ECLI:NL:RBGEL:2021:2320

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
374591 / HA ZA 20-318
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van auto-onderdelen en schade-uitkering door Achmea

In deze zaak heeft eiser, [eisende partij], een schadevergoeding geëist van Achmea Schadeverzekeringen N.V. na diefstal van onderdelen van zijn Mercedes AMG C klasse. De diefstal vond plaats in de nacht van 9 op 10 januari 2020. Eiser deed aangifte bij de politie en meldde de schade bij Achmea, die de schade op € 37.000,00 taxeerde. Achmea weigerde echter de schadevergoeding, omdat zij twijfels had over de juistheid van de verklaring van eiser. Uit rapporten van deskundigen bleek dat er onregelmatigheden waren in de verklaringen van eiser en dat de auto op het moment van de diefstal was aangesloten op een extern diagnosesysteem. Achmea concludeerde dat eiser mogelijk fraude had gepleegd en beëindigde de verzekering, terwijl zij ook onderzoekskosten eiste van eiser. Eiser vorderde in conventie dat de rechtbank zou verklaren dat hij ten onrechte van fraude was beschuldigd en dat Achmea de schadevergoeding moest uitkeren. Achmea vorderde in reconventie betaling van de onderzoekskosten. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn claims en dat Achmea terecht de schadevergoeding had geweigerd. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem tot betaling van de onderzoekskosten aan Achmea.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: 374591 / HZ ZA 20-318
Vonnis van 12 mei 2021
in de zaak van
[eisende partij],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. E.J.W.F. Deen te ‘s-Gravenhage,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A.W. Hendriks te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en Achmea genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 december 2020
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 23 maart 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] heeft op 11 januari 2020 om 19:15 uur aangifte gedaan bij de politie van diefstal van onderdelen van de hem in eigendom toebehorende personenauto, een Mercedes AMG C klasse 205 met kenteken [kenteken] (hierna: “de auto”). Ook heeft [eisende partij] melding van de diefstal gedaan bij Achmea. De auto is casco verzekerd bij Achmea.
2.2.
Achmea heeft de schade aan de auto getaxeerd op € 37.000,00.
[eisende partij] heeft tegenover de toedrachtsonderzoeker van Achmea, de heer [betrokkene1] , (hierna: “ [betrokkene1] ”) op 4 februari 2020 een verklaring afgelegd. Op verzoek van Achmea heeft de heer [betrokkene2] van het bureau Post-Crash Voertuig Diagnose (P-CVD) op 20 januari 2020 nader onderzoek gedaan naar de data van het voertuig. [betrokkene2] heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 1 april 2020 (hierna: “het rapport P-CVD”). Kern van het rapport is dat de partiële diefstal technisch gezien kan hebben plaatsgevonden, maar dat de registraties in de parkeercylcus kort voor én na de gemelde diefstalperiode opvallend zijn omdat hieruit te herleiden valt dat de auto verbonden was met een extern diagnosesysteem. Op het moment dat het extern diagnosesysteem was aangesloten, was eveneens het contactslot ingeschakeld en de sleutel in ruststand in het contactslot, zo volgt uit het rapport.
2.3.
Ook [betrokkene1] heeft op verzoek van Achmea een rapport van bevindingen opgesteld d.d. 2 april 2020 (hierna: “het rapport [betrokkene1] ”). In het rapport [betrokkene1] zijn de conclusies van het rapport P-CVD verwerkt. [betrokkene1] concludeert:
4. Resumé
Uit het onderzoek is het volgende gebleken:
  • Dat het opmerkelijk is dat alle onderdelen zeer netjes waren losgekoppeld en dat er uit het voertuig zelf geen onderdelen waren weggenomen;
  • Dat de heer [eisende partij] richting Achmea vaag is gebleven over waar het voertuig ten tijde van de inbraak geparkeerd gestaan heeft en over het niet aanwezig zijn van camerabeelden;
  • Dat de heer [eisende partij] pas nadat hij op 16 januari 2020 met Achmea sprak over de locatie van zijn Mercedes met de politie contact opnam over de in het proces verbaal vermelde foutieve locatie;
  • Dat omwonenden niets hebben gehoord of gezien van de geclaimde inbraak ondanks dat uit het onderzoek is gebleken dat het alarm van de Mercedes op 9 januari 2020 tussen 23:48 en 23:50 uur tot zeven keer toe werd geactiveerd;
  • Dat de heer [eisende partij] geen verklaring heeft over het op 9 januari 2020 tussen half vijf en vijf uur tot drie keer toe starten van de Mercedes zonder dat de tellerstand is opgelopen;
  • Dat de heer [eisende partij] geen verklaring heeft voor het feit dat er op 9 januari 2020 om 16:58 uur een diagnosesysteem op de Mercedes werd aangesloten;
  • Dat, gezien het feit dat het contactslot ten tijde van het aangesloten zijn van een diagnosesysteem ingeschakeld was, er tijdens deze cyclus uitleeswerkzaamheden plaatsvonden;
  • Dat hetgeen de heer [eisende partij] verklaard heeft over het gebruik van de Mercedes op9 januari 2020 niet overeenstemt met de bevindingen uit het ingestelde technische onderzoek.
