ECLI:NL:RBGEL:2021:1860

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
05/183036-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraffen voor medeplegen van brandstichting en poging tot moord

Op 13 april 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen [verdachte], die beschuldigd werd van medeplegen van brandstichting en poging tot moord. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 14 juni 2020 in Renkum, waar de verdachte samen met medeverdachten een brand heeft gesticht in een pand met kamerbewoning. De brandstichting was gericht op [slachtoffer 1], die niet thuis was, maar resulteerde in ernstige verwondingen voor [slachtoffer 2], die in het pand aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten opzettelijk brand hebben gesticht door een grote hoeveelheid brandbare vloeistoffen, zoals wasbenzine en terpentine, uit te gieten en aan te steken. Dit leidde tot een levensgevaarlijke situatie voor [slachtoffer 2], die ernstige brandwonden opliep en langdurig in het ziekenhuis moest worden behandeld. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 2], maar niet op [slachtoffer 1], aangezien deze niet aanwezig was. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet met opzet handelde, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten zich bewust waren van de risico's van hun handelen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor poging tot doodslag en opzettelijke brandstichting, met een schadevergoeding aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/183036-20
Datum uitspraak : 13 april 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1999 in [geboorteplaats] , wonende aan de [adres 1] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Grave.
Raadsvrouw: mr. S. Ben Ahmed, advocaat in Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 27 oktober 2020, 12 januari 2021 en 23 maart 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 juni 2020 te Renkum
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade
van het leven te beroven
naar het pand waar voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] woonden
( [adres 2] )is/zijn gereden en/of voor /nabij de deur van de (kamer)woning van
die [slachtoffer 1] (kamer [nummer 1] ) en/of de (aangrenzende) (kamer) woning van die
[slachtoffer 2] en/of in een hal en/of in het trappenhuis van dat pand
een hoeveelheid terpentine en/of wasbenzine, althans (een) brandbare middel(en)
heeft/hebben uitgegoten/gegooid en/of deze heeft/hebben aangestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 14 juni 2020 te Renkum
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk
van het leven te beroven
naar het pand waar voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] woonden
( [adres 2] )is/zijn gereden en/of voor /nabij de deur van de (kamer)woning van
die [slachtoffer 1] (kamer [nummer 1] ) en/of de (aangrenzende) (kamer) woning van die
[slachtoffer 2] (kamer nr 9) en/of in een hal en/of in het trappenhuis van dat pand
een hoeveelheid terpentine en/of wasbenzine, althans (een) brandbare middel(en)
heeft/hebben uitgegoten/gegooid en/of deze heeft/hebben aangestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 14 juni 2020 te Renkum
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer 2]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstige brandwonden, heeft
toegebracht, door naar het pand waar voornoemde [slachtoffer 2] woonde ( [adres 2]
) te rijden en/of voor/nabij de deur van de (kamer)woning ( [nummer 1] ) en/of de
(aangrenzende) (kamer)woning van die [slachtoffer 2] en/of in een hal en/of in het
trappenhuis van dat pand een hoeveelheid terpentine en/of wasbenzine, althans
(een) brandba(a)r(e)middel(en) uit te gieten en/of te gooien en/of deze aan te
steken, ten gevolge waarvan het lichaam van die [slachtoffer 2] (deels) is verbrand;
2.
hij op of omstreeks 14 juni 2020 te Renkum tezamen en in vereniging met een of
meer anderen opzettelijk brand heeft gesticht in een pand voor kamerbewoning
(gelegen aan [adres 2] )
immers heeft /hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen en daar opzettelijk
terpentine en/of wasbenzine, althans een of meer brandversnellend(e) middel(en),
uitgegoten en/of gegooid voor/over een deur (van [nummer 1] ) en/of in de hal
en/of op de trap en/of in het trappenhuis van dat pand
en/of vervolgens deze terpentine en/of wasbenzine, althans die/dat
brandversnellende middel(en), aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in
aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen),
ten gevolge waarvan die kamer(s) en/of dat pand en/of een hond geheel of
gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen
gevaar voor (diverse andere kamers in) dat pand , in elk geval gemeen gevaar voor
goederen,
en/of levensgevaar voor [slachtoffer 2] en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en/of
een of meer andere (kamer)bewoner(s) van voornoemd pand , in elk geval
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer anderen,
te duchten was.
