ECLI:NL:RBGEL:2021:2126

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
05/261350-20 en 05/235892-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie voor mishandeling en drugshandel door 20-jarige man uit Apeldoorn

Op 26 april 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 20-jarige man uit Apeldoorn. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van drie maanden voor het aanwezig hebben van drugs en een stroomstootwapen, en voor mishandeling van een leeftijdgenoot. De mishandeling vond plaats op 17 oktober 2020, toen de verdachte met een mes in het been van het slachtoffer stak. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een poging tot zware mishandeling, omdat de kans op zwaar lichamelijk letsel niet aanmerkelijk was. De rechtbank paste het jeugdstrafrecht toe, maar legde geen PIJ-maatregel op, omdat niet voldaan was aan de criteria voor de veiligheid van personen of goederen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verstandelijke en emotionele ontwikkeling, en de aanbevelingen van deskundigen. De verdachte had eerder een voorwaardelijke taakstraf opgelegd gekregen, waarvan de tenuitvoerlegging ook werd bevolen. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor materiële schade en smartengeld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummers: 05/261350-20 en 05/235892-19
(ter terechtzitting gevoegd)
Vordering na voorwaardelijke veroordeling: 05/840595-18
Datum uitspraak : 26 april 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2000 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
gedetineerd in de Intermetzo JJI Lelystad in Lelystad.
Raadsvrouw: mr. J.C.H. Pronk, advocaat in Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 25 januari 2021 en 12 april 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 05/261350-20
1.
hij op of omstreeks 17 oktober 2020 te Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het been, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 oktober 2020 te Apeldoorn [slachtoffer] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het been, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft te steken en/of te snijden;
2.
hij op of omstreeks 17 oktober 2020 te Apeldoorn opzettelijk aanwezig heeft gehad - ongeveer 22,11 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine en/of
- ongeveer 4,23 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Ten aanzien van parketnummer 05/235892-19hij op of omstreeks 23 juni 2019, in de gemeente Apeldoorn, een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen (taser),
zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde onder parketnummer 05/261350-20 en het tenlastegelegde onder parketnummer 05/235892-19.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling onder parketnummer 05/261350-20 betoogd dat hiervoor vrijspraak moet volgen aangezien verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De raadsvrouw meent dat de subsidiair tenlastegelegde eenvoudige mishandeling wel bewezen kan worden. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte ook van dit feit moet worden vrijgesproken omdat geen sprake is van het opzettelijk aanwezig hebben van de drugs. Ten aanzien van het onder parketnummer 05/235892-19 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat dit feit bewezen kan worden.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 05/261350-20 [1]
Feit 1
Op 18 oktober 2020 heeft [slachtoffer] (hierna: aangever) aangifte tegen verdachte gedaan ter zake van poging zware mishandeling, gepleegd op 17 oktober 2020 in Apeldoorn. Aangever kwam bij het bruggetje ter hoogte van de Deventerstraat in Apeldoorn verdachte en een paar vrienden tegen. Er ontstond een flinke discussie tussen hem en verdachte over geld dat aangever nog aan verdachte moest betalen. Verdachte stond een meter van hem af. Op een gegeven moment zag aangever dat verdachte uit zijn jas of broek een mes haalde, dat hij een dreigende houding aannam en dat hij een stekende beweging maakte gericht op zijn benen. Aangever zag direct daarop zijn, aangevers, broek rood worden. [2]
Verdachte heeft verklaard dat aangever zijn handen in zijn zakken had en die er op enig moment uithaalde. Uit angst heeft verdachte toen in het been van aangever gestoken. [3]
Uit de medische verklaring blijkt dat de steekverwonding in het bovenbeen een wond betreft van twee centimeter. [4] In de rapportage die van het letsel van aangever is opgemaakt staat vermeld dat sprake is van steekletsel in de buitenzijde van het bovenbeen zonder actieve bloeding en dat het letsel goed past bij de door aangever gemelde toedracht. Verder is vermeld dat letsel in dit gebied van het lichaam zelden ernstige gevolgen heeft. [5]
De rechtbank acht gelet op voorgaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever met een mes in zijn been heeft gestoken, waardoor een wond in het been van aangever is toegebracht.