Op basis van bovenstaande kan worden gesteld dat de heer [eisende partij] onwaar en onvolledig heeft verklaard over de feiten en omstandigheden van de inbraak in de Mercedes C-estate 63AMG met kenteken [kenteken] .”
2.4.
Achmea heeft [eisende partij] op 3 april 2020 met de bevindingen van het rapport P-CVD en het rapport [betrokkene1] geconfronteerd en het voorlopige standpunt ingenomen dat [eisende partij] fraude pleegt.
2.5.
Op 17 april 2020 heeft [eisende partij] in reactie op het voorlopige standpunt aan Achmea onder andere bericht:
“(…)5,6,7,8 : Mijn Mercedes is voorzien van Keyless entry, bij opsporing verzocht jongstleden was uitgebreid te zien hoe iemand met de juiste apparatuur die in de buurt van mijn sleutel is het signaal kan doorsturen naar zijn maat bij mijn auto die daarmee vervolgens toegang kan krijgen en zelfs contact kan activeren, en zo mijn keyless entry kan misbruiken. Dat kan verklaren wat er is gebeurd door derden in mijn auto met diagnose apparatuur.(…)”
2.6.
Achmea heeft daarop [betrokkene2] van P-CVD gevraagd om een nadere reactie, dat geresulteerd heeft in een brief van 7 mei 2020. In de brief vermeldt [betrokkene2] onder meer:
“Volgens de heer [eisende partij] zijn deze registraties het gevolg van het openen van de Mercedes doormiddel van het opvangen en versterken van het sleutelsignaal tijdens de partiële diefstal omdat de Mercedes is voorzien van een keyless entry en startsysteem. Bij deze diefstalmethode de zogenaamde “Signal Amplification Relay Attack” of afgekort SARA-methode wordt echter geen apparatuur op de diagnose aansluiting van het voertuig aangesloten, ter illustratie zie de afbeelding op de volgende pagina. Deze methode resulteert niet tot storinge, omdat het voertuig na ontvangst van het opgevangen en versterkte sleutelsignaal op een normale wijze kan worden geopend en gestart. Bovendien strookt deze diefstalmethode niet met de braakschade (ingeslagen portierraam) en de omstandigheid dat de alarmsirene elektronisch werd onderbroken. Bij het gebruik van het bekende sleutelsignaal kunnen de portieren namelijk op een normale wijze centraal ontgrendeld worden en wordt het alarmsysteem uitgeschakeld.”
2.7.
Op 11 mei 2020 heeft Achmea aan [eisende partij] bericht dat hij geen recht heeft op een schade uitkering omdat Achmea geen andere conclusies kan trekken dan dat [eisende partij] zelf negatief betrokken is bij deze diefstalschade. Zij heeft de verzekering opgezegd, de onderzoekskosten gevorderd en [eisende partij] opgenomen in haar incidentenregister, alsmede in het Extern Verwijzingsregister en een melding gedaan bij het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit.

3.De vordering en het verweer in conventie

3.1.
[eisende partij] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
1. voor recht verklaart dat [eisende partij] ten onrechte door Achmea van fraude c.a. misleiding is beschuldigd van het doen van een valse aangifte;
2. bepaalt dat Achmea de door haar getroffen maatregelen, te weten:
a. het stoppen van de autoverzekering per 11 juli 2020 van de Mercedes met kenteken H-260-KS;
b. het verhalen van de gemaakte kosten van onderzoek en verhaal door Achmea ad € 3.769,65 op [eisende partij] ;
c. het opnemen van de persoonsgegevens van [eisende partij] in het incidentenregister van Achmea voor de duur van 8 jaar;
d. het registreren van de persoonsgegevens van [eisende partij] in het Externe Verwijzingsregister voor de duur van 8 jaar;
ongedaan maakt binnen een week na betekening van het ten deze te wijzen vonnis op straffe van een onmiddellijk te verbeuren dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat Achmea in gebreke is in het ongedaan maken van de onder a t/m d genoemde maatregelen.
