ECLI:NL:RBGEL:2021:2235

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
05/318688-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pogingen tot afpersing en afdreiging met geweld en bedreiging

Op 4 mei 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen een 33-jarige man uit Zaltbommel, die werd beschuldigd van twee pogingen tot afpersing en een poging tot afdreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met mededaders in september 2020 heeft geprobeerd om twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], onder druk te zetten om geld af te geven. Dit gebeurde door hen te bedreigen met geweld en te dreigen met het gooien van handgranaten door de ramen van hun woning. De verdachte heeft ook telefonisch contact opgenomen met de slachtoffers, waarbij hij hen vertelde dat er een drugslab in een pand van hen zou zijn en dat ze geld moesten betalen om problemen met de politie te voorkomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot afpersing en een poging tot afdreiging, en legde een gevangenisstraf van 24 maanden op. Daarnaast werd er materiële schadevergoeding toegekend aan een van de slachtoffers, die schade had geleden door de bedreigingen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/318688-20
Datum uitspraak : 4 mei 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
Samir [verdachte],
geboren op [geboortedag] 1988 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Dordrecht.
Raadsvrouw: mr. I.N. Weski, advocaat te Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 23 december 2020, 3 maart 2021 en 21 april 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij en/of zijn mededader(s), in of omstreeks de periode van 10 september 2020 tot en met 11 september 2020 te Driel, gemeente Overbetuwe, en/of te Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zich hebben/heeft begeven naar de woning van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of aldaar (tegen die [slachtoffer 1] ) hebben/heeft gedreigd met het gooien van handgranaten door de ruiten/ramen van hun woning, althans een dergelijke dreigende uiting hebben/heeft gedaan, en/of aldaar ter plaatse en/of —later- telefonisch hebben/heeft verteld dat er een drugslab zit/zou hebben gezeten in een pand van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] aan de [adres 2] en dat die [slachtoffer 2] daar verantwoordelijk voor was en dat erom die reden geld betaald moest worden, althans woorden van dergelijke dreigende aard en strekking hebben/heeft gebruikt, en/of (vervolgens) afspraken hebben/heeft gemaakt over de hoogte van het te betalen bedrag en de overdracht van dat geld,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij en/of zijn mededader(s), in of omstreeks de periode van 10 september 2020 tot en met 11 september 2020 te Driel, gemeente Overbetuwe, en/of te Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaring van een geheim [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] , in ieder geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zich hebben/heeft begeven naar de woning van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of aldaar ter plaatse en/of - later – telefonisch hebben/heeft verteld dat er een drugslab zit/zou hebben gezeten ineen pand van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] aan de [adres 2] en dat die [slachtoffer 2] daar verantwoordelijk voor was en dat de politie hierover zou worden ingelicht en/of dat het in de krant terecht zou komen en/of dat de buren slechte dingen over die [slachtoffer 2] zouden gaan zeggen, indien die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] niet een hoeveelheid geld aan verdachte en/of zijn mededader(s) zou(den) betalen, althans woorden van dergelijke dreigende aard en strekking hebben/heeft gebruikt, en/of (vervolgens) afspraken hebben/heeft gemaakt over de hoogte van het te betalen bedrag en de overdracht van dat geld, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij, in of omstreeks de periode van 19 oktober 2020 tot en met 21 oktober 2020, althans in of omstreeks de maand oktober 2020 te Delfzijl, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), meerdere malen telefonisch contact heeft opgenomen/gehad met die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] en/of tijdens die gesprekken (onder meer) tegen hen/hem heeft gezegd dat zij/hij geld (130 ruggen) moest(en) betalen en/of (daarbij) dreigend de volgende woorden heeft toegevoegd: ‘Luister, luister, als jouw vriend die 130 duizend euro factuur niet betaalt, jij en je vriend gaan dood, knoop dat goed in je oren. Ga er maar achteraan bij je maat. Als die factuur niet wordt betaald, gaan jullie allebei kapot”, althans dergelijke dreigende taal heeft geuit, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 19 oktober 2020 tot en met 21 oktober 2020, althans in of omstreeks de maand oktober 2020, te Delfzijl, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door op een dreigende wijze een hoeveelheid geld van die [slachtoffer 3] te eisen en/of daarbij (onder meer) dreigend de woorden toe te voegen: “je moet nog 130 ruggen betalen” en/of “Luister, luister, als jouw vriend die 130 duizend euro factuur niet betaalt, jij en je vriend gaan dood, knoop dat goed in je oren. Ga er maar achteraan bij je maat. Als die factuur niet wordt betaald, gaan jullie allebei kapot”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De poging tot afpersing en/of afdreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (feit 1 en 2)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zowel de poging tot afpersing (feit 1) als de poging tot afdreiging (feit 2).
