ECLI:NL:RBGEL:2021:2139

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
05/142400-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes tijdens ruzie in Apeldoorn

Op 28 april 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 25-jarige man uit Eerbeek, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De man werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan hij de tijd in voorarrest al had uitgezeten. De zaak vond zijn oorsprong in een ruzie op 14 juni 2019 bij een garagebedrijf in Apeldoorn, waarbij de verdachte het slachtoffer met een mes verwondde. Het slachtoffer liep een steekwond op in zijn borst en heeft hier nog steeds last van, zowel fysiek als mentaal. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag, omdat hij met opzet het slachtoffer met een mes in de borst had gestoken. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte eerder in voorlopige hechtenis had gezeten en dat hij zijn leven inmiddels op de rit had gekregen, wat leidde tot een voorwaardelijke straf. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan het slachtoffer van ruim 1400 euro, die de verdachte moest betalen. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de impact daarvan op slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/142400-19
Datum uitspraak : 28 april 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1996 in [geboorteplaats] ,
wonende aan het [adres] .
Raadsman: mr. W.L.M. Fleuren, advocaat in Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juni 2019, te Apeldoorn, in ieder geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] eenmaal met een mes, althans een (scherp) voorwerp, in de borst(streek), althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 juni 2019, te Apeldoorn, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] eenmaal met een mes, althans een (scherp) voorwerp, in de borst(streek), althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 juni 2019, te Apeldoorn, in ieder geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] eenmaal met een mes, althans een (scherp) voorwerp, in de borst(streek), althans in het lichaam, te steken en/of te snijden.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 14 juni 2019 heeft bij garage [naam] in Apeldoorn een woordenwisseling plaatsgevonden tussen verdachte en aangever [slachtoffer] . Verdachte woonde op dat moment boven [naam] . Verdachte heeft naar aanleiding van deze woordenwisseling een mes gepakt en [slachtoffer] met dit mes verwond. [2] [slachtoffer] heeft hierbij een steekverwonding opgelopen aan de rechterzijde van zijn borst, ter hoogte van zijn rechter tepel. De steekwond had een lengte van 5,6 centimeter en een diepte van 2,5 centimeter. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken en dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer, maar wel op diens zware mishandeling.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte ontkent een stekende beweging te hebben gemaakt. Zijn gedragingen waren naar hun uiterlijke verschijningsvorm er niet op gericht om [slachtoffer] te doden, dan wel om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte heeft ook niet het risico daarop genomen. Verder was er sprake van een ongeluk zodat ook mishandeling niet kan worden bewezen.
Beoordeling door de rechtbank
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of verdachte zich met zijn handelen schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag, een poging tot zware mishandeling dan wel een mishandeling.
Poging tot doodslag
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij met verdachte een woordenwisseling had en dat verdachte op enig moment heeft gezegd dat hij aangever zou doodmaken. Verdachte is toen weglopen en met verhoogde snelheid de trap opgegaan naar zijn kamer. Vrijwel direct kwam verdachte terug. Hij kwam toen op aangever aflopen met zijn rechterhand achter zijn rug. Eenmaal bij aangever maakte verdachte zeer kort achter elkaar twee of drie stekende bewegingen in de richting van het bovenlichaam van aangever. Aangever voelde dat hij in zijn rechterborst werd gestoken. De vader van verdachte heeft verdachte toen vastgepakt en naar achteren getrokken waardoor verdachte niet de kans kreeg om nog een keer te steken. [4]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij mensen met luide stem hoorde schreeuwen. Toen hij vanuit het magazijn