Nu vaststaat dat verdachte de geweldshandeling heeft gepleegd, is het de vraag of hij door zijn handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Ter beoordeling van de vraag of sprake is van een poging tot zware mishandeling moet worden vastgesteld of sprake was van een aanmerkelijke kans dat het gevolg – in dit geval het oplopen van zwaar lichamelijk letsel – zou intreden, en zo ja, of verdachte die kans heeft aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat het enkel eenmaal gericht steken met een mes aan de buitenkant van het bovenbeen geen aanmerkelijke kans oplevert dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Van overige omstandigheden, bijvoorbeeld dat verdachte met een zodanige kracht heeft gestoken dan wel dat hij in het wilde weg heeft gestoken, is niet gebleken.
De rechtbank zal verdachte dan ook van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling vrijspreken. Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van mishandeling, zoals subsidiair ten laste is gelegd.
Feit 2
Op 18 oktober 2020 werd bij doorzoeking van de woning van verdachte aan de [adres] in Apeldoorn onder meer in beslag genomen: een gripzakje met daarin een onbekend aantal kleinere gripzakjes deels gevuld met oranje poeder en deels met een witte brokkelige en poederachtige substantie. [6] Van de inhoud van de gripzakjes zijn monsters genomen en het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut wijst uit dat de monsters amfetamine en MDMA bevatten. De in beslag genomen gripzakjes bevatten 22,11 gram amfetamine en 4,23 gram MDMA. [7]
Verdachte heeft verklaard dat hij de drugs die bij hem op zijn kamer zijn aangetroffen van twee jongens, waaronder aangever van feit 1, heeft gekregen. Die twee zakjes met oranje poeder betreffen poeder waarvan verdachte eerder een deel heeft ingenomen en waar hij zich slecht van is gaan voelen. Het is een gestampte XTC-pil met nog iets, aldus verdachte. Verder heeft hij nog vijf zakjes met wit poeder en twee zakjes met brokkelachtig wit poeder van deze jongens gekregen. [8]
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 22,11 gram amfetamine en 4,23 gram MDMA opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Ten aanzien van parketnummer 05/235892-19 [9] Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, pag. 7;
- het proces-verbaal van bevindingen, pag. 8;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 april 2021.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
Ten aanzien van parketnummer 05/261350-20
1.
hij op
of omstreeks17 oktober 2020 te Apeldoorn [slachtoffer] heeft mishandeld door met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het been,
althans het lichaamvan die [slachtoffer]
heeftte steken
en/of te snijden.
2.
hij op
of omstreeks17 oktober 2020 te Apeldoorn opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 22,11 gram,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende
amfetamine,
zijnde amfetamineen
/of- ongeveer 4,23 gram,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende MDMA,
zijnde MDMA,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Ten aanzien van parketnummer 05/235892-19hij op
of omstreeks23 juni 2019, in de gemeente Apeldoorn, een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen (taser), zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 05/261350-20
Feit 1:
Mishandeling
Feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van parketnummer 05/235892-19Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte ter zake het bewezenverklaarde, met toepassing van het jeugdstrafrecht, moet worden opgelegd de maatregel van Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (de PIJ-maatregel).
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangegeven dat zij ook vindt dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. Verder heeft zij gesteld dat, gelet op het advies van de deskundige, verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Mocht de rechtbank een vrijheidsstraf overwegen, dan geeft de verdediging in overweging om te bepalen dat die in een JJI ten uitvoer wordt gelegd. Verdachte zelf geeft de voorkeur aan ambulante begeleiding en ziet een verblijf bij zijn ouders een stabiele factor in zijn leven. Mocht de rechtbank toch besluiten om aan verdachte de PIJ-maatregel op te leggen, dan verzoekt de raadsvrouw om aan verdachte verder geen andere straf op te leggen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een leeftijdgenoot door hem met een mes in zijn been te steken, aan het aanwezig hebben van amfetamine en MDMA en aan het voorhanden hebben van een stroomstootwapen. Met name de mishandeling is een ernstig strafbaar feit. Verdachte heeft daarbij inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en heeft zijn lichamelijk integriteit aangetast. Ook heeft hij zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen. Slachtoffers van dit soort feiten ondervinden daar vaak nog lang last van. Dat blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring waarin het slachtoffer heeft vermeld dat hij naast fysiek letsel ook last heeft van mentale klachten, dat hij schrikkerig is, slecht slaapt en veel last heeft van nachtmerries.