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en
met 13 juli 2020 te Renkum en/of Rotterdam en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen en/of alleen,
(telkens) [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting,
door die [slachtoffer 1] te mishandelen en/of meermalen , althans eenmaal
(telefonisch en of via berichtenverkeer en/of fysiek) contact met die [slachtoffer 1]
op te nemen en/of te zoeken en/of ( op 13 of 14 juni 2020) een foto van een
telefoon met daarop een bericht naar die [slachtoffer 1] te sturen met de tekst"Je wil
me naaien ? Ik geef jou tot zondag is me kk geld er niet gaat die osso europalaan
en dieren plat kijke zelf wie je wil naaien" en/of
op 14 juni 2020 een foto naar die [slachtoffer 1] te sturen , waarop is te zien dat de
trap van de begane grond naar de eerste verdieping in het pand waar die
[slachtoffer 1] woont in brand staat en/of
op 14 juni 2020 een foto van een medeverdachte ( [medeverdachte 1] ) op de plaats
delict naar die [slachtoffer 1] te sturen met daarbij de tekst "Weet met wie je
problemen zoekt"
en/of een foto van een onbekend persoon met daarbij de tekst "Dits hoe k
volgende dinsdag opsporing verzocht ga kijken, miss kom k je tegen" , althans
berichten met woorden van gelijke dreigende aard of strekking naar die
[slachtoffer 1] te sturen en/of
(na de brandstichting in het pand waar die [slachtoffer 1] een kamer bewoonde)
meermalen , althans eenmaal (telefonisch en of via berichtenverkeer en/of fysiek)
contact met die [slachtoffer 1] op te nemen en/of te zoeken en/of daarbij aan die
[slachtoffer 1] de woorden toe te voegen dat deze geld (terug) moest betalen of dat
anders de volgende keer de woning van die [slachtoffer 1] met hem erbij in brand
zou gaan, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking toe te
voegen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op zondag 14 juni 2020 zijn verdachten Hamza [medeverdachte 1] en [verdachte] samen met medeverdachte [medeverdachte 2] vanuit Rotterdam naar de woning van [slachtoffer 1] , gelegen in een pand aan de [adres 2] , in Renkum gereden. [medeverdachte 1] is uitgestapt om te kijken of [slachtoffer 1] thuis was. [2] Hij werd binnengelaten door [slachtoffer 2] , de buurman van [slachtoffer 1] . [3] [slachtoffer 1] bleek niet thuis te zijn. Daarop zijn de verdachten met zijn drieën naar de Albert Heijn in Renkum gereden. [4] Daar kocht [medeverdachte 1] vier flessen wasbenzine en twee flessen terpentine. [5] Vervolgens zijn zij teruggereden naar de woning van [slachtoffer 1] . [medeverdachte 1] en [verdachte] zijn uitgestapt en naar de woning gelopen met de tas met daarin de flessen wasbenzine en terpentine. [6]
Kort daarna is er brand gesticht in het voornoemde pand. Dit pand beschikt over tien kamers, verdeeld over de begane grond en de eerste verdieping, die worden gebruikt voor kamerbewoning. [7] [slachtoffer 1] is de bewoner van kamer [nummer 1] en [slachtoffer 2] woont daarnaast in kamer [nummer 2] . [8] Deze kamers bevinden zich op de eerste verdieping van het pand en zijn middels een trap aan het einde van de hal nabij kamer [nummer 1] bereikbaar. [9] Deze trap had brandschade. De grootste vuurbelasting had bovenaan de trap plaatsgevonden. Het brandbeeld toonde aan dat de brand over de trap naar boven was getrokken. De gangen en kamers in het pand en de gehele hal op de eerste verdieping hadden brandschade. Op de vloer tussen [beide nummers] zat een diepe inbranding, hetgeen duidt op een hoge vuurconcentratie. [10] Voor de drempel van kamer [nummer 1] werden een product van subklasse kookpuntbenzine (bijvoorbeeld wasbenzine) en een product van subklasse kerosine (bijvoorbeeld terpentine) aangetroffen. [11]
Op het moment van de brand waren er meerdere bewoners in het pand aanwezig. [12] Als gevolg van de brand heeft bewoner [slachtoffer 2] ernstige brandwonden opgelopen in zijn gelaat, in zijn hals, op zijn rug en zijn armen. Zijn lichaamsoppervlakte was voor twaalf procent verbrand en hij heeft huidtransplantaties moeten ondergaan. [slachtoffer 2] heeft enkele weken in het ziekenhuis gelegen, waarvan drie dagen op de intensive care. [13] De hond van [slachtoffer 2] is als gevolg van de brand overleden. [14]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot moord (feit 1 primair) en opzettelijke brandstichting (feit 2).
