ECLI:NL:RBGEL:2021:2213

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
C/05/386028 / KG RK 21-237
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak

Op 3 mei 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, een verzoek tot wraking van mr. R.S. Croll afgewezen. Het verzoeker, die als verdachte in een strafzaak was betrokken, stelde dat de rechter een eigen wet had verzonnen met betrekking tot de verplichting om een identiteitsbewijs te tonen bij het besturen van een snorfiets. Daarnaast voerde hij aan dat de rechter zijn naam niet had genoemd en dat er geen toestemming was gegeven voor video-opnamen van de zitting. De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter. De procedure omvatte een mondeling wrakingsverzoek op 24 maart 2021, schriftelijke reacties van de rechter en de officier van justitie, en een mondelinge behandeling op 19 april 2021. De wrakingskamer concludeerde dat de gronden voor wraking niet voldoende waren onderbouwd en dat verzoeker niet had aangetoond dat zijn verzoeken aan de rechter waren voorgelegd. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd openbaar uitgesproken op 3 mei 2021.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem
Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/386028 / KG RK 21-237
Beslissing van 3 mei 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[…]
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. R.S. Croll,
rechter in deze rechtbank
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van 24 maart 2021 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 1 april 2021;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie van 6 april 2021;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 19 april 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • verzoeker;
  • de rechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer [96.093978.20] tegen verzoeker als verdachte. Aan verzoeker is ten laste gelegd dat hij op eerste vordering van een politie ambtenaar niet heeft voldaan aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden.
2.2
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek van 24 maart 2021, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Volgens verzoeker heeft de rechter een eigen wet verzonnen, namelijk dat er een draagplicht van een identiteitsbewijs is bij het besturen van een snorfiets. Verzoeker stelt verder dat er geen toestemming is gegeven om de behandeling van de zaak op video op te nemen en dat de officier van justitie heeft geweigerd om getuigen te laten horen.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van de wrakingskamer heeft verzoeker toegelicht dat ook het feit dat de rechter zijn naam niet wilde noemen een grond van wraking was. Deze grond is in het proces-verbaal van 24 maart 2021 niet opgenomen als wrakingsgrond. De wet schrijft voor dat alle gronden voor wraking tegelijk worden voorgedragen. Later aangevoerde gronden mogen daarom niet in de beoordeling worden betrokken. De wrakingskamer ziet in dit geval echter wel aanleiding om deze grond te beoordelen. Uit het proces-verbaal van 24 maart 2021 blijkt immers niet dat de in het proces-verbaal opgenomen wrakingsgronden aan verzoeker zijn voorgehouden, maar uit het proces-verbaal volgt wel dat verzoeker de rechter heeft verzocht om zijn naam bekend te maken. De wrakingskamer is van oordeel dat uit het enkel niet noemen van zijn naam vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor niet kan worden afgeleid. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in de weigering om zijn naam te noemen (de schijn van) partijdigheid van de rechter besloten ligt, zijn niet gesteld of gebleken.
3.3.
Voorts heeft verzoeker gesteld dat de rechter een eigen wet heeft verzonnen. De wrakingskamer constateert dat de rechter heeft gepoogd om de geldende wet- en regelgeving aan verzoeker uit te leggen. Verzoeker is het klaarblijkelijk niet eens met de gegeven uitleg van de rechter. Verzoeker mag die uitleg onjuist vinden maar hieruit kan op zichzelf geen (schijn van) vooringenomenheid volgen of een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor.
3.4.
Verzoeker heeft aan de officier van justitie verzocht of hij video-opnamen van de behandeling ter zitting mocht maken. De officier van justitie heeft verzoeker meegedeeld dat hij dat verzoek aan de rechter diende voor te leggen. Verder heeft verzoeker aan de officier van justitie verzocht om politieambtenaren op te roepen als getuigen. De officier van justitie heeft dat geweigerd omdat dat verzoek niet was onderbouwd. Niet gesteld of gebleken is dat verzoeker deze verzoeken aan de rechter heeft voorgelegd. Deze gronden kunnen daarom niet tot wraking van de rechter leiden.
3.5.
Gelet op het voorgaande zal de wrakingskamer het verzoek afwijzen.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mr. S.J. Peerdeman, voorzitter, mr. M.J.P. Heijmans en mr. H.C. Leemreize, leden, in tegenwoordigheid van de griffier mr. N.J.H. Klomp en in openbaar uitgesproken op 3 mei 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.