Jeugdstrafrecht
Ten aanzien van de vraag of er ondanks de leeftijd van verdachte aanleiding is het jeugdstrafrecht toe te passen, overweegt de rechtbank als volgt. De rechter kan op jongvolwassenen (‘adolescenten’) het jeugdstrafrecht toepassen, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten was verdachte 19/20 jaar oud. Uit de rapportages is gebleken dat verdachte verstandelijk en emotioneel op een lager niveau functioneert dan op grond van zijn kalenderleeftijd wordt verwacht, dat sprake is van beperkte handelingsvaardigheden en dat pedagogische beïnvloeding nog noodzakelijk is. De deskundigen adviseren het jeugdstrafrecht toe te passen. De officier van justitie en de verdediging hebben zich daarbij aangesloten. De rechtbank vindt in de door de deskundigen gegeven factoren grond op verdachte het jeugdstrafrecht toepassen.
Persoonsrapportages en -informatie
De deskundigen, [naam 1] , GZ-psycholoog, en [naam 2] , psychiater, hebben in hun rapporten beschreven dat bij verdachte sprake is van een matig ernstige verstandelijke ontwikkelingsstoornis, een normoverschrijdende gedragsstoornis, een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol en mogelijk ADHD. Beiden hebben geconcludeerd dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend, omdat verdachte de feiten heeft gepleegd vanuit de bij verdachte vastgestelde stoornissen.
Met betrekking tot de strafrechtelijke afdoening van de zaak hebben de deskundigen gerapporteerd dat, om recidive te voorkomen, een langdurige klinische behandeling en toezicht en begeleiding noodzakelijk zijn. Volgens de psycholoog en de psychiater dient aan verdachte een PIJ-maatregel worden opgelegd, nu volgens de deskundigen verdachte geen behandelnoodzaak ziet, niet in behandeling wil en behandeling in een vrijwillig dan wel voorwaardelijk kader niet van de grond zal komen, zoals dat ook in het verleden is gebleken.
Zonder behandeling zal er niet veel veranderen en de verwachting is dat het delictpatroon dan gewoon zal voortgaan.
Op te leggen straf
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte over en zal er bij de strafoplegging rekening mee houden dat de bewezenverklaarde feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Ten aanzien van de door de deskundigen geadviseerde PIJ-maatregel overweegt de rechtbank het volgende. Voor oplegging van de PIJ-maatregel, zoals bedoeld in artikel 77s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is vereist dat:
- het een feit betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar
of meer is gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het
opleggen van de PIJ-maatregel eist; en
- de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de
verdachte.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de PIJ-maatregel enkel opgelegd zou kunnen worden voor het onder feit 2 van parketnummer 05/261350-20 bewezenverklaarde, te weten het opzettelijk aanwezig hebben van drugs. De rechtbank is echter van oordeel dat aan het tweede criterium niet is voldaan, nu met het enkele aanwezig hebben van een hoeveelheid drugs niet de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen in het geding is.
Alles in aanmerking nemend ziet de rechtbank, nu verdachte niet in behandeling wil, op dit moment geen ander alternatief dan een straf zonder (bijzondere) voorwaarden. De rechtbank komt dan, alles overziend, tot oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest.