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten. Hiertoe is, kort gezegd, aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte opzet heeft gehad dat door de brandstichting iemand zou komen te overlijden of gewond zou raken, ook niet in voorwaardelijke zin. Verdachte was bovendien niet op de hoogte van het plan om brand te stichten. Hij is slechts meegegaan in het handelen van medeverdachte [medeverdachte 1] en heeft zich hier dus ook niet op kunnen beraden. Van voorbedachte raad is dus geen sprake.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet met opzet heeft gehandeld, maar slechts met grove onachtzaamheid.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat, kort na het eerdere bezoek, dezelfde jongen weer voor de deur stond samen met een andere jongen. Zij kwamen weer voor zijn buurman [slachtoffer 1] . Hij heeft de jongens gezegd dat ze aan moesten kloppen. De jongens liepen naar de deur van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is zijn kamer weer in gegaan. Vervolgens heeft hij nog een keer gekeken en toen stonden de jongens er nog. [slachtoffer 2] had niet het idee dat er toen iets aan de hand was. Hij ging weer zijn kamer in en hoorde vervolgens één of twee minuten later het brandalarm afgaan. Toen hij vervolgens zijn kamerdeur opende, kreeg hij een vlammenzee in zijn gezicht. [15]
[verdachte] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] drugs voor hem en [medeverdachte 1] verkocht en zij van de laatste levering nog geld kregen van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] nam zijn telefoon niet meer op en ze zijn naar Renkum gegaan om te kijken waarom hij niet opnam. Het doel van het bezoek was het geld te incasseren dat zij nog van [slachtoffer 1] tegoed hadden. [16]
[verdachte] heeft verder verklaard dat hij en [medeverdachte 1] (na het bezoek aan de Albert Heijn) werden binnengelaten door de buurman van [slachtoffer 1] . De buurman ging weer terug naar zijn kamer. Er zat een paar meter afstand tussen de kamer van de buurman en de kamer van [slachtoffer 1] . Ze klopten aan bij de kamer van [slachtoffer 1] om te kijken of hij thuis was. De buurman kwam weer uit zijn kamer en zei dat [slachtoffer 1] niet thuis was. Vervolgens pakte [medeverdachte 1] de wasbenzine en terpentine en goot deze uit bij de deur van [slachtoffer 1] . [medeverdachte 1] vroeg aan [verdachte] om de flessen aan hem te geven en dit heeft [verdachte] gedaan. Ook heeft [verdachte] een fles opengemaakt en aan [medeverdachte 1] gegeven. [medeverdachte 1] maakte een spoor van vloeistof van de deur via de trap naar beneden. Ze gingen samen naar beneden en vervolgens stak [medeverdachte 1] de uitgegoten vloeistof aan. Hierdoor ontstond een brand die rustig op de trap naar boven ging. Daarna zijn zij beiden weggerend, bij [medeverdachte 2] in de bus gestapt en weggereden. [17]
Op grond van het voorgaande en hetgeen reeds is vastgesteld acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1] en [verdachte] zich samen schuldig hebben gemaakt aan opzettelijke brandstichting (feit 2) door terpentine en wasbenzine uit te gieten voor de deur van kamer [nummer 1] , in de hal en als spoor over de trap in het trappenhuis van het pand en deze vloeistof (in totaal maar liefst 6 liter) vervolgens aan te steken. Hierdoor ontstond niet alleen levensgevaar voor [slachtoffer 2] , maar ook voor de andere kamerbewoners die op dat moment thuis waren. Het is namelijk een feit van algemene bekendheid dat het oplopen van ernstige brandwonden en/of het inademen van rook tot de dood kunnen leiden. Uit het feit dat het pand en de kamers ernstige brandschade hebben opgelopen, volgt dat tevens sprake was van gemeen gevaar voor goederen.
Nu [slachtoffer 1] niet thuis was, bestond er geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor hem. Verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Voornoemde handelingen zijn daarnaast ook ten laste gelegd als poging tot moord, dan wel poging tot doodslag (op [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] ), dan wel zware mishandeling (van [slachtoffer 2] ).
Opzet
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachten opzet hadden op de dood van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] .
Nu vast staat dat [slachtoffer 1] niet thuis was op het moment van de brand en dat verdachte dit ook wist, acht de rechtbank poging tot moord, dan wel poging tot doodslag op [slachtoffer 1] niet bewezen, zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van [slachtoffer 2] ligt dit anders. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van feit 2 reeds is overwogen, concludeert de rechtbank dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 2] bij de brand zou komen te overlijden. Dat de verdachten met hun gedragingen willens en wetens deze aanmerkelijke kans bewust hebben aanvaard, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het volgende.
[medeverdachte 1] en [verdachte] waren op de hoogte van de aanwezigheid van [slachtoffer 2] in het pand en het feit dat zijn kamer zich vlakbij de kamer van [slachtoffer 1] bevond. Hij had immers de deur voor hen geopend en zij hadden hem zijn kamer in zien gaan. Voor de kamer van [slachtoffer 1] zijn zowel sporen van wasbenzine als van terpentine aangetroffen. Hieruit leidt de rechtbank af dat voor de kamer van [slachtoffer 1] minimaal twee flessen brandversnellers moeten zijn uitgegoten. In totaal zijn bij de brandstichting zes flessen brandversnellers gebruikt. Dat bij het gebruik van een dergelijke hoeveelheid brandbare vloeistoffen de brand niet beperkt zou blijven tot een vuurtje voor de deur van [slachtoffer 1] , moet ook voor verdachten volstrekt duidelijk zijn geweest. Sterker nog: door met deze vloeistoffen een spoor door de woning te trekken onder andere over de hele trap die [slachtoffer 2] de kortst mogelijke vluchtweg zou kunnen verschaffen, stuurden zij willens en wetens aan op een grote brand.
Concluderend is dus het oordeel van de rechtbank dat verdachten (voorwaardelijk) opzet hadden op de dood van [slachtoffer 2] .
Poging tot moord of poging tot doodslag?
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of [medeverdachte 1] en [verdachte] zich schuldig hebben gemaakt aan poging tot moord of poging tot doodslag. Bij moord moet bewezen worden dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting niet volgt dat de verdachten een plan hadden beraamd om [slachtoffer 2] van het leven te beroven.