3. Achmea te veroordelen tot vergoeding aan eiser [eisende partij] van de door hem ten gevolge van genoemde diefstal geleden schade voor welke schade [eisende partij] is verzekerd en welke door Achmea Expertise is vastgesteld op € 37.000,00 inclusief b.t.w.;
4. met veroordeling van Achmea in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eisende partij] stelt dat het Achmea niet vrij stond de schade-uitkering te weigeren, de verzekering op te zeggen, de onderzoekskosten van [eisende partij] te vorderen en [eisende partij] op te nemen in de hierboven gemelde registers. Dat [eisende partij] geen verklaring heeft voor het aansluiten van een diagnosesysteem op de auto voorafgaand aan de diefstal, alsmede het drie keer starten van de auto zonder dat de kilometerstand is opgelopen, houdt volgens hem niet in dat hij onwaar of onvolledig heeft verklaard. [eisende partij] stelt dat hij ten onrechte van het plegen van fraude c.q. misleiding door Achmea is beschuldigd en dat Achmea de schade, die is berekend op € 37.000,00, aan hem moet uitkeren.
3.3.
Achmea concludeert tot afwijzing van de vorderingen en veroordeling van [eisende partij] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad. Achmea betwist dat de diefstal, op de wijze zoals door [eisende partij] verklaard, heeft plaatsgevonden. Daardoor heeft [eisende partij] zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk doen van onware opgave met het doel Achmea te misleiden. Zij stelt dat [eisende partij] verplicht is op grond van artikel 7:941 BW om in geval van schade alle informatie te verschaffen die van belang is voor Achmea om haar uitkeringsplicht en de omvang daarvan te beoordelen. [eisende partij] heeft over meerdere feiten en omstandigheden onwaar verklaard. De schade is dus niet gedekt en omdat sprake is van fraude zijn gegevens van [eisende partij] terecht opgenomen in de registers, aldus Achmea.

4.De vordering en het verweer in reconventie

4.1.
Achmea vordert in reconventie dat [eisende partij] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.769,65, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2020 en met veroordeling van [eisende partij] in de proceskosten. Achmea stelt onderzoekskosten te hebben gemaakt als gevolg van de door [eisende partij] gedane schademelding. Nu het hier gaat om onrechtmatig handelen van [eisende partij] jegens Achmea, is [eisende partij] volgens Achmea gehouden de gemaakte kosten terug te betalen.
4.2.
[eisende partij] concludeert tot afwijzing van de vordering in reconventie, met veroordeling van Achmea in de proceskosten. Hij betwist dat hij onrechtmatig gehandeld heeft jegens Achmea. Hij heeft niet onwaar verklaard, zodat er geen sprake is van het opzettelijk misleiden van Achmea.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie

5.1.
Omdat de vorderingen in conventie en reconventie nauw met elkaar samenhangen, zal de rechtbank deze gezamenlijk bespreken.
5.2.
De vraag is of Achmea op juiste gronden de schade-uitkering heeft geweigerd.
5.3.
Daarvoor moet in de eerste plaats de vraag worden beantwoord of kan worden aangenomen dat het verzekerde incident heeft plaatsgevonden. Uitgangspunt is dat op degene die uit hoofde van een verzekeringsovereenkomst schadevergoeding wegens diefstal vordert de bewijslast rust van deze gebeurtenis. Aan deze bewijslast mogen geen al te zware eisen worden gesteld. Het bewijs van de diefstal kan worden geleverd met feiten en/of omstandigheden die voldoende aannemelijk maken dat de gestelde diefstal heeft plaatsgevonden.
De aangifte bij de politie kan op zichzelf de diefstal aannemelijk maken. Of een aangifte in een concreet geval voldoende is die gestelde diefstal aannemelijk te maken, hangt onder meer af van de betwisting van de verzekeraar, en met name van de motivering van die betwisting. Als een verzekeraar omstandigheden aanvoert die gerede twijfel over de toedracht oproepen, dan ligt het op de weg van de verzekerde daarop met voldoende samenhangende en eenduidige stellingen te reageren.