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel de poging tot afpersing als de poging tot afdreiging. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij gesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte bij deze feiten.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank dient te beoordelen of bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing en/of een poging tot afdreiging. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Mevrouw [slachtoffer 1] heeft in aanwezigheid van en mede namens haar echtgenoot [slachtoffer 2] aangifte gedaan. Zij verklaarde hierbij onder meer het volgende:
'(…) Op donderdag 10 september 2020 omstreeks 15:30 uur bevond ik mij in mijn woning gelegen aan de [adres 3] te Driel. (…) toen de voordeurbel ging. Nadat ik de deur had geopend, zag ik twee mannen voor de deur staan. Ik kende deze mannen niet en had ze niet eerder gezien. (…) De mannen gaven aan dat zij mijn man wilden ·spreken. Ik gaf aan dat hij niet thuis was. Man 2 vertelde mij vervolgens dat hij mij wat wilde vertellen, maar dat dit onder ons diende te blijven. Zo niet, dan zouden handgranaten door de ramen van mijn woning gaan. Ik voelde mij door deze woorden ernstig bedreigd. (…) Daarna ging Man 2 verder en wees daarop in de richting van de [adres 2] . Hij vertelde dat daar [naam 1] woonde. [naam 1] zou deze woning huren van mijn man. In de woning van [naam 1] zou GHB of zo worden gemaakt en daarmee verdiende [naam 1] 30.000 euro per maand. Deze GHB zou gestolen zijn en nu zou man 2 daardoor geld hebben verloren. Dit was een probleem en nu moest er geld komen. Man 1 wist te vertellen dat mijn man eigenaar was van het pand. (…) Man 2 vroeg het telefoonnummer van mijn man. Ik gaf hem daarop het nummer van onze vaste lijn te weten: [telefoonnummer 1] . Daarop gaf man 2 aan dat hij mijn man later op de dag zou bellen. Ik weet het niet zeker, maar ik had sterk de indruk dat deze man geld van ons wilde hebben. Ik heb nog geprobeerd om te kijken of ik een auto bij de mannen kon zien. Ik zag een witte auto, niet groot, merk weet ik niet en ik dacht SF 145 in het kenteken gezien te hebben, maar weet dit niet zeker. (…)
Om 18:49 uur ging de telefoon weer over van de vaste lijn. Mijn man zag dat er ingebeld werd met het nummer [telefoonnummer 2] . Nadat mijn man het gesprek had aangenomen, zette hij de huistelefoon op de speaker zodat ik en de politie (verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ) konden meeluisteren. Ik herkende de stem van de beller als zijnde de stem van man 2. De man die eerder deze dag dus bij ons aan de deur had gestaan en daarna ook al had gebeld. Ik hoorde dat man 2 zei dat in het pand [adres 2] een drugslab zat of had gezeten. De man zei verder dat de grond ernstig vervuild was en dat het opruimen daarvan zeker 200.000 euro zou kosten. Uiteindelijk verlangde de man 3.500 euro van mijn man. Als hij niet zou betalen dan zou morgen de politie worden ingelicht over het feit dat er een drugslab zit, dan wel zou hebben gezeten op [adres 2] . Hiervoor zou mijn man dan, als eigenaar van het pand, ook verantwoordelijk zijn. Dit zou in de krant terecht komen en buren zouden slechte dingen over mijn man gaan zeggen.