Op 13 juni 2020 heeft [medeverdachte 1] een sms-bericht gestuurd naar [slachtoffer 1] met de tekst: ‘je wil me naaien? Ik geef jou tot zondag is me kk geld er niet dan gaat die osso europalaan en dieren plat kijk zelf wie je wil naaien’. [18]
De rechtbank overweegt dat in dit bericht weliswaar mogelijk aanwijzingen kunnen worden gevonden voor enig vooropgezet plan, maar voor zover dit al het geval is, ziet dit plan naar het oordeel van de rechtbank op het stichten van brand om [slachtoffer 1] een lesje te leren en niet op het om het leven brengen van [slachtoffer 2] . De rechtbank acht dus niet wettig bewezen dat de verdachten tevoren daadwerkelijk het plan hadden opgevat om [slachtoffer 2] van het leven te beroven.
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens gesteld ziet, is of de verdachten voorafgaand aan het handelen of tussen de elkaar opvolgende geweldshandelingen voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning hebben gehad. De rechtbank overweegt als volgt.
Voor het beantwoorden van deze vraag is het van belang op welk moment de verdachten het besluit hebben genomen om brand te stichten. Uit het feit dat de verdachten voorafgaand aan de brandstichting (bij het tweede bezoek van die dag aan het pand) zich er nogmaals van hebben vergewist of [slachtoffer 1] thuis was, leidt de rechtbank af dat zij nog steeds op zoek waren naar hem (voor de inning van geld) en dat zij op het moment dat hij niet thuis bleek zijn het besluit hebben genomen om daadwerkelijk tot brandstichting over te gaan. In elk geval op dat moment ontstond voor de verdachten de gelegenheid tot beraad en bezinning.
Uit de verklaring van [slachtoffer 2] volgt dat tussen het moment waarop hij de jongens voor het laatst zag staan en er niks aan de hand leek en het moment dat hij een vlammenzee in zijn gezicht kreeg een tijdsbestek zat van één of twee minuten. Tussen het besluit om brand te stichten en het daadwerkelijk aansteken van de brand zijn dus slechts enkele minuten verstreken.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat de besluitvorming en de uitvoering tot stand zijn gekomen in een zodanig korte tijdsspanne, dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachten met voorbedachte raad hebben gehandeld. Dit betekent dat verdachte zal worden vrijgesproken van poging tot moord (feit 1 primair).
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1] en [verdachte] zich schuldig hebben gemaakt aan poging tot doodslag (feit 1 subsidiair).
Ten aanzien van feit 3
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging van aangever [slachtoffer 1] . De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks14 juni 2020 te Renkum
tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2] opzettelijk
van het leven te beroven
naar het pand waar voornoemde [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] woonde
n
( [adres 2] )
is/zijn gereden en
/ofvoor
/nabijde deur van de (kamer)woning van
die [slachtoffer 1] (kamer [nummer 1] ) en
/ofnabij de
(aangrenzende
)(kamer)woning van die
[slachtoffer 2] (kamer nr 9) en
/ofin de hal en
/ofin het trappenhuis van dat pand
een hoeveelheid terpentine en
/ofwasbenzine,
althans (een) brandbare middel(en)
heeft/hebben uitgegoten
/gegooiden
/ofdeze
heeft/hebben aangestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks14 juni 2020 te Renkum tezamen en in vereniging met een
of
meerander
enopzettelijk brand heeft gesticht in een pand voor kamerbewoning
(gelegen aan [adres 2] )
immers
heeft /hebben verdachte en
/ofzijn mededader
(s)toen en daar opzettelijk
terpentine en
/ofwasbenzine,
althans een of meer brandversnellend(e) middel(en),
uitgegoten
en/of gegooidvoor
/overeen deur (van [nummer 1] ) en
/ofin de hal
en
/ofop de trap en
/ofin het trappenhuis van dat pand
en
/ofvervolgens deze terpentine en
/ofwasbenzine,
althans die/dat
brandversnellende middel(en),aangestoken,
in elk geval opzettelijk (open) vuur in
aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen),
ten gevolge waarvan die kamer
(s
)en
/ofdat pand en
/ofeen hond
geheel of
gedeeltelijk
is/zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan,terwijl daarvan gemeen
gevaar voor (diverse andere kamers in) dat pand,
in elk geval gemeen gevaar voor
goederen,
en
/oflevensgevaar voor [slachtoffer 2] en
/of
levensgevaar
en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letselvoor
[slachtoffer 1] en/of
een of meerandere (kamer)bewoner
(s
)van voornoemd pand,
in elk geval
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer anderen,
te duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair:
medeplegen van poging tot doodslag
feit 2:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar te duchten is