5.4.
De schademelding van [eisende partij] betrof de diefstal van een aantal onderdelen van de auto in de tijdsperiode van donderdag 9 januari 2020 om 17:30 uur en vrijdag 10 januari 2020 om 07:45 uur. [eisende partij] heeft (samenvattend) tegenover [betrokkene1] op 4 februari en
9 maart 2020 verklaard (zoals volgt uit rapport [betrokkene1] ) dat hij op donderdag 9 januari 2020 in de ochtend naar De Meern is geweest en in de middag naar het winkelcentrum in [woonplaats] . Nadat hij bij het winkelcentrum was geweest, is hij naar vrienden gegaan die aan de [adres] in [woonplaats] wonen. Hij heeft de auto in de buurt van de [adres] geparkeerd op de parkeerplaats ter hoogte van de [adres] [eisende partij] woont aan de [adres] . De [adres] grenst aan de [adres] . [eisende partij] verklaart de auto met de afstandsbediening afgesloten te hebben waarmee gelijk het alarm aan staat. Hij is tussen 22:30 en 23:00 uur naar huis gelopen en meent de auto nog (met alle onderdelen) gezien te hebben. Omdat hij gedronken had, heeft hij de auto laten staan. Op vrijdag 10 januari 2020 is [eisende partij] rond 7:45 uur naar de auto gelopen en toen ontdekte hij de diefstal. Hij heeft gelijk tegen zijn partner verteld wat er was gebeurd. Hij heeft een autohoes opgehaald om deze over de auto te trekken zodat alles droog bleef. Daarna heeft hij [betrokkene3] gebeld, die tussen 9:15 en 9:30 uur de auto heeft opgehaald met een oprijwagen. De auto is rond 9:30 uur één keer gestart om op de oprijwagen te rijden. [eisende partij] heeft de politie niet gebeld, maar heeft op 10 januari 2020 om 19:15 uur digitaal aangifte gedaan.
5.5.
In het rapport P-CVD zijn de elektronische voertuiggegevens uitgelezen en geanalyseerd. Uit de in de auto opgeslagen storingsinformatie blijkt dat de verwijdering van de ontvreemde onderdelen past binnen het door [eisende partij] opgegeven tijdsbestek. Uit die gegevens blijkt volgens het rapport P-CVD echter ook dat de auto voorafgaand aan de diefstalperiode drie keer gestart is zonder dat de geregistreerde kilometerstand
(19.787 km) is opgelopen, waarbij de auto om 16:58 uur drie minuten aangesloten is geweest op een extern diagnosesysteem. Om 17:01 uur is de auto vervolgens in parkeerstand gezet voor 985 minuten. P-VCD komt in het rapport P-CVD dan ook tot de conclusie dat het opvallend is dat er een extern diagnosesysteem aangesloten was, terwijl het contactslot ingeschakeld stond en de sleutel in ruststand in het contact. [betrokkene1] heeft daaraan toegevoegd dat het opmerkelijk is dat alle onderdelen zeer netjes waren losgekoppeld en dat er uit het voertuig zelf geen onderdelen waren weggenomen. Daarnaast heeft niemand iets gezien of gehoord en zijn er ook geen foto’s gemaakt op locatie na ontdekking door [eisende partij] .
5.6.