Uiteindelijk besloot mijn man, op advies van de politie (verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]
), om een afspraak te maken voor morgen, voor vrijdag de 11e. Concreet werd er afgesproken dat de man op vrijdag 11 september 2020 om 10:00 uur zou terugbellen, zodat er nadere afspraken gemaakt konden worden over de overdracht van het geld. (…)
De volgende dag, vrijdag 11 september, om ongeveer 10.20 uur, werd er gebeld door dezelfde beller. Meneer [slachtoffer 2] verklaard over dat telefoongesprek, die hij aannam:
De beller vroeg: Heb je het geld? Dat werd zakelijk en dwingend gevraagd. Ik zei dat ik 500 euro had en de rest nog moest pinnen. Waar doe je dat vroeg de man. Ik (meneer [slachtoffer 2] ) zei bij de ING en hij vroeg waar. Ik zei in Elst. In dat telefoongesprek werd mij (meneer [slachtoffer 2] ) gevraagd dat ze mij wilden zien en ik heb gezegd dat ik daaraan niet zou beginnen. Bij dit telefoongesprek was politie aanwezig, die mij regisseerde. Er werd afgesproken dat het geld ergens werd neergelegd en wel bij de Mac Donalds bij het Gelredome. Dat was omstreeks 11.30 uur, als ik het mij goed herinner. (…)’ [2]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft tijdens zijn tweede politieverhoor een verklaring afgelegd. Hij verklaarde onder meer het volgende:
‘(…) Op een gegeven moment kreeg ik een belletje rond half 3, van meneer [verdachte] uit Zaltbommel, dit is een familielid van ons. (…) En dan zegt ie rij met mij mee naar een adresje ik moet nog even geld ophalen bij iemand. Dus ik vraag hem hoezo moet jij geld ophalen bij iemand. Ja ik krijg gewoon nog geld van mensen, er zijn spullen gestolen, et cetera. Ik zeg is goed, ik ga mij omkleden, dan rij ik met je mee, geen probleem. Ik ben ingestapt en toen zijn wij gaan rijden. Zijn we richting Driel gegaan. Daar aangekomen, verzocht hij mij in de auto te blijven zitten. Hij en zijn maatje zijn uitgestapt en zijn bij hem aan de deur geweest. Dit heeft een paar minuten geduurd. Toen kwamen zijn weer terug naar de auto. Alle twee kwamen zij terug en meneer [verdachte] was boos. Wij zijn weggereden, weer de dijk op terug richting Arnhem. (...) Vervolgens heeft hij mij en zijn maatje afgezet bij de Pijlkruidstraat bij [naam 2] . [verdachte] is met zijn witte auto, kenteken [kenteken] , het kenteken dat ik heb doorgegeven aan [verbalisant 1] .(…)
De andere jongens die in de auto zat heet [naam 3] , voor de rest ken ik hem niet. (...) [verdachte] had [naam 3] een nummer gegeven op een papiertje, als ik het mij goed herinner. Hij heeft toen gezegd, bel die mensen als die man thuis is. Bij het café heb ik de telefoon van [naam 4] nog gebruikt, dat is mijn overbuurman. Ik heb toen die mevrouw gebeld waar die jongens aan de deur zijn geweest. Ik vroeg hem wat ik moest zeggen tegen die mensen. Zeg maar tegen die man hoe laat die man thuis is, zeg maar gewoon dat er spullen gestolen zijn en dat het geld terug moet komen. Ik heb niet lang gesproken met haar over de telefoon, daarna ben ik weggegaan en [naam 3] is daar achtergebleven op het terras. (...) Ik zou die vrouw nog terugbellen met haar man, samen met [naam 3] . In eerste instantie had ik de telefoon van [naam 4] gebruikt. Ik wilde eigenlijk [naam 3] laten bellen. Ik vroeg aan [naam 3] dat hij mij moest zeggen wat ik moest zeggen. Ik heb toen de telefoon van [naam 5] gevraagd omdat ik geen beltegoed heb, ik kan alleen maar appen met mijn telefoon. Ik ben met [naam 3] de hoek omgegaan bij ' [naam 6] ' om die mensen te gaan bellen. Toen heb ik die mensen gesproken, wat ik uit het dossier lees is dat het eerste gesprek was om 18.53 als ik het mij goed herinner. (…) Dit was het eerste gesprek met die meneer. Ik heb daarvoor die vrouw gesproken, die stond niet op tap. Ik heb die meneer gesproken. Ik wilde in eerste instantie gewoon met hem afspreken. Hij wilde dat niet, doe maar via de telefoon zij hij. Toen heb ik gezegd wat meneer [naam 3] heeft gezegd dat zij daar een lab hebben gedraaid en dat zij dan kosten krijgen 200.000 euro. (…) Die mensen zouden een bekeuring krijgen van 2 ton. (…) Daarna verzocht die man mij later terug te bellen, dit heb ik ook gedaan. Daarna heb ik hem weer gesproken. (…) Later, ik weet geen tijd meer, [verdachte] belde mij terug, ik weet niet hoe laat. (…) Ik vroeg [verdachte] waarom hij mij deze mensen liet bellen terwijl hij geld moest krijgen van Hassen. Hij zei nee, die mensen weten er ook van ik wil gewoon mijn geld terug, anders bel ik de politie en dan krijgen zij problemen en 2 ton aan schade. (…) Ik heb in die tussentijd ook 1 keer naar [verdachte] gebeld, om hem mee te delen dat ik waarschijnlijk die geld op ging halen. (…) [3]
Verbalisanten hebben onderzoek gedaan naar de auto van verdachte [verdachte] . Een witte [merk] met kenteken [kenteken] staat op zijn naam geregistreerd. [4] De rechtbank constateert dat de kleur en een groot deel van het kenteken van de auto van verdachte overeenkomt met de verklaring van de aangeefster over de auto van de personen die bij haar aan de deur kwamen.