richting de werkplaats liep trof hij de man die boven [naam] woonachtig is [de rechtbank begrijpt: verdachte] en aangever. Hij hoorde dat verdachte tegen aangever zei: "ik ga jou dood maken". Aangever ging vervolgens op een stapel banden zitten naast de toegangsdeur van de werkplaats. [getuige 1] zag dat verdachte vervolgens wegliep uit de werkplaats en weer terugkwam in de werkplaats. Hij zag dat verdachte een keukenmes vasthield terwijl hij beide handen op zijn rug hield. Hij zag dat aangever nog steeds op de stapel banden zat naast de toegangsdeur van de werkplaats. De vader van verdachte stond ook in de werkplaats. Getuige zag dat de vader verdachte probeerde tegen te houden, maar dat dit hem niet lukte. Hij zag dat aangever vervolgens door verdachte in zijn borst werd gestoken. Hij werd aan de rechterzijde van zijn borst geraakt. [5]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte boos wegliep en daarna weer terugkwam. Hij zag dat verdachte toen een groot mes vast had. Hij zag dat verdacht met dat mes in de borst van [slachtoffer] stak. Hij hoorde dat verdachte hierbij zoiets zei als: “ik maak je dood”. [6]
In het dossier bevindt zich een rapportage van GGD Noord Oost Gelderland afdeling forensische geneeskunde. In deze rapportage wordt beschreven dat aangever door de arts die de rapportage heeft opgesteld is onderzocht in het kader van een letselonderzoek. Aangever heeft daarbij aangegeven dat de verwonding op zijn borst is ontstaan doordat het de huurder [de rechtbank begrijpt: verdachte] is gelukt om aangever eenmaal te steken in zijn rechter borst. Daarnaast heeft de arts kennis genomen van de door de politie van het letsel van verdachte gemaakte foto’s. Op basis van het onderzoek en foto’s wordt geconcludeerd dat de door de onderzochte persoon aangegeven toedracht goed kan passen bij het geconstateerde letsel. [7]
Verdachte heeft verklaard dat het mes een lemmet had van in ieder geval 20 centimeter. [8]
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte heeft gezegd dat hij aangever zou doodmaken en toen een mes met een lemmet van ten minste 20 centimeter heeft gehaald. Met dat mes heeft verdachte ten minste twee maal een stekende beweging in de richting van de borst van aangever gemaakt. Met één stekende beweging heeft verdachte aangever in de rechterborst geraakt. Daarbij is een wond van 2,5 centimeter diep ontstaan. Bij het maken van de stekende bewegingen heeft verdachte nogmaals gezegd dat hij aangever dood zou maken. Verdachte is uiteindelijk door zijn vader weggetrokken, waardoor het steken is gestopt.
Verdachte heeft ter zitting ontkend dat hij heeft gezegd dat hij aangever zou doodmaken en heeft zich op het standpunt gesteld dat hij alleen, toen aangever opstond en op hem af kwam lopen, uit een reflex één zwaaiende beweging met het mes heeft gemaakt en daarbij aangever onbedoeld heeft geraakt. De door verdachte geschetste gang van zaken vindt weerlegging in de weergegeven bewijsmiddelen. Daarbij overweegt de rechtbank dat de verklaringen van de getuigen dat sprake was van een stekende beweging steun vindt in de bevindingen in de rapportage dat sprake was van een steekwond met een diepte van 2,5 centimeter en dat dergelijk letsel goed past bij de verklaring van aangever dat hij is gestoken.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gedragingen van verdachte aan te merken als een begin van uitvoering van een voorgenomen doodslag. Het maken van meerdere stekende bewegingen in de richting van de borst in combinatie met de op dat moment en kort daarvoor door verdachte gedane uitlatingen zijn gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer zijn gericht op het doden van aangever dat het niet anders kan dan dat bij verdachte op dat moment het voornemen bestond aangever opzettelijk van het leven te beroven. Daarbij overweegt de rechtbank dat verdachte ten minste twee maal heeft gestoken waarbij hij aangever ook één maal in de borst heeft geraakt. Het steken met een mes in de borststreek, een plaats in het lichaam waar zich vitale bloedvaten en organen bevinden, levert naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer levensgevaarlijk gewond raakt en daardoor komt te overlijden. Een stekende beweging met een mes van die grootte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op genoemd gevolg dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard.
