ECLI:NL:RBGEL:2021:2098

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
C/05/384975 KG RK 21-180
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan vooringenomenheid rechter

In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland op 12 april 2021 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was bij een procedure tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe, stelde dat de rechter vooringenomen was. Dit zou blijken uit een voorlopig oordeel dat de rechter had gegeven tijdens een mondelinge behandeling op 25 februari 2021, waarin de rechter de aanvraag van verzoeker niet als een geldige aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beschouwde. Verzoeker meende dat de rechter cruciale feiten had genegeerd en dat hij zich niet vrij voelde om te reageren op het oordeel van de rechter.

De wrakingskamer oordeelde dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid. De kamer concludeerde dat de verzoeker niet voldoende concrete omstandigheden had aangevoerd die zouden wijzen op een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. Het feit dat het voorlopige oordeel ongunstig was voor verzoeker, was op zichzelf niet voldoende om aan te nemen dat de rechter vooringenomen was. De wrakingsprocedure is niet bedoeld om de inhoud van een rechterlijke beslissing te toetsen, maar enkel om de (schijn van) vooringenomenheid van de rechter te beoordelen.

De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, waarbij werd benadrukt dat de verzoeker de mogelijkheid had om zijn standpunten naar voren te brengen tijdens de zitting. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken, waarbij geen rechtsmiddel openstaat tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem
Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/384975 / KG RK 21-180
Beslissing van 12 april 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot wraking van
mr. J.A. VAN SCHAGEN
rechter in deze rechtbank
hierna te noemen: de rechter
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 2 maart 2021
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 16 maart 2021
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 29 maart 2021.
1.2. Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen. De rechter is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer ARN 20/6127 tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe. De procedure betreft een door verzoeker ingesteld beroep vanwege het niet tijdig nemen van een inhoudelijke beslissing op een aanvraag van verzoeker, die hij op
13 augustus 2020 bij de gemeente Epe heeft ingediend. In de beroepszaak heeft op
25 februari 2021 de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij eveneens twee voorlopige voorzieningen zijn behandeld. Het verzoek tot wraking is een aantal dagen na de zitting ingediend en ziet alleen op de bodemprocedure.
2.2.
Verzoeker legt aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag dat de rechter de Algemene wet bestuursrecht (Awb) eenzijdig en ten faveure van verweerder heeft aangewend, dat de rechter cruciale door verzoeker aangevoerde feiten heeft genegeerd en dat de rechter heeft geweigerd om die feiten in het onderzoek mee te nemen. Bij de behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker zijn verzoek, kort samengevat, als volgt toegelicht. Verzoeker stelt dat hij ter zitting vooringenomenheid bij de rechter heeft waargenomen doordat de rechter zonder meer de stelling van verweerder dat de aanvraag van verzoeker geen aanvraag was in de zin van de Awb, als juist heeft aangenomen. Daarbij heeft de rechter geen aandacht geschonken aan de door verzoeker gestelde feiten. De rechter heeft verzoeker door zijn resolute opstelling op dit juridische punt het gevoel gegeven dat hij daar niets tegenin kon brengen. Verzoeker is na ontvangst van een uitspraak van 1 maart 2021 in een vergelijkbare zaak van dezelfde rechter met nummer ARN 20/4142 gesterkt in zijn eerdere waarneming van partijdigheid van de rechter. Dit heeft verzoeker ertoe gebracht om alsnog een verzoek tot wraking in te dienen. Daarnaast wil verzoeker met het middel van wraking een hoger beroep voorkomen.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
De wraking ziet op een door de rechter tijdens de zitting van 25 februari 2021 gegeven voorlopig oordeel over de vraag of de aanvraag van verzoeker kon worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Awb. Tijdens een mondelinge behandeling kan de rechter een voorlopig oordeel geven over het voorliggende geschil, waarin de rechter kan aangeven wat hij rechtens relevant acht, waarna partijen daarop desgewenst nog kunnen reageren. Verzoeker heeft desgevraagd verklaard dat hij op de zitting van 25 februari 2021 het woord heeft kunnen voeren en dat de rechter hem na het voorlopig oordeel nog gelegenheid heeft geboden voor het geven van een reactie. Verzoeker vond dat niet nodig, omdat volgens hem uit de stukken geen andere conclusie kon worden getrokken dan dat het wel een aanvraag was in de zin van de Awb. Dat verzoeker zich, zoals hij bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft toegelicht, niet vrij heeft gevoeld om nog te reageren op het voorlopig oordeel van de rechter vanwege de stelligheid van de rechter in dat voorlopig oordeel, kan niet tot de conclusie leiden dat de objectieve vrees bestaat voor partijdigheid. Verzoeker heeft immers na het voorlopig oordeel nog de mogelijkheid gehad om een toelichting te geven op zijn stellingen. In de omstandigheid dat het voorlopig oordeel kennelijk ongunstig voor verzoeker uitviel, kan geen grond worden gevonden voor vooringenomenheid van de rechter. De juistheid van een rechterlijke beslissing kan alleen worden beoordeeld als daartegen een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) is aangewend. De wrakingsprocedure is daarvoor niet bestemd, omdat het daarin uitsluitend gaat over de (schijn van) vooringenomenheid van de rechter. Alleen als de beslissing gelet op de motivering of de wijze van totstandkoming zo onjuist of onbegrijpelijk is dat deze uitsluitend door vooringenomenheid kan worden verklaard, is er grond voor wraking.
De aangevoerde grond haalt deze hoge drempel niet.
3.3.
Uit de tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek gegeven toelichting volgt dat verzoeker via deze wrakingsprocedure een (voor hem) breder doel tracht te bereiken door een heroverweging te bewerkstelligen van een in zijn optiek, in meerdere procedures voorkomend, onjuist oordeel van de rechtbank Gelderland en zodoende hoger beroep procedures te voorkomen. Zoals reeds is overwogen, is een wrakingsprocedure niet bedoeld om een beslissing inhoudelijk te toetsen.
3.4.
De slotsom is dat uit hetgeen door verzoeker naar voren is gebracht niet blijkt van vooringenomenheid van de rechter, zodat het verzoek tot wraking wordt afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.J. Peerdeman, mr. M.J.P. Heijmans en mr. K. van Vlimmeren-van Ommen in tegenwoordigheid van de griffier mr. P. Nuijten en op 12 april 2021 in het openbaar uitgesproken en ondertekend door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.