ECLI:NL:RBGEL:2021:2366

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
05/720194-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling met geschoeide voet tegen het hoofd van het slachtoffer

Op 12 mei 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 19 mei 2018 in Nijmegen, waar de verdachte tijdens een conflict met een groep mannen, met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer heeft getrapt terwijl deze op de grond lag. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag, omdat hij bewust de kans op overlijden van het slachtoffer had aanvaard. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat niet bewezen kon worden dat het letsel door de verdachte was veroorzaakt.

De rechtbank heeft de beelden van het incident bekeken en vastgesteld dat de verdachte met zijn geschoeide voet een trap heeft gegeven aan het hoofd van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer, omdat niet kon worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op overlijden bestond. De verdachte werd daarom vrijgesproken van poging tot doodslag, maar de rechtbank achtte de poging tot zware mishandeling wel bewezen, gezien de omstandigheden van de trap en de kwetsbaarheid van het slachtoffer.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van 13 dagen op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, en een taakstraf van 160 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 250,00 aan smartengeld aan de benadeelde partij, met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een vermindering van de taakstraf.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/720194-18
Datum uitspraak : 12 mei 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1994 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. A. Sahin, advocaat in Lent.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 1 september 2020, 10 maart 2021 en 29 april 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 mei 2018 te Nijmegen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met kracht (met geschoeide voet (merk [merk 1] met spikes)) op/tegen het hoofd/het gezicht van die [slachtoffer] heeft getrapt/geschopt, op het moment dat die [slachtoffer] op de grond lag, terwijl
de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 19 mei 2018 te Nijmegen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met kracht (met geschoeide voet (merk [merk 1] met spikes)) op/tegen het hoofd/het gezicht van die [slachtoffer] heeft getrapt/geschopt, op het moment dat die [slachtoffer] op
de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 19 mei 2018 te Nijmegen, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door met kracht (met geschoeide voet (merk [merk 1] met spikes)) op/tegen het hoofd/het gezicht van die [slachtoffer] te trappen/schoppen, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 19 mei 2018 bevond verdachte zich op een parkeerplaats aan de Waalhaven in Nijmegen. Nadat een witte [merk 2] met kenteken [kenteken 1] en een blauwe [merk 3] met kenteken [kenteken 2] op de Waalhaven tot stilstand waren gekomen, ontstond daar een conflict tussen een groep mannen. [2] Verdachte raakte bij dit conflict betrokken en heeft met zijn geschoeide voet een trap gegeven richting het hoofd van aangever [slachtoffer] . [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, nu verdachte - door met geschoeide voet tegen het hoofd van aangever te schoppen - bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer daardoor zou komen te overlijden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken, nu niet vast is komen te staan dat het letsel van het slachtoffer door toedoen van verdachte is ontstaan. Bovendien blijkt uit het dossier niet met welke kracht verdachte heeft getrapt, waar de trap terecht is gekomen en of de trap raak was, zodat geen aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel kan worden vastgesteld.
Beoordeling door de rechtbank
Ter terechtzitting heeft de rechtbank de beelden bekeken waarop de door verdachte gegeven trap te zien is. Op deze beelden heeft de rechtbank waargenomen dat aangever op de grond ligt. Op het moment dat hij overeind wil komen en langzaam aanstalten maakt dit te doen, trapt verdachte hem met de zool van zijn geschoeide voet tegen zijn hoofd door zijn voet met kracht omhoog en naar beneden te bewegen. Het slachtoffer belandt hierdoor wederom op de grond en blijft daar vervolgens liggen. [4]
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank stelt voorop dat uit geen van de verklaringen blijkt dat verdachte het slachtoffer heeft getrapt met als doel hem van het leven te beroven. Niettemin kan (voorwaardelijk) opzet op de dood bewezen worden geacht als uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door het geven van de trap zou komen te overlijden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het met kracht tegen een hoofd trappen kan leiden tot de dood van het slachtoffer. De vraag of de kans hierop als aanmerkelijk kan worden aangemerkt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Hierbij zijn onder meer de kracht van de trap, de plaats waar de trap terecht komt en het soort schoeisel redengevend.
De rechtbank stelt vast dat verdachte aangever eenmaal met kracht tegen het hoofd heeft getrapt door zijn voet van boven naar beneden te bewegen. Door op deze wijze te trappen kan minder kracht aan de trap worden meegegeven dan bij een zwaaiende trap. Verdachte trapte aangever met de zool van zijn schoen. Uit de bewijsmiddelen in het dossier volgt verder niet op welke plaats van het hoofd verdachte aangever heeft geraakt (dit is ook niet (goed) te zien op eerder genoemde beelden).
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat in dit specifieke geval een aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever bestond. Voorwaardelijk opzet kan daarom niet worden vastgesteld. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
De volgende vraag die aan de rechtbank voorligt, is of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.
Het hoofd is een lichaamsdeel met veel vitale organen. Wanneer hier met kracht met geschoeide voet een trap tegenaan wordt gegeven, bestaat naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel. Het handelen van verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het ontstaan van dit letsel, dat het niet anders kan dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het intreden van dit gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. De subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks19 mei 2018 te Nijmegen
, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met kracht (met geschoeide voet
(merk [merk 1] met spikes))
op/tegen het hoofd
/het gezichtvan die [slachtoffer] heeft getrapt
/geschopt, op het moment dat die [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 77 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht en een proeftijd van één jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat kan worden volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsvrouw heeft verzocht geen taakstraf aan verdachte op te leggen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
  • het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 18 maart 2021;
  • de voorlichtingsrapportages van Reclassering Nederland, gedateerd 10 maart 2020 en 24 juni 2020.
Verdachte heeft een weerloos slachtoffer met kracht met zijn voet tegen het hoofd getrapt.
Het slachtoffer lag op de grond en probeerde overeind te komen, waarna verdachte hem
weer tegen de grond trapte. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het toepassen van
grof geweld in de richting van het slachtoffer. Hij heeft hiermee een forse inbreuk
gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank neemt verdachte dit
zeer kwalijk.
De rechtbank houdt er - in beperkte mate - rekening mee dat het slachtoffer ook een aandeel
heeft gehad in het ontstaan van de vechtpartij, eerder in het centrum van Nijmegen. Op de
beelden die ter zitting zijn afgespeeld is te zien dat het slachtoffer zich in een eerdere fase niet geheel onbetuigd heeft gelaten en zelf ook de confrontatie heeft opgezocht. Anderzijds hoefde het slachtoffer er niet op bedacht te zijn dat verdachte hem tegen zijn hoofd zou trappen.
De rechtbank weegt mee dat verdachte geen relevante recidive heeft op het gebied van
geweldsdelicten. Verdachte heeft gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis
bijna drie jaar lang onder toezicht gestaan van de reclassering, welk toezicht positief is
afgerond. De reclassering heeft geadviseerd aan verdachte geen onvoorwaardelijke
gevangenisstraf op te leggen. Wel is verdachte in staat een taakstraf te verrichten.
De rechtbank houdt bij de oplegging van de straf rekening met de straffen die rechters in
soortgelijke gevallen opleggen. De rechtbank heeft verder acht geslagen op de
oriëntatiepunten voor straftoemeting die rechters hanteren. De rechtbank acht een
gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest in combinatie met een forse taakstraf in dit
geval passend. Voor een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank, gelet op het tijdsverloop,
geen aanleiding. Verdachte heeft bovendien al langere tijd, met succes, onder toezicht
gestaan van de reclassering.
Tot slot houdt de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. Deze
termijn is op 20 mei 2018, de dag dat verdachte in verzekering is gesteld, aangevangen. De
rechtbank doet uitspraak op 12 mei 2021. Daarmee is sprake van een overschrijding van de
redelijke termijn waarbinnen een strafzaak moet zijn afgerond. Nu er geen bijzondere
omstandigheden zijn die deze overschrijding rechtvaardigen, past de rechtbank een
vermindering van de op te leggen taakstraf toe van 40 uren, ervan uitgaande dat in dit geval
zonder termijnoverschrijding een taakstraf voor de duur van 200 uren passend en geboden
zou zijn geweest.
Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 13 dagen, met aftrek van de tijd
die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in combinatie
met een taakstraf voor de duur van 160 uren passend en geboden. De rechtbank komt tot een
lagere straf dan door de officier van justitie is geëist omdat zij de poging tot doodslag niet
bewezen acht.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 750,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, omdat uit het dossier niet duidelijk wordt welk letsel door het handelen van verdachte is ontstaan en de vordering verder niet is onderbouwd.
Overweging van de rechtbank
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit schade heeft geleden. Verdachte is daarvoor naar burgerlijk recht aansprakelijk. Hoewel niet volledig duidelijk is welk letsel door de trap van verdachte is ontstaan, acht de rechtbank
- gelet op de aard van de gedraging - aannemelijk dat de trap van verdachte enig letsel en fysiek ongemak bij de benadeelde partij tot gevolg heeft gehad. De rechtbank zal, alles overziend, een bedrag van € 250,00 aan immateriële schadevergoeding toewijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Wettelijke rente
Verdachte is vanaf 19 mei 2018 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De beoordeling van het beslag

De rechtbank gelast de teruggave van de in beslag genomen schoenen van het merk [merk 1] aan verdachte, omdat geen strafvorderlijk belang zich daar langer tegen verzet.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de duur van 13 (dertien) dagen;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op een
taakstraf van 160 (honderdzestig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
80 (tachtig) dagen;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis;
 gelast de teruggave van de schoenen van het merk [merk 1] aan verdachte.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezen verklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 250,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2018 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 250,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2018 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 5 (vijf) dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Sonneveldt (voorzitter), mr. J.M. Graat en mr. E.J. Swiers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Draaijers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 mei 2021.
mr. J.M. Graat en mr. E.J. Swiers zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018221562, gesloten op 22 mei 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 38 en p. 39 en het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 25 en p. 26.
3.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 april 2021.
4.De eigen waarneming van de rechtbank gedaan ter terechtzitting van 29 april 2021.