De rechtbank acht daarom het primair tenlastegelegde bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks14 juni 2019, te Apeldoorn,
in ieder geval in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer] eenmaal met een mes,
althans een (scherp) voorwerp,in de borst
(streek
),
althans in het lichaam,heeft gestoken
en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
“poging tot doodslag”.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 129 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft voorts geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot het verrichten van een taakstaf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat zijn cliënt voldoende is afgestraft voor datgene hem verweten wordt. De verdediging stelt zich op het standpunt dat een taakstraf in dit geval de enige juiste modaliteit is, maar dat deze straf wel een gering aantal uren dient te betreffen nu de schadevergoeding voor verdachte al als boetedoening zal voelen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer gelet is op:
  • het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 22 maart 2021;
  • een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 2 februari 2021.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door [slachtoffer] met een mes in zijn borst te steken. Dit feit had voor [slachtoffer] heel anders kunnen aflopen. Het voorval heeft veel impact op [slachtoffer] gehad en heeft gezorgd voor pijn en gevoelens van angst en onveiligheid. Verdachte heeft door zijn handelen bovendien bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid en onbehagen in de samenleving. Dit neemt de rechtbank hem kwalijk.
Hoewel de rechtbank, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit, een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan verdachte tot dusver in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht op zijn plaats acht, ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om hiervan af te wijken. In het kader van een schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft verdachte lang onder toezicht gestaan van de reclassering en moest hij zich aan verschillende bijzondere voorwaarden houden. Een van die voorwaarden hield in dat verdachte lange tijd aan elektronisch toezicht onderworpen is geweest. Dit is een aanzienlijke vrijheidsbeperking geweest voor hem. Daarnaast heeft verdachte zijn leven op de rit gekregen. Hij heeft een eenmanszaak opgezet, een relatie gekregen en is onlangs vader geworden. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat het niet meer passend is verdachte een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Vanwege de lange duur van de schorsing en het goede verloop van het genoemde toezicht, ziet de reclassering geen meerwaarde in nog een reclasseringstraject. De verdachte is sinds het voorval ook niet in aanraking gekomen met politie of justitie. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om een kortere proeftijd opleggen.
Het voorgaande in aanmerking genomen zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen opleggen. Daarvan zullen 130 dagen voorwaardelijk zijn, met een proeftijd van één jaar. De rechtbank zal de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering brengen op de op te leggen straf. De rechtbank ziet in de ernst van het bewezenverklaarde feit wel aanleiding om de maximale taakstraf aan verdachte op te leggen.

8.De beoordeling van het beslag

De rechtbank zal de bewaring gelasten van de drie keukenmessen ten behoeve van de rechthebbende omdat geen strafvorderlijk belang zich tegen teruggave verzet.

9.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 7.834,38 aan materiële schade en € 9.500,00 aan immateriële schade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het bedrag aan materiële schade is opgebouwd uit de volgende posten:
  • Kledingschade: € 200,00
  • Beschadigde telefoon: € 350,00
  • Medische kosten: € 343,01
  • Huishoudelijke hulp: € 240,00
  • Reis-en parkeerkosten: € 10,00
  • Kosten verhuizing: € 4.033,00
  • Kosten van rechtsbijstand: € 9.500,00
Standpunten
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij inzake de medische kosten en de parkeerkosten toe te wijzen tot een bedrag van € 353,01, met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie heeft zich voor wat betreft de vordering inzake de kledingschade, de huishoudelijke hulp, alsmede de immateriële schade en de proceskosten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, dan wel dat de vordering moet worden afgewezen, omdat de vordering dusdanig complex is dat deze een onevenredige belasting oplevert voor het strafproces. Indien de rechtbank wel tot een (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering komt, is de verdediging van mening dat alleen de materiële posten inzake de medische kosten (voor een bedrag van € 89,82) en de reis- en parkeerkosten kunnen worden toegewezen. Met betrekking tot de immateriële schade en de proceskosten refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank, met hierbij de opmerking dat deze posten wel dienen te worden gematigd.
Voor het overige heeft de verdediging verzocht de vordering af te wijzen.
Overweging van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank oordeelt ten aanzien van de verschillende schadeposten als volgt.