Tijdens de mondelinge behandeling op 23 maart 2021 heeft [eisende partij] (onder meer) verklaard (zoals volgt uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling) dat hij de ochtend naar De Meern is vetrokken, maar eenmaal aangekomen in De Meern gebeld werd dat die afspraak niet doorging. [eisende partij] is omgekeerd richting [woonplaats] . Vervolgens is [eisende partij] naar het winkelcentrum gegaan omdat hij nieuwsgierig was of zijn vrouw daar was. [eisende partij] geeft aan: “
Ik heb daar een rondje gemaakt en ben toen terug naar huis gegaan. Op vraag van de rechtbank of het juist is dat [eisende partij] bij een vriend is geweest en daar geparkeerd heeft, antwoordt [eisende partij] : “
het was rond 5 uur op vrijdagmiddagdat ik daar geparkeerd was. We gaan vaker een drankje doen. Het is standaard op vrijdagmiddag. We hebben een drankje gedaan en een hapje gegeten. Het werden meer drankjes en toen ben ik lopend naar huis gegaan.”Ook de vrouw van [eisende partij] was daarbij aanwezig volgens [eisende partij] ; zij zou na het winkelcentrum zijn gekomen. Over de volgende ochtend verklaart [eisende partij] : “
De volgende ochtend werd ik wakker. Rond een uur of 8 ben ik naar de auto gelopen. Ik was vroeg eruit en had geen afspraak. Toen zag ik dat mijn auto gestript was. Als eerste ben ik een afdekhoes gaan halen om de auto af te schermen. Toen ben ik teruggelopen naar de garage, heb ik een hoes gehaald en toen heb ik mijn maat gebeld waar ik de auto heb gehaald. Onderweg, toen ik naar de garage liep om de hoes te halen, ben ik niemand tegengekomen.Ik heb mijn vrouw ook niet wakker gemaakt.Ten aanzien van het diagnosesysteem heeft [eisende partij] tijdens de zitting aangegeven dat hij geen verklaring heeft voor het feit dat een diagnosesysteem rond 17.00 uur op 9 januari 2020 aangesloten is geweest op de auto. [eisende partij] heeft er wel navraag over gedaan bij technische kennissen, maar zij konden hem geen zinnig antwoord geven. Als de rechtbank het tijdsbestek met [eisende partij] doorneemt, geeft [eisende partij] opnieuw aan:
“Ik ben eerst naar huis gegaan, toen naar het winkelcentrum,toen ben ik teruggereden en toen ben ik naar mijn maat gereden.”Als de rechtbank [eisende partij] vraagt waarom hij de auto niet thuis heeft geparkeerd, omdat hij heeft verklaard eerst naar huis te zijn gegaan, geeft [eisende partij] aan: “
Na het winkelcentrum ben ik naar mijn maat gegaan.”. (onderstrepingen rechtbank)
5.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eisende partij] - gelet op het gemotiveerde verweer van Achmea - onvoldoende gesteld om (met voldoende zekerheid) te kunnen vaststellen dat de diefstal zich met de door hem gestelde schade als gevolg heeft voorgedaan. De diefstal is door [eisende partij] op geen andere wijze onderbouwd dan met verwijzing naar de aangifte. Achmea heeft met twee deskundigenrapporten gerede twijfel over de toedracht gezaaid. Het had op de weg van [eisende partij] gelegen om met voldoende samenhangende en eenduidige stellingen daarop te reageren. De verklaringen van [eisende partij] afgelegd tegenover een medewerker van Achmea, tegenover [betrokkene1] en afgelegd tijdens de mondelinge behandeling van de rechtbank bevatten tegenstrijdigheden en/of zijn onaannemelijk. Dat het daarbij niet direct gaat om de diefstal zelf, maar om de omstandigheden daar omheen, zoals de gebeurtenissen in het tijdsbestek voorafgaand aan de diefstal, het parkeren aan de [adres] 306 te [woonplaats] en de handelingen die [eisende partij] verricht heeft in het tijdsbestek na ontdekking van de diefstal, maakt niet dat die tegenstrijdigheden of onaannemelijkheden niet van belang zijn. Het gaat er immers om of de verklaring van [eisende partij] omtrent de diefstal, die maar zeer beperkt door andere bewijsmiddelen wordt geschraagd, voldoende geloofwaardig is. Bij die geloofwaardigheid speelt óók een rol of [eisende partij] over de omstandigheden rondom de diefstal consistent en aannemelijk heeft verklaard.
5.8.
De rechtbank acht in het bijzonder het volgende inconsistent en/of niet aannemelijk:
  • [eisende partij] verklaart wisselend over waar (winkelcentrum / thuis / bij zijn kennis) hij die dag en met name in welke volgorde hij daar is geweest in het tijdsbestek voorafgaand aan het parkeren ter hoogte van de [adres] 306 te [woonplaats] ,
  • [eisende partij] kan geen verklaring geven voor het diagnosesysteem dat op 9 januari 2020 om 16.58 uur aangesloten was op de auto, terwijl het contactslot ingeschakeld stond en de sleutel in ruststand in het contact zat,
  • [eisende partij] verklaart wisselend over het wel of niet wakker maken / informeren van zijn vrouw over de diefstal gelijk die ochtend na zijn ontdekking,
  • [eisende partij] verklaart ter zitting dat het een vrijdag betrof en hij standaard op vrijdag bij deze kennis een borrel drinkt. De rechtbank stelt echter vast dat 9 januari 2020 op een donderdag viel.
5.9.
