In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 april 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een bestuurlijke boete die was opgelegd aan eiseres, de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, naar aanleiding van een bedrijfsongeval. De boete was opgelegd op basis van artikel 7.5, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, omdat eiseres niet had voldaan aan de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen bij het werken met de MASA 1, een machine voor de productie van betonbanden. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, maar het bezwaar was slechts gedeeltelijk gegrond verklaard, wat leidde tot een verlaging van de boete naar € 18.900.
Tijdens de zitting op 15 februari 2021 en het daaropvolgende onderzoek ter plaatse op 25 maart 2021, werd vastgesteld dat het slachtoffer, dat betrokken was bij het ongeval, op een onveilige manier op de machine was geklommen. De rechtbank oordeelde dat de overtreding van artikel 7.5, tweede lid, van het Arbobesluit was vastgesteld, omdat het plankentransport niet was uitgeschakeld en spanningsloos was gemaakt. Eiseres voerde aan dat de verwijtbaarheid voor de overtreding ontbrak, maar de rechtbank oordeelde dat het voor het slachtoffer vrij gemakkelijk was om op de machine te klimmen, wat de verwijtbaarheid niet uitsloot.
De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had voldaan aan de matigingsgronden voor de boete, behalve voor de noodzakelijke randvoorwaarden, en besloot de boete te matigen met 25%. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, stelde de boete vast op € 14.175 en veroordeelde verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiseres en het griffierecht.