Materiële schade
Uit de kennisgevingen inbeslagneming in het dossier leidt de rechtbank af dat een shirt en een vest in beslag zijn genomen. Uit het dossier is verder voldoende komen vast te staan dat schade aan die kleding is ontstaan. De hoogte van de schade is door de benadeelde partij niet onderbouwd. De rechtbank zal de gevorderde kosten voor de kleding in redelijkheid daarom schatten op een een bedrag van € 100,00 en zal deze voor dit bedrag toewijzen, voor het overige wordt deze post niet-ontvankelijk verklaard. Ten aanzien van de medische kosten (€ 343,01) acht de rechtbank de vordering voldoende onderbouwd en is deze ook een rechtstreeks gevolg van het aan verdachte toe te rekenen feit. Het gevorderde bedrag zal daarom worden toegewezen.
Met betrekking tot de overige materiële posten overweegt de rechtbank het volgende. Ten aanzien van de beschadigde telefoon, de huishoudelijke hulp en de reis- en parkeerkosten overweegt de rechtbank dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen nu deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien voor de kosten van de verhuizing is de rechtbank eveneens van oordeel dat de gestelde kosten onvoldoende in de vordering zijn onderbouwd. Uit de bijgevoegde stukken is onvoldoende duidelijk door welke fysieke beperkingen en gedurende welke periode de benadeelde partij niet in staat was taken uit te voeren en of deze beperkingen zijn ontstaan als gevolg van het bewezenverklaarde. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom ten aanzien van deze schadeposten niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
Ook de gevorderde vergoeding voor advocaatkosten wordt niet-ontvankelijk verklaard. Dat het hier gaat om kosten die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier is onvoldoende onderbouwd gesteld. Zoals hierna wordt overwogen zal een proceskostenveroordeling worden uitgesproken.
Immateriële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien deze ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel en psychische klachten heeft opgelopen. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 14 juni 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Conclusie
De rechtbank zal het toegewezen bedrag voor de materiële en immateriële schadevergoeding van in totaal € 1.443,01 vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 14 juni 2019. Om te bevorderen dat deze schade wordt vergoed, zal de rechtbank ten aanzien van dit bedrag ten behoeve van de benadeelde partij de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
Kosten rechtsbijstand
Door de benadeelde partij worden voorts kosten voor rechtsbijstand gevorderd. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat de proceskosten van de benadeelde partij worden vastgesteld overeenkomstig het toepasselijke liquidatietarief. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om daarvan af te wijken. De rechtbank stelt de kosten voor de rechtsbijstand vast overeenkomstig het Liquidatietarief Kanton en gaat daarbij uit van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding. Voor het opstellen en indienen van de vordering en de aanwezigheid tijdens de behandeling ter terechtzitting kent de rechtbank telkens een punt toe, zodat aan proceskosten zal worden toegewezen een bedrag van (2 x € 187,00) € 374,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 april 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal tot slot het toegewezen bedrag voor de kosten van rechtsbijstand (€ 374,00) vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 7 april 2021.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
130 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
 stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt verdachte tot
een taakstraf voor de duur van 240 uren;
 beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 dagen;

heft ophet – inmiddels geschorste – bevel tot
voorlopige hechtenis;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt veroordeelde tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van
€ 1.443,01;
  • de materiële schade ad
  • de immateriële schade ad
 veroordeelt veroordeelde in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op
€ 374,00;
 verklaart de
benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, een bedrag
te betalen van € 1.443,01 (materiële- en immateriële schade)vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der algehele voldoening;
  • de materiële schade ad
  • de immateriële schade ad
met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal
24 dagen gijzelingzal kunnen worden toepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M.J.I. Baauw (voorzitter), mr. T. Bertens en mr. S.P.H. Brinkman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.A.M. Disberg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 april 2021.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL2019260169, gesloten op 13 juli 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 april 2021.
3.De geneeskundige verklaring, p. 92 en het Rapport Forensische Geneeskunde, p. 97.
4.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 11.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 26-27.
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 34.
7.Een schriftelijk bescheid, zijnde een rapportage van GGD Noord Oost Gelderland afdeling forensische geneeskunde, p. 96-97.
8.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 april 2021.