8.De beoordeling van de civiele vordering

Namens de benadeelde partij [slachtoffer] heeft mr. P.W.M. Soekhai in verband met het onder 1 tenlastegelegde van parketnummer 05/261350-20 een vordering tot schadevergoeding ingediend. Gevorderd wordt een bedrag van € 300,- aan kosten voor kledingstukken, € 241,61 aan kosten ter zake het eigen risico en € 1.000,- aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij inzake de vergoeding voor de schadepost kledingstukken kan worden toegewezen tot een geschat bedrag van € 150,- en dat de kosten inzake het eigen risico tot het gevorderde bedrag van € 241,61 toegewezen kan worden. Verder kan het smartengeld worden toegewezen tot een bedrag van € 500,-, telkens met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel aan materiële schade/smartengeld heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de schadepost kledingstukken op het standpunt gesteld dat deze post onvoldoende is onderbouwd en dat hoogstens een bedrag van € 50,- zou kunnen worden toegewezen. Ten aanzien van de post eigen risico heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard aangezien deze kosten niet door de benadeelde zijn gemaakt en overigens verder niet duidelijk is welke andere zorgkosten er nog zijn geweest.
Subsidiair heeft de raadsvrouw opgemerkt dat deze schadepost een te grote belasting voor het strafproces oplevert en dat de benadeelde partij alleen al daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard inzake dit deel van de vordering. Daarnaast heeft de verdediging verzocht een lager bedrag aan smartengeld toe te wijzen dan door de officier van justitie is gevorderd; de verdediging heeft voorgesteld dit bedrag te matigen tot € 500,-.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen materiële schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Nu de vordering ten aanzien van een vergoeding voor de kledingstukken door de verdediging niet is betwist, zal de rechtbank zal dit deel van de vordering schatten op een bedrag van € 150,-, nu dat een redelijk bedrag is. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van het gevorderde eigen risico niet-ontvankelijk verklaren. Deze schade is niet aan te merken als rechtstreekse schade nu deze kosten van een andere bankrekening zijn afgeschreven dan de bankrekening van de benadeelde partij, zodat de rechtbank het erop moet houden dat een ander dan de benadeelde partij deze schade zal hebben gedragen. De wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van 17 oktober 2020, de datum van het schadeveroorzakend feit.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en hetgeen ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek genoemde categorieën valt, op grond van welk artikel recht op vergoeding van smartengeld bestaat. Door het bewezen verklaarde feit heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 500,- begroten. Verdachte is vanaf 17 oktober 2020 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 05/840595-18)

De politierechter heeft verdachte op 17 januari 2019 veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 80 uren. Van een gedeelte van deze voorwaardelijk opgelegde straf, te weten 40 uur, is op 1 augustus 2019 door de politierechter in deze rechtbank de tenuitvoerlegging bevolen.
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van het resterende deel van de straf.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de tenuitvoerlegging moet worden afgewezen aangezien verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en al eerder gebleken is dat een voorwaardelijke straf niet de juiste keuze is.
Bewezen is dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. De rechtbank is van oordeel dat de voorwaardelijk opgelegde straf daarom ten uitvoer moet worden gelegd.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 36 f, 57, 77c, 77gg en 300 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
De straf/maatregel
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
jeugddetentievoor de duur van
drie maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt verdachte in verband met feit 1 van parketnummer 05/261350-20 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van
€ 150,- aan materiële schade en € 500,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2020, tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van €150,- aan materiële schade en € 500,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2020, tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald en bepaalt dat daaraan 13 dagen gijzeling worden verbonden;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
De vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 05/840595-18
 gelast de tenuitvoerlegging van de resterende taakstraf, voorwaardelijk opgelegd door de politierechter op 17 januari 2019, te weten een taakstraf voor de duur van 40 uren.
 heft op het bevel tot voorlopige hechtenis en zal dat ook vastleggen in een afzonderlijk op te maken beschikking.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. Yeniay-Cenik, voorzitter, mr. C. Kleinrensink en mr. I.W.M. Olthof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Draaijers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 april 2021.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant(en) van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost Gelderland, basisteam Apeldoorn, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600/2020494341, gesloten op 8 december 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, pag. 9.
3.Verklaring van verdachte, ter zitting van 12 april 2021 afgelegd.
4.Medisch specialistenbrief, pag. 18.
5.Letselrapportage Forensisch Geneeskunde, pag. 22-24.
6.Proces-verbaal van bevindingen inzake de doorzoeking, pag. 138.
7.Rapport NFI van 20 december 2020, ongenummerd.
8.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 115.
9.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant(en) van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost Gelderland, basisteam Apeldoorn, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600/2019276456, gesloten op 15 november 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.