Er is ook onderzoek gedaan naar de ANPR-registraties van de op naam van de verdachte geregistreerde auto met kenteken [kenteken] . De auto was op 10 september 2020 in de omgeving van Arnhem. Verder bevond de auto zich op die dag omstreeks 14:59 uur op ongeveer 6 minuten rij-afstand van het adres van aangevers. [5]
Ten slotte is er onderzoek gedaan naar de telefoon van verdachte met het telefoonnummer eindigend op -0034. Deze telefoon bevond zich op 10 september 2020 tussen 14:59 en 15:36 uur onder het bereik van zendmasten die vanuit Driel (de woonplaats van de aangevers) kunnen worden aangestraald. [6]
Op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij niet aanwezig is geweest bij de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Hij zou op dat moment zijn auto hebben uitgeleend aan [medeverdachte] . Zelf zou verdachte ten tijde van het incident met een vriendin aan het wandelen zijn geweest in Oosterbeek. Hij zou met de bus hiernaartoe gereisd zijn. Deze wandeling zou ook verklaren waarom zijn telefoon rond dat tijdstip masten in de buurt van Oosterbeek aanstraalde. De rechtbank is van oordeel dat dit alternatieve scenario geen steun vindt in de bewijsmiddelen in het dossier. Daarnaast acht de rechtbank het scenario niet geloofwaardig. Tijdens meerdere politieverhoren heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen en heeft hij niets verklaard over een wandeling in Oosterbeek. Ook is er niet door of namens hem verzocht om de betreffende vriendin als getuige te horen zodat zij de verklaring van verdachte zou kunnen bevestigen. Verdachte heeft zijn alternatieve scenario pas geschetst nadat hij kennis had kunnen nemen van het strafdossier en de daarin aanwezige bewijsmiddelen. Ten slotte overweegt de rechtbank dat het op zichzelf al ongeloofwaardig is dat verdachte zijn eigen auto aan een ander zou uitlenen en vervolgens zelf met de bus naar Oosterbeek zou reizen om daar te gaan wandelen. De rechtbank zal het door verdachte geschetste alternatieve scenario dan ook als ongeloofwaardig terzijde leggen.
Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte [verdachte] op 10 september 2020 samen met iemand anders bij aangeefster [slachtoffer 1] aan de deur is geweest en daar met haar een gesprek heeft gevoerd. Tijdens dit gesprek is er voor het eerst gesproken over een drugslab dat gevestigd zou zijn in één van de panden van aangevers. Ook is er toen gedreigd dat er handgranaten door de ruiten van de woning gegooid zouden worden. Vervolgens heeft verdachte opdracht gegeven aan [medeverdachte] om aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] telefonisch te benaderen. Hij heeft [medeverdachte] daarbij ook geïnstrueerd over wat er tegen hen gezegd moest worden. [medeverdachte] heeft tijdens deze telefoongesprekken gezegd dat de aangevers een bedrag van 3.500 euro moesten betalen, omdat anders aan de politie, de buren en de pers gemeld zou worden dat er zich een drugslab zou bevinden in één van de panden van de aangevers. Ten slotte heeft verdachte nog contact gehad met [medeverdachte] over de overdracht van het gevraagde geld.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en) op een wederrechtelijke manier heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag. Daarbij is eerst aan de deur bij [slachtoffer 1] gedreigd met geweld en vervolgens telefonisch met het verspreiden van een smadelijke bewering. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot afpersing en een poging tot afdreiging.
