In deze pachtzaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, op 7 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Provincie Gelderland en een vennootschap onder firma (VOF) met twee vennoten. De Provincie Gelderland vorderde betaling van een bedrag van € 1.240,19, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten, omdat de VOF in gebreke was gebleven met de tijdige betaling van de pachtprijs. De VOF had twee schriftelijke pachtovereenkomsten gesloten met de Provincie Gelderland voor pachtobjecten in de gemeente Buren, maar had de verschuldigde bedragen niet binnen de gestelde termijn voldaan. Na aanmaning door de gemachtigde van de Provincie Gelderland had de VOF een deel van het verschuldigde bedrag betaald, maar bleef er nog een saldo van € 1.240,19 openstaan, dat bestond uit buitengerechtelijke incassokosten.
De VOF en de vennoten voerden verweer, maar dit werd niet onderbouwd met bewijs. De rechtbank oordeelde dat de VOF en de vennoten niet hadden betwist dat de pachtbedragen niet tijdig waren voldaan en dat de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd waren op basis van de toepasselijke algemene voorwaarden. De rechtbank wees de vordering van de Provincie Gelderland toe, maar verlaagde het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten tot € 867,15, omdat dit niet in overeenstemming was met de geldende tarieven. De wettelijke handelsrente werd afgewezen, en in plaats daarvan werd de wettelijke rente van artikel 6:119 BW toegewezen. De VOF en de vennoten werden als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van pachtprijzen en de gevolgen van het niet voldoen aan betalingsverplichtingen, evenals de toepassing van redelijke tarieven voor buitengerechtelijke incassokosten.