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van de tijd die door verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte ten aanzien van feit 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de reeds ondergane voorlopige hechtenis en daarnaast een forse voorwaardelijke straf als stok achter de deur. Hiertoe is onder meer aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met het ontbreken van relevante documentatie, de ondergeschikte rol van verdachte bij het ten laste gelegde, zijn jeugdige leeftijd, het lage recidiverisico en zijn proceshouding. Daarnaast is verzocht rekening te houden met de positieve persoonlijke omstandigheden van verdachte, namelijk het feit dat verdachte op het punt staat zijn opleiding af te ronden, hij na zijn detentie aan de slag kan bij zijn werkgever, hij terug kan keren naar zijn ouderlijk huis en geen middelen gebruikt.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte [medeverdachte 1] schuldig gemaakt aan brandstichting en poging tot doodslag op [slachtoffer 2] . Zij hadden drugs geleverd aan [slachtoffer 1] en toen hij hen niet betaalde en zijn telefoon niet meer opnam, besloten ze vanuit hun woonplaats Rotterdam naar zijn woning in Renkum te gaan om het geld te incasseren. [slachtoffer 1] bleek niet thuis te zijn en om duidelijk te maken dat zij er niet van gediend waren dat [slachtoffer 1] hen niet betaalde, hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] brand gesticht in het pand waarin hij op de eerste verdieping een kamer huurde. Hierbij hebben zij in totaal zes flessen wasbenzine en terpentine gebruikt, die [medeverdachte 1] kort daarvoor bij de plaatselijke Albert Heijn had gekocht. Ondanks het feit dat de verdachten [slachtoffer 2] even daarvoor de kamer naast die van [slachtoffer 1] in hadden zien gaan, hebben zij de vloeistoffen voor die kamerdeur uitgegoten, een spoor gemaakt over de trap naar beneden en deze vloeistoffen vervolgens aangestoken. Hierdoor ontstond een heftige brand. De verdachten hebben het risico dat [slachtoffer 2] , een volkomen onschuldig slachtoffer, bij de brand om het leven zou komen willens en wetens op de koop toegenomen.
[slachtoffer 2] is door de brand voor het leven getekend. Hij heeft bij het openen van zijn kamerdeur een vlammenzee in zijn gezicht gekregen, waardoor hij ernstige brandwonden heeft opgelopen in zijn gelaat, in zijn hals, op zijn rug en zijn armen. Zijn lichaamsoppervlakte was voor twaalf procent verbrand en hij heeft huidtransplantaties ondergaan. [slachtoffer 2] heeft enkele weken in het ziekenhuis gelegen, waarvan drie dagen op de intensive care. Zijn dierbare hond is bij de brand om het leven gekomen. Hij wordt, door de brandwonden die hij heeft opgelopen, dagelijks aan de brand herinnerd.
Door hun handelen hebben de verdachten niet alleen levensgevaar veroorzaakt voor [slachtoffer 2] , maar ook voor de andere kamerbewoners die op dat moment thuis waren. Als gevolg van de brand is het pand onbewoonbaar verklaard, waardoor enkele bewoners dakloos zijn geraakt. Veel van hun bezittingen zijn bovendien verloren gegaan of beschadigd geraakt door de brand.
Verdachte was kennelijk niet onder de indruk van de brand en de ernstige gevolgen daarvan. In een gesprek tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] dat enige tijd na de brandstichting plaatsvond, bespraken zij namelijk dat ze de volgende keer de woning van [slachtoffer 1] in brand zullen steken met hem erin. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte zich niet bekommerde om de gevolgen van zijn daden, maar hij nog steeds alleen oog had voor zijn doel, namelijk geld incasseren van [slachtoffer 1] . Dit toont aan hoe weinig scrupules verdachte kende bij het plegen van deze zware feiten.
De rechtbank acht voor deze ernstige feiten geen andere straf passend dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met het feit dat sprake is van eendaadse samenloop.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte en het feit dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Ook houdt de rechtbank rekening met dat wat uit het reclasseringsadvies over de persoon van verdachte naar voren komt. Volgens de reclassering lijken de feiten een incidentele verkeerde beslissing te zijn geweest met grote gevolgen voor het slachtoffer. Zij schatten het recidiverisico in als laag en adviseren het volwassenenstrafrecht toe te passen. De rechtbank neemt dit advies over.
Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte, zij het in een laat stadium van het onderzoek, uiteindelijk openheid van zaken heeft gegeven en hiermee verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat de rol van verdachte bij de brandstichting minder groot is geweest dan de rol van diens medeverdachte. Verdachte was niet degene die de brandversnellers kocht en de vloeistoffen uitgoot.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met de poging tot doodslag en de brandstichting een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 8.420,07 aan materiële schade en € 100.000,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard ten aanzien van de kosten voor het eigen risico over het jaar 2021, nu toekomstige vorderingen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering dient te worden gematigd, omdat nog geen sprake is van een eindtoestand bij benadeelde.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Het is reëel dat benadeelde ook in 2021 zijn eigen risico zal verbruiken in verband met de behandelingen die hij dient te ondergaan als gevolg van de brand.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schadeposten kan worden toegewezen.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Als gevolg van de poging tot doodslag en de brandstichting heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel opgelopen. Benadeelde heeft zware brandwonden opgelopen aan zijn hoofd, schouders en armen. Hij heeft bijna een maand in het ziekenhuis gelegen, waaronder enige tijd op de intensive care. Benadeelde is meerdere keren geopereerd en heeft huidtransplantaties ondergaan. Hij is voor de rest van zijn leven getekend door blijvende en ontsierende littekens, die op plaatsen zitten waar zij niet of lastig bedekt kunnen worden en waarmee hij dagelijks wordt geconfronteerd.