De poging tot afpersing dan wel de bedreiging van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (feit 3)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot afpersing.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel de poging tot afpersing als van de bedreiging. Beide feiten zouden niet bewezen kunnen worden omdat uit de afgeluisterde telefoongesprekken en de relevante omstandigheden niet is gebleken van een concrete bedreiging die de betrokkenen zou doen vrezen voor hun leven of hen zou dwingen tot de afgifte van een geldbedrag. Er zou slechts sprake zijn uitlatingen die voortkomen uit frustratie vanwege de problematische incasso van een nog openstaande factuur.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank dient te beoordelen of bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De heer [slachtoffer 3] heeft op 26 oktober 2020 aangifte gedaan. Hij verklaarde hierbij onder meer het volgende:
‘Ik heb een bedrijf genaamd [naam 7] . (…) [naam 8] beweert echter dat hij nog 130.000 euro van ons bedrijf moet krijgen. (…) Op dinsdag 20 oktober 2020 om 17:16 uur werd ik gebeld door [telefoonnummer 3] . Ik kreeg dezelfde man aan de telefoon als zojuist genoemd. De man zei mij dat ik het geld heel snel moest overmaken naar [naam 8] . De man zei dat hij mij anders zou komen opzoeken en mij en mijn gezin zou afmaken. De man gaf aan hier ook al voor betaald te zijn. Ik zei wederom dat ik niks met hem te maken had. De man zei wederom dat ik moest betalen. De man herhaalde dat hij mij en mijn gezin zou afmaken en ook [slachtoffer 4] en zijn gezin. Ik heb het gesprek beëindigd omdat ik hier geen zin in had.’ [7]
Gedurende enige tijd zijn de met het telefoonnummer [telefoonnummer 3] gevoerde gesprekken afgeluisterd en opgenomen in een proces-verbaal. Hieronder zal de inhoud van enkele van deze gesprekken worden geciteerd.
Gesprek 17 oktober 2020, 12:52 uur, uitgaand, beller -nnm0034 (i.g.b. [verdachte] ), gebelde -1384 (i.g.b. [naam 9] (
rechtbank: bedrijf van [naam 8]):
‘(…) nnm0034(rechtbank: verdachte) wil voor [naam 8] gaan jagen (…)’ [8]
Gesprek 18 oktober 2020, 21:00 uur, uitgaand, beller -0034 (i.g.b. [verdachte] ), gebelde -1384 (i.g.b. [naam 9] ):

(…) nnm0034 zegt dat de man zowiezo gaat betalen. De man mag kiezen of ellende of.. (…)’ [9]
Gesprek 20 oktober 2020, 18:04 uur, uitgaand, beller -0034 (i.g.b. [verdachte] , gebelde -6633 (i.g.b. [naam 10] ):

(…) [verdachte] zegt tegen [slachtoffer 3] dat er 3 vorderingen die betaald moeten worden. [verdachte] wil dat [slachtoffer 3] dit met 'hem' even gaat overleggen. 1 vordering van 85.000, 1 vordering van 30.000 en eentje van 18.000 euro. [slachtoffer 3] zegt dan zit je al rond de 130. [verdachte] geeft aan dat hij nog 130 ruggen moet betalen. (…)’ [10]
Gesprek 21 oktober 2020, 13:57 uur, uitgaand, beller -0034 (i.g.b. [verdachte] , gebelde -6633 (i.g.b. [naam 10] ):
‘(…) [verdachte] : Luister luister als jou vriend die 130 duizend euro factuur niet betaald, jij en je vriend gaan dood, knoop dat goed in je oren. Ga er maar achteraan bij je maat. Als die factuur niet wordt betaald, jullie gaan allebei kapot. (…)’ [11]
De verdachte heeft verklaard dat hij de persoon is die de hiervoor opgenomen gesprekken heeft gevoerd met het telefoonnummer eindigend op -0034. [12] Ook heeft hij verklaard dat hij met [naam 8] had afgesproken dat hij een factuur zou innen bij [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en dat hij daarvoor een bedrag van 7.500 euro zou ontvangen. [13]
De rechtbank overweegt dat de door aangever [slachtoffer 3] genoemde bedreiging wordt bevestigd door de inhoud van de afgeluisterde telefoongesprekken. Aangever [slachtoffer 3] werd meerdere keren gebeld door een hem onbekende persoon. Deze persoon, naar later bleek dus verdachte, sprak vervolgens op een indringende wijze over een openstaand geldbedrag en zei op enig moment dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ‘dood’ en ‘kapot’ zouden gaan als het bedrag niet werd betaald. Dat verdachte steeds op een rustige toon zou hebben gesproken met [slachtoffer 3] , zoals verdachte stelt, doet aan de ernst van de bedreiging niets af. Uit de inhoud van de gesprekken tussen [naam 8] en verdachte blijkt ook dat het niet gaat om het vinden van een ‘normale’ oplossing voor een incassoprobleem, zoals verdachte heeft gesteld. Zo wordt er bijvoorbeeld gesproken over ‘jagen’. Dat dergelijke ruwe taal gebruikelijk is in de bouwwereld als het gaat om het innen van betalingen vindt de rechtbank niet geloofwaardig. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de uitlating van verdachte op 21 oktober 2020 niet slechts als een uiting van frustratie vanwege een betalingsprobleem kan worden begrepen maar dat de uitlating een concrete en expliciete bedreiging tegen het leven van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] inhoudt. De aard van deze bedreiging en de omstandigheden waaronder deze is geuit maken dat bij de betrokkenen ook in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden verliezen. Ook is de rechtbank van oordeel dat uit de gekozen bewoording blijkt dat de bedreiging erop gericht was om [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag. De stelling van de raadsvrouw dat er daadwerkelijk sprake zou zijn van een openstaande vordering van [naam 8] op [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] doet aan het strafbare karakter van deze handelingen niet af.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [naam 8] . [naam 8] heeft immers een opdracht tot inning van het geld gegeven aan verdachte en daarvoor een betaling aangeboden, en het geld daadwerkelijk aan verdachte overgemaakt. Verdachte heeft deze opdracht vervolgens aanvaard en heeft geprobeerd deze uit te voeren. De rechtbank acht dan ook het medeplegen van een poging tot afpersing door verdachte wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
de feiten 1, 2 en 3, primair, heeft begaan, te weten dat:
1.