Het bovenstaande leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat op basis van de geproduceerde gegevens de door [eisende partij] gestelde diefstal zich niet heeft voorgedaan zoals hij tegenover Achmea heeft verklaard. Achmea was dan ook niet gehouden om tot uitkering van de schade aan [eisende partij] over te gaan.
5.10.
Voor wat betreft het stoppen van de auto verzekering, de opname van [eisende partij] in diverse registers en de (in reconventie gevorderde) betaling van de onderzoekskosten geldt dat op Achmea in beginsel het bewijs rust van fraude c.q. misleiding door [eisende partij] . De rechtbank is van oordeel dat Achmea voldoende gemotiveerd heeft gesteld en [eisende partij] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, dat [eisende partij] zijn informatieplicht heeft geschonden met het oog op het verkrijgen van een (hogere) verzekeringsuitkering en daarmee het opzet Achmea te misleiden als bedoeld in artikel 7:941 lid 5 BW. Niet alleen heeft [eisende partij] geen behoorlijke verklaring (bijvoorbeeld met een eigen deskundigenrapport) kunnen geven voor het diagnosesysteem dat aangesloten was kort voorafgaand aan de diefstal, ook de wisselende verklaringen van [eisende partij] zijn tegenstrijdig en onaannemelijk. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [eisende partij] tegenover Achmea een (bewust) onjuiste opgave heeft gedaan van de gestelde schade. Achmea heeft in haar conclusie van antwoord in conventie onder punt 4.1 tot en met 4.7 uiteengezet dat zij alvorens over te gaan tot registratie haar toepasselijke protocollen heeft gevolgd en een belangenafweging heeft gemaakt. Nu sprake is van een bewust onjuiste opgave door [eisende partij] heeft Achmea terecht besloten dat opname in de registers in dit geval is gerechtvaardigd. Het belang van registratie prevaleert in dit geval boven eventuele nadelige gevolgen voor [eisende partij] als gevolg van de opname van zijn gegevens in de registers. Ook heeft Achmea gelet op de toepasselijke algemene voorwaarden de verzekeringsovereenkomst met [eisende partij] mogen beëindigen. De conclusie is dan ook dat de hierop betrekking hebbende vordering van [eisende partij] zal worden afgewezen.
5.11.
De reconventionele vordering van Achmea tot betaling van de onderzoekskosten zal de rechtbank toewijzen nu de toepasselijke algemene voorwaarden bepalen dat de kosten die door Achmea zijn gemaakt om de schade te onderzoeken, op [eisende partij] mogen worden verhaald. Dit betreft de onderzoekskosten van € 3.769,65. De omvang van de onderzoekskosten is op zichzelf niet dan wel onvoldoende betwist.
5.12.
[eisende partij] heeft bewijs aangeboden van zijn stellingen. Zoals uit het voorgaande blijkt, heeft hij de deugdelijk onderbouwde stellingen van Achmea onvoldoende gemotiveerd bestreden. Daarbij komt dat [eisende partij] heeft aangeboden zichzelf te doen horen als getuige, maar zijn verklaring kan slechts strekken ter aanvulling van onvolledig bewijs, waarvan alleen sprake is als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken. De verklaring van [eisende partij] , naast de aangifte van de diefstal, is daartoe onvoldoende. Het horen van [betrokkene3] als getuige kan [eisende partij] ook niet baten. [betrokkene3] kan uitsluitend verklaren omtrent het ophalen van de auto. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, valt niet in te zien hoe die verklaring kan bijdragen aan bewijslevering dat de gestelde diefstal in die nacht heeft plaatsgevonden. Aan (tegen)bewijslevering wordt daarom niet toegekomen.
Proceskostenveroordeling in conventie
5.13.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld in conventie. De kosten aan de zijde van Achmea worden begroot op:
- griffierecht € 2.042,00
- salaris advocaat € 1.442,00 (2,0 punten × tarief III € 721,00)
Totaal € 3.484,00
Proceskostenveroordeling in reconventie
5.14.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld in reconventie. De kosten aan de zijde van Achmea worden begroot op:
- salaris advocaat € 478,00 (1,0 punt × tarief I € 478,00)
Totaal € 478,00

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op € 3.484,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 14 dagen na het wijzen van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.4.
veroordeelt [eisende partij] om aan Achmea te voldoen € 3.769,65 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling,
6.5.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op € 478,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 14 dagen na het wijzen van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.C. Boesberg en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2021.
FB/KH