Daarnaast is bij benadeelde sprake van geestelijk letsel als gevolg van de feiten. Benadeelde is een volstrekt onschuldig slachtoffer. Als gevolg van de brand is hij zijn huis kwijtgeraakt, zijn huisdieren raakten gewond en zijn hond, die hem ontzettend dierbaar was, is overleden. Het was een zeer traumatische ervaring voor benadeelde en hij is doorverwezen naar een psycholoog.
Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 100.000,00 begroten.
Wettelijke rente
Over de toegewezen bedragen voor telefoonkosten, reiskosten, ziekenhuisdaggeldvergoeding, de kosten voor extra huur, de kosten voor medicatie en het eigen risico (in totaal € 5.243,69) is verdachte wettelijke rente verschuldigd vanaf 13 april 2021, zijnde de datum van het vonnis.
Over de overige toegewezen schadeposten (in totaal € 103.176,38) is verdachte wettelijke rente verschuldigd vanaf 14 juni 2020.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij H. [slachtoffer 1] heeft in verband met de brandstichting een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 3.760,00 aan materiële schade en € 2.500,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Ten aanzien van de materiële schade is hiertoe aangevoerd dat de waarde van de goederen op een enkele wijze is onderbouwd. Benadeelde is een harddrugsgebruiker en in zijn woning bevonden zich geen spullen van noemenswaardige waarde. Ten aanzien van de immateriële schade is aangevoerd dat bij benadeelde geen sprake is van fysiek letsel, dan wel geestelijk letsel met een voldoende ernstig karakter, zodat benadeelde ook voor dit deel niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De telefoonkosten à € 25,00 zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor.
Ten aanzien van de kosten voor de vernielde goederen overweegt de rechtbank als volgt. Het pand is als gevolg van de brand onbewoonbaar verklaard en veel goederen zijn verloren gegaan, dan wel ernstig beschadigd geraakt. Onder die omstandigheden is het aannemelijk dat het niet mogelijk is aankoopbonnen en/of foto’s aan te leveren ter onderbouwing van de schade. Dit hoeft er naar het oordeel van de rechtbank niet toe te leiden dat deze schade niet voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank is wel van oordeel dat benadeelde relatief hoge kosten heeft opgevoerd. De hoogte van deze kosten is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Dit maakt dat de rechtbank gebruik zal maken van haar schattingsbevoegdheid en deze kosten naar maatstaven van billijkheid op een bedrag van in totaal € 2.000,00 zal begroten.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Met betrekking tot de kosten voor het eigen risico over het jaar 2021 overweegt de rechtbank als volgt. Uit de bij de vordering gevoegde e-mail van IrisZorg volgt dat benadeelde weliswaar is doorverwezen voor traumabehandeling, maar dat deze verwijzing ziet op eerder opgelopen trauma’s en zij niet kunnen beoordelen of sprake is van een separaat trauma dat verband houdt met de brand. Nu de rechtbank niet kan vaststellen of sprake is van schade die rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde feit, zal zij benadeelde niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de telefoonkosten en de vernielde goederen (€ 2.025,00) kan worden toegewezen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door de bedreiging en de brandstichting is de benadeelde immers op andere wijze in de persoon aangetast, doordat een diepe inbreuk is gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer en persoonlijke integriteit. De brandstichting was een gerichte actie tegen benadeelde om hem te dwingen tot betaling over te gaan. Dit moet erg beangstigend zijn geweest. Als gevolg van de brand is benadeelde bovendien dakloos geraakt.
Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op het gevorderde bedrag van € 2.500,00 begroten.
Wettelijke rente
Over de toegewezen bedragen voor de vernielde goederen en de immateriële schade (totaal € 4.500,00) is verdachte wettelijke rente verschuldigd vanaf 14 juni 2020.
Over de toegewezen telefoonkosten (€ 25,00) is verdachte wettelijke rente verschuldigd vanaf 13 april 2021, zijnde de datum van het vonnis.
Ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in verband met de brandstichting een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 4.397,50 aan materiële schade en € 2.000,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade dient te worden afgewezen, dan wel te worden gematigd, omdat de schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd. De benadeelde dient ten aanzien van de hogere huurkosten niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering. Het komt voor haar eigen rekening dat zij een woning met hogere woonlasten is gaan huren. Benadeelde is daarnaast niet-ontvankelijk in de vordering met betrekking tot de immateriële schade, nu bij benadeelde geen sprake is van fysiek letsel en er geen sprake is van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Dat benadeelde als gevolg van de brand andere (duurdere) woonruimte heeft moeten zoeken, hoeft naar het oordeel van de rechtbank niet ten laste van benadeelde te komen. Ten aanzien van de vernielde goederen overweegt de rechtbank dat het pand als gevolg van de brand onbewoonbaar is verklaard en veel goederen verloren zijn gegaan, dan wel ernstig beschadigd zijn geraakt. Onder die omstandigheden is het aannemelijk dat het niet mogelijk is aankoopbonnen en/of foto’s aan te leveren ter onderbouwing van de schade. Nu de gevorderde bedragen voor telefoonkosten, vernielde goederen en hogere huurkosten de rechtbank redelijk voor komen en verdachte voor deze schade naar burgerlijk recht aansprakelijk is, zal de rechtbank dit deel van de vordering toewijzen.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door de brandstichting is de benadeelde immers op andere wijze in de persoon aangetast. Bij benadeelde is sprake van psychische klachten waarvoor zij is doorgestuurd naar de praktijkondersteuner. De brand heeft een diepe inbreuk is gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer en persoonlijke integriteit. Als gevolg van de brand is benadeelde namelijk haar woonruimte en persoonlijke bezittingen kwijtgeraakt.
Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.000,00 begroten.
Wettelijke rente
Over de toegewezen bedragen voor de vernielde goederen en de immateriële schade (totaal € 4.945,00) is verdachte wettelijke rente verschuldigd vanaf 14 juni 2020.
Over de toegewezen bedragen voor telefoonkosten en huurkosten (totaal 1.452,50) is verdachte wettelijke rente verschuldigd vanaf 13 april 2021, zijnde de datum van het vonnis.
Ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in verband met de brandstichting een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 2.779,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet is onderbouwd met aankoopbonnen en/of foto’s. Ten aanzien van het geleende geld is niet aangetoond, dan wel onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een causaal verband tussen deze schadepost en het feit.
Overweging van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank overweegt dat het pand als gevolg van de brand onbewoonbaar is verklaard en veel goederen verloren zijn gegaan, dan wel ernstig beschadigd zijn geraakt. Onder die omstandigheden is het aannemelijk dat het niet mogelijk is aankoopbonnen en/of foto’s aan te leveren ter onderbouwing van de schade.
Ten aanzien van de schadepost ‘geleend geld’ overweegt de rechtbank dat het reëel is dat benadeelde deze kosten heeft gemaakt voor het verkrijgen van vervangende woonruimte, zodat deze schadepost voor toewijzing vatbaar is. Nu de gevorderde bedragen voor telefoonkosten, vernielde goederen en geleend geld de rechtbank redelijk voor komen en verdachte voor deze schade naar burgerlijk recht aansprakelijk is, zal de rechtbank de vordering toewijzen.
Wettelijke rente
Over het toegewezen bedrag voor vernielde goederen (€ 935,00) is verdachte wettelijke rente verschuldigd vanaf 14 juni 2020.
Over de toegewezen bedragen voor telefoonkosten en geleend geld (totaal € 1.844,00) is verdachte wettelijke rente verschuldigd vanaf 13 april 2021, zijnde de datum van het vonnis.
Ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in verband met de brandstichting een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 6.520,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 4.720,00, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Hiertoe is aangevoerd dat de vordering met betrekking tot het contante geld onvoldoende is onderbouwd. Voor het overige deel aan materiële schade heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
De verdediging heeft zich met betrekking tot de inboedelgoederen op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, dan wel gematigd, nu deze schadepost niet is onderbouwd. Ten aanzien van het contante geld heeft de verdediging naar voren gebracht dat onvoldoende is aangetoond dat dit geld op het moment van de brand nog in de woning aanwezig was.
Overweging van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Ten aanzien van de schadepost ‘contant geld’ overweegt de rechtbank als volgt. Uit de rekeningafschriften die ter onderbouwing bij de vordering zijn gevoegd, volgt dat benadeelde gedurende een langere periode contante opnamen heeft gedaan voor in totaal een bedrag van € 2.800,00. Echter, uit de toelichting volgt dat benadeelde een deel van dit geld gebruikte voor levensonderhoud en het overige spaarde. Hierdoor is voor de rechtbank niet vast te stellen welk bedrag aan contant geld zich nog in de woning bevond ten tijde van de brand.
De behandeling van deze schadepost levert daarom een onevenredige belasting van het strafproces op. Om die reden zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de dit deel van de vordering verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Met betrekking tot de overige schadeposten overweegt de rechtbank dat het pand als gevolg van de brand onbewoonbaar is verklaard en veel goederen verloren zijn gegaan, dan wel ernstig beschadigd zijn geraakt. Onder die omstandigheden is het aannemelijk dat het niet mogelijk is aankoopbonnen en/of foto’s aan te leveren ter onderbouwing van de schade.
Nu de gevorderde bedragen voor telefoonkosten, de vernielde goederen en schilderijen de rechtbank redelijk voor komen en verdachte voor deze schade naar burgerlijk recht aansprakelijk is, zal de rechtbank de vordering tot een bedrag van € 3.720,00 toewijzen.
Wettelijke rente
Over de toegewezen bedragen voor de vernielde goederen en de schilderijen (totaal € 3.695,00) is verdachte wettelijke rente verschuldigd vanaf 14 juni 2020.
Over het toegewezen bedrag voor telefoonkosten (€ 25,00) is verdachte wettelijke rente verschuldigd vanaf 13 april 2021, zijnde de datum van het vonnis.
Ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij [benadeelde 4] (de eigenaar van het pand) heeft in verband met de brandstichting een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 148.587,04 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van € 99.977,57, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel aan materiële schade heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu deze vordering te ingewikkeld van aard is en de behandeling daarvan een onevenredig belastend zou zijn voor het strafproces.
Overweging van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de schadepost ‘taxatiekosten’ voldoende is onderbouwd en redelijk voor komt. Nu verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade, is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de taxatiekosten tot een hoogte van € 1.500,00 kan worden toegewezen.
Met betrekking tot de schadepost ‘huurderving’ stelt de rechtbank vast dat enige onderbouwing van deze schade ontbreekt. Daarnaast volgt uit de vordering tot schadevergoeding niet eenduidig welk bedrag reeds door de verzekeraar is uitgekeerd in verband met de brandschade aan het pand. De rechtbank is van oordeel dat het in deze fase van het geding te belastend zou zijn voor het strafproces indien de benadeelde partij in de gelegenheid zou worden gesteld de vordering nader te onderbouwen. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering ten aanzien van deze schadeposten. De benadeelde partij kan deze schadeposten nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Wettelijke rente
Verdachte is vanaf 14 juni 2020 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Ten aanzien van alle benadeelde partijen: hoofdelijkheid en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachte ieder voor het de gehele schadebedragen (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte de schade heeft vergoed.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partijen toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 157 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en 3 ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • veroordeelt verdachte in verband met de feiten onder nummer 1 subsidiair en 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 108.420,07 aan materiële schade en smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 103.176,38 vanaf 14 juni 2020 en over een bedrag van € 5.243,69 vanaf 13 april 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag te betalen van € 108.420,07 aan materiële schade en smartengeld. Dit wordt vermeerderd met wettelijke rente over een bedrag van € 103.176,38 vanaf 14 juni 2020 en over een bedrag van € 5.243,69 vanaf 13 april 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 130 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 4.525,00 aan materiële schade en smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 4.500,00 vanaf 14 juni 2020 en over een bedrag van € 25,00 vanaf 13 april 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 4.525,00 aan materiële schade en smartengeld. Dit wordt vermeerderd met wettelijke rente over een bedrag van € 4.500,00 vanaf 14 juni 2020 en over een bedrag van € 25,00 vanaf 13 april 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 55 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 6.397,50 aan materiële schade en smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 4.945,00 vanaf 14 juni 2020 en over een bedrag van € 1.452,50 vanaf 13 april 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 1] , een bedrag te betalen van € 6.397,50 aan materiële schade en smartengeld. Dit wordt vermeerderd met wettelijke rente over een bedrag van € 4.945,00 vanaf 14 juni 2020 en over een bedrag van € 1.452,50 vanaf 13 april 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 66 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 2.779,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 935,00 vanaf 14 juni 2020 en over een bedrag van € 1.844,00 vanaf 13 april 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 2] , een bedrag te betalen van € 2.779,00 aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met wettelijke rente over een bedrag van € 935,00 vanaf 14 juni 2020 en over een bedrag van € 1.844,00 vanaf 13 april 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 37 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 3] van € 3.720,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 3.695,00 vanaf 14 juni 2020 en over een bedrag van € 25,00 vanaf 13 april 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 3] , een bedrag te betalen van € 3.720,00 aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met wettelijke rente over een bedrag van € 3.695,00 vanaf 14 juni 2020 en over een bedrag van € 25,00 vanaf 13 april 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 47 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 4] van € 1.500,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 4] , een bedrag te betalen van € 1.500,00 aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 25 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Graat (voorzitter), mr. D.R. Sonneveldt en mr. H.C. Leemreize, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.I. Warringa, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 april 2021.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost-Nederland, Districtsrecherche Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, documentcode 20200903.0800, onderzoek [naam 2] / ON4R020089, gesloten op 6 augustus 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 3 november 2020; proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 6 januari 2021 (aanvullende processen-verbaal, niet doorgenummerd).
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 6 januari 2021 (aanvullend proces-verbaal, niet doorgenummerd); proces-verbaal van verhoor getuige, p. 121.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 3 november 2020; proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 6 januari 2021 (aanvullende processen-verbaal, niet doorgenummerd).
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 6 januari 2021 (aanvullend proces-verbaal, niet doorgenummerd); proces-verbaal van bevindingen, p. 456-458.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 3 november 2020; proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 6 januari 2021 (aanvullende processen-verbaal, niet doorgenummerd).
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 86.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 121.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 86-87.
10.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning, p. 475-476.
11.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning, p. 476, 478; NFI-rapport betreffende onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, p. 502-507.
12.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning, p. 477.
13.Letselrapportage opgesteld door forensisch arts [naam 1] d.d. 14 september 2020 (dit rapport is nagekomen en maakt derhalve geen onderdeel uit van het doorgenummerde dossier).
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 86.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 121.
16.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 23 maart 2021.
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 3 november 2020 (dit betreft een aanvullend proces-verbaal dat geen onderdeel uitmaakt van het doorgenummerde procesdossier).
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 768, 770; proces-verbaal van bevindingen, p. 715, 731.