hij en
/ofzijn mededader(s), in
of omstreeksde periode van 10 september 2020 tot en met 11 september 2020 te Driel, gemeente Overbetuwe, en
/ofte Arnhem,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en
/of(een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/ofbedreiging met geweld [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld,
in elk geval van enig goed,geheel
of ten deletoebehorende aan die [slachtoffer 1] en
/ofdie [slachtoffer 2] ,
in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),zich hebben
/heeftbegeven naar de woning van die [slachtoffer 1] en
/ofdie [slachtoffer 2] en
/ofaldaar (tegen die [slachtoffer 1] ) hebben
/heeftgedreigd met het gooien van handgranaten door de ruiten/ramen van hun woning,
althans een dergelijke dreigende uiting hebben/heeft gedaan,en
/ofaldaar ter plaatse en
/of-later- telefonisch hebben
/heeftverteld dat er een drugslab zit/zou hebben gezeten in een pand van die [slachtoffer 1] en
/ofdie [slachtoffer 2] aan de [adres 2] en dat die [slachtoffer 2] daar verantwoordelijk voor was en dat er om die reden geld betaald moest worden,
althans woorden van dergelijke dreigende aard en strekking hebben/heeft gebruikt,en
/of(vervolgens) afspraken hebben
/heeftgemaakt over de hoogte van het te betalen bedrag en de overdracht van dat geld,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij en
/ofzijn mededader(s), in
of omstreeksde periode van 10 september 2020 tot en met 11 september 2020 te Driel, gemeente Overbetuwe, en
/ofte Arnhem,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en
/of(een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met smaad,
smaadschrift en/ofopenbaring van een geheim [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld,
in elk geval enig goed,geheel
of ten deletoebehorende aan die [slachtoffer 1] en
/ofdie [slachtoffer 2] ,
in ieder geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zich hebben
/heeftbegeven naar de woning van die [slachtoffer 1] en
/ofdie [slachtoffer 2] en
/ofaldaar ter plaatse en
/of- later – telefonisch hebben
/heeftverteld dat er een drugslab zit/zou hebben gezeten in een pand van die [slachtoffer 1] en
/ofdie [slachtoffer 2] aan de [adres 2] en dat die [slachtoffer 2] daar verantwoordelijk voor was en dat de politie hierover zou worden ingelicht en
/ofdat het in de krant terecht zou komen en
/ofdat de buren slechte dingen over die [slachtoffer 2] zouden gaan zeggen, indien die [slachtoffer 1] en
/ofdie [slachtoffer 2] niet een hoeveelheid geld aan verdachte en
/ofzijn mededader(s) zou(den) betalen,
althans woorden van dergelijke dreigende aard en strekking hebben/heeft gebruikt,en
/of(vervolgens) afspraken hebben
/heeftgemaakt over de hoogte van het te betalen bedrag en de overdracht van dat geld, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3, primair
hij, in
of omstreeksde periode van 19 oktober 2020 tot en met 21 oktober 2020,
althans in of omstreeks de maand oktober 2020 te Delfzijl, althansin Nederland, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededader
(s)voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en
/of (een
)ander
(en)wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en
/ofbedreiging met geweld [slachtoffer 3] en
/of[slachtoffer 4] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld,
in elk geval van enig goed,geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),meerdere malen telefonisch contact heeft opgenomen/gehad met die [slachtoffer 3]
en/of die [slachtoffer 4]en
/oftijdens die gesprekken (onder meer) tegen
hen/hem heeft gezegd dat zij
/hijgeld (130 ruggen) moest
(en
)betalen en
/of(daarbij) dreigend de volgende woorden heeft toegevoegd: ‘Luister, luister, als jouw vriend die 130 duizend euro factuur niet betaalt, jij en je vriend gaan dood, knoop dat goed in je oren. Ga er maar achteraan bij je maat. Als die factuur niet wordt betaald, gaan jullie allebei kapot”,
althans dergelijke dreigende taal heeft geuit,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1en 2:
De eendaadse samenloop van het medeplegen van poging tot afpersing
en het
medeplegen van poging tot afdreiging;
feit 3:
Medeplegen van poging tot afpersing.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd. Wel heeft zij verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij gesteld dat de ernstige bezwaren en gronden hiervoor ontbreken en dat artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering van toepassing is.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich in september 2020 schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing en een poging tot afdreiging. Hij is toen samen met een andere persoon aan de deur geweest bij de woning van een ouder echtpaar. Tijdens dit gesprek is gezegd dat er zich een drugslab zou bevinden in één van de panden van dit echtpaar. Ook werd er gedreigd met het gooien van handgranaten door de ruiten van de woning. Vervolgens heeft verdachte een medeverdachte opdracht gegeven om telefonisch contact op te nemen met het echtpaar. Tijdens deze gesprekken is gezegd dat het echtpaar een bedrag van 3.500 euro moest betalen, omdat anders de politie, de buren en de pers ingelicht zouden worden over het vermeende drugslab. Ten slotte heeft verdachte nog contact gehad met zijn medeverdachte over de overdracht van het gevraagde geld.
Eén maand later heeft verdachte zich nogmaals schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Hij heeft toen telefonisch contact opgenomen met een ondernemer. Hij heeft tegen deze man gezegd dat er een factuur van 130.000 euro voldaan zou moeten worden. Als dat niet zou gebeuren, dan zou dit het leven van de ondernemer en diens (voormalige) zakenpartner kosten. Verdachte heeft deze poging tot afpersing gepleegd in samenwerking met een andere persoon, die hem ook betaalde voor de inning van deze factuur.
De rechtbank overweegt dat verdachte door zijn handelen meerdere keren op een intimiderende en angstaanjagende manier contact heeft gezocht met hem onbekende mensen, onder wie een ouder echtpaar. Hij heeft deze mensen zowel in persoon als telefonisch onder druk gezet om aanzienlijk geldbedragen te betalen. Verdachte heeft zich daarbij kennelijk laten leiden door zijn eigen winstbejag. Hij heeft op geen enkele manier rekening gehouden met de angst en de stress die hij daardoor veroorzaakte bij de slachtoffers. De rechtbank is van oordeel dat dergelijk gedrag de oplegging van een gevangenisstraf passend maakt.
De rechtbank heeft er bij het bepalen van de hoogte van deze straf rekening mee gehouden dat verdachte een omvangrijk strafblad heeft. Hieruit blijkt dat hij al eerder is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten. Verdachte heeft uit deze eerder opgelegde straffen geen lering getrokken en is weer overgegaan tot het plegen van strafbare feiten. Ook heeft de rechtbank er bij de straftoemeting rekening mee gehouden dat verdachte een leidende rol heeft gespeeld in de poging tot afpersing en afdreiging van het oudere echtpaar. Hij heeft daarbij ook een ander geïnstrueerd om strafbare handelingen te verrichten.
Gelet op het aantal feiten, de aard en ernst van deze feiten, de rol van verdachte en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden passend en geboden. Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis zal gelet op de bewezenverklaring en de strafoplegging worden afgewezen.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in verband met feit 3 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 3.738,90 aan materiële schade en € 600,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij volledig kan worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, vanwege de door haar bepleite vrijspraak. Mocht de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komen, dan zou de benadeelde partij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
De beoordeling door de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van het dossier en de eerder in dit vonnis opgenomen overwegingen blijkt dat de benadeelde partij schade heeft geleden door het handelen van verdachte. De benadeelde partij heeft gesteld dat hij zich door de poging tot afpersing thuis niet langer veilig voelde. Om die reden heeft hij een camerasysteem laten installeren. De rechtbank is van oordeel dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het door verdachte gepleegde strafbare feit. Er is voldoende onderbouwd dat de wens om zijn huis te beveiligen rechtstreeks voortkwam uit de in zijn richting geuite bedreiging. De omstandigheid dat de factuur van de installatie van het camerasysteem pas enkele maanden later is gedateerd, doet hieraan niet af. Het is immers niet ongebruikelijk dat facturatie pas enige tijd na de daadwerkelijke installatie plaatsvindt.
De verdachte is voor deze schade naar burgerlijk recht aansprakelijk. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.500,00. De rechtbank heeft hierbij een matiging toegepast ten opzichte van het door de benadeelde partij gevorderde bedrag, omdat de benadeelde partij ook in de toekomst – en daarmee: na afloop van het bewezenverklaarde feit – nog gebruik kan maken van het geïnstalleerde camerasysteem.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 BW kan een benadeelde partij een vordering tot vergoeding van immateriële schade indienen als de aansprakelijke het oogmerk had om zodanig nadeel toe te brengen of als de benadeelde partij door het handelen van de aansprakelijke in zijn persoon is aangetast.
Voor het toewijzen van een verzoek tot schadevergoeding op grond van het oogmerk van de aansprakelijke, is vereist dat diens oogmerk specifiek gericht was op het toebrengen van de immateriële schade. De enkele omstandigheid dat iemand opzettelijk een situatie heeft geschapen waardoor immateriële schade kon ontstaan, is daarvoor onvoldoende. In deze zaak heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op het uiten van een bedreiging in de richting van de benadeelde partij, zodat deze gedwongen zou worden om een geldbedrag af te geven. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat verdachte ook het specifieke oogmerk heeft gehad om immateriële schade toe te brengen aan de benadeelde partij. De rechtbank ziet dan ook geen wettelijke mogelijkheid om op deze grond een immateriële schadevergoeding toe te kennen.
Een verzoek om schadevergoeding dat op een aantasting in de persoon is gegrond, zal in beginsel moeten worden onderbouwd met concrete gegevens. Daarbij moet worden gedacht aan medische gegevens over de diagnose en behandeling van psychische klachten, die het gevolg zijn van het handelen van de wederpartij. Van deze hoofdregel kan alleen in uitzonderlijke gevallen worden afgeweken. Deze gevallen zijn beperkt tot situaties waarbij de aard en de ernst van de normschending als voldoende kunnen worden beschouwd om aan te nemen dat er sprake is van een aantasting in de persoon.
De benadeelde partij heeft in zijn vordering toegelicht dat hij door de poging tot afpersing alert en angstig is geworden, waardoor hij ook moeite ondervond bij het slapen. Als gevolg hiervan raakte hij in de thuis- en werksituatie sneller geïrriteerd dan normaal. Ook voelde hij zich soms moe en afwezig.
De rechtbank begrijpt dat een poging tot afpersing kan leiden tot angstgevoelens en andere (heftige) emoties. Toch ziet de rechtbank geen wettelijke mogelijkheid om op grond hiervan een immateriële schadevergoeding toe te kennen. De vordering is niet onderbouwd met nadere informatie of concrete gegevens over eventuele psychische klachten die de benadeelde partij als gevolg van de poging tot afpersing ervaart. De vordering biedt om die reden onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het bewezenverklaarde feit heeft geleid tot een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. Ook is er geen sprake van een uitzonderingssituatie zoals die hiervoor is gedefinieerd. De rechtbank ziet dan ook geen wettelijke mogelijkheid om op deze grond een immateriële schadevergoeding toe te kennen.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het immateriële deel van de vordering.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 57, 317 en 318 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De rechtbank:
  • veroordeelt verdachte in verband met het onder feit 3 bewezenverklaarde tot betaling van
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en smartengeld;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 3] , een bedrag te betalen van € 1.500,00 (vijftienhonderd euro) aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 25 (vijfentwintig) dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.H. van Laethem (voorzitter), mr. H.P.M. Kester-Bik en mr. J.M. Breimer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.W. Elbersen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 mei 2021.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, onderzoek Markt (ON4R020120), gesloten op 20 februari 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 47-50.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 391-393.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 248.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 249-250.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 261-264.
7.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] , p. 282-283.
8.Tapgesprek met sessienr. 6743, p. 294.
9.Tapgesprek met sessienr. 8380, p. 295.
10.Tapgesprek met sessienr. 10273, p. 301.
11.Tapgesprek met sessienr. 10758, p. 302.
12.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 21 april 2021.
13.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 21 april 2021.