ECLI:NL:RBGEL:2021:1853

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
05/146876-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met ernstige verwondingen aan ex-vrouw tijdens steekincident

Op 12 april 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord op zijn ex-vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 juni 2020 in Harderwijk zijn ex-vrouw met een mes heeft gestoken, wat resulteerde in ernstige verwondingen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van poging tot moord, maar wel werd veroordeeld voor poging tot doodslag. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zeven jaar op, rekening houdend met de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de omstandigheden waaronder het gebeurde. De rechtbank nam ook in overweging dat de verdachte geen rechtmatig verblijf in Nederland had, wat invloed had op de strafmaat. Het slachtoffer heeft blijvende littekens en psychische schade opgelopen, en de rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, inclusief schadevergoeding voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/146876-20
Datum uitspraak : 12 april 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1979 in [geboorteplaats] (Afghanistan),
wonende aan de [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Arnhem.
Raadsvrouw: mr. K. Kuster, advocaat in Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 september, 7 december, 21 december 2020, 22 februari en 29 maart 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 juni 2020 te Harderwijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, althans een scherp steekvoorwerp, meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in de buik(streek) en/of de borst(streek) en/of het gezicht en/of de schouder(s) en/of een arm en/of een pols(en) en/of elders in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 3 juni 2020 te Harderwijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet, met een mes, althans een scherp steekvoorwerp, meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in de buik(streek) en/of borst(streek) en/of het gezicht en/of de schouder(s) en/of een arm en/of een pols(en) en/of elders in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 juni 2020 te Harderwijk, aan [slachtoffer] opzettelijk (al dan niet met voorbedachten rade) zwaar lichamelijk letsel, te weten (blijvend) ontsierende littekens in haar gezicht en/of op haar lichaam en/of borst- en/of buikletsel en daardoor aanhoudende borst- en/of buikklachten heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp steekvoorwerp, meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in de buik(streek) en/of borst(streek) en/of het gezicht en/of de schouder(s) en/of een arm en/of een pols(en) en/of elders in het lichaam te steken en/of snijden.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte niet schuldig is aan het primair ten laste gelegde feit, te weten poging moord, omdat het bestanddeel voorbedachte raad niet kan worden bewezen. Verdachte heeft verklaard dat hij niet heeft gestoken.
Beoordeling door de rechtbank
Op 3 juni 2020 heeft in het AZC in Harderwijk een steekincident plaatsgevonden. Aangeefster [slachtoffer] is die dag aangetroffen in de keuken van haar woning met meerdere hevig bloedende steekwonden. [2] Zij heeft verklaard dat haar (ex)man, verdachte, haar meermalen in de buik, op en onder haar linkerborst, in haar gezicht op beide wangen en in beide schouders heeft gestoken. [3] Aangeefster is ook in haar rechterpols gesneden. [4]
Haar oudste zoon [naam] heeft verklaard dat hij bij het steken aanwezig was en dat ‘papa’ dit had gedaan. [5] Getuige [getuige 1] , de buurman, heeft verklaard dat hij die dag ruzie hoorde in de keuken, is gaan kijken en zag dat verdachte over aangeefster gebogen stond, een mes in zijn hand had en een stekende beweging maakte richting aangeefster. [6]
Buiten de woning is een bebloed mes aangetroffen. [7]
Op het lemmet zijn bloedsporen aangetroffen. Bij zijn aanhouding had verdachte bloedsporen op zijn handen. Uit beide sporen is hetzelfde DNA-profiel verkregen. Het NFI heeft gerapporteerd dat dit DNA-profiel afkomstig kan zijn van aangeefster. Deze DNA-profielen zijn elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van aangeefster dan van een willekeurig, niet aan haar verwant, persoon.
Het heft van het mes is eveneens bemonsterd. Uit die bemonstering is een DNA-mengprofiel verkregen. Dit DNA-mengprofiel bevat DNA dat afkomstig kan zijn van verdachte. Dit DNA-mengprofiel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte en 1 willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen. [8]
De rechtbank neemt de conclusies van het NFI over en maakt deze tot de hare. Op grond van de zeer hoge matchkans in combinatie met de getuigenverklaringen acht de rechtbank dat verdachte en aangeefster de donoren zijn van de DNA-sporen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 3 juni 2020 aangeefster meermaals met een mes heeft gestoken in haar gezicht en lichaam. Daarbij heeft verdachte exceptioneel geweld gebruikt, door aangeefster meermalen in haar gezicht, borst en buik te steken. Dit handelen is naar uiterlijke verschijningsvormen zozeer gericht op de dood dat op basis daarvan kan worden aangenomen dat verdachte opzet op het doden heeft gehad. Bovendien heeft verdachte getuige [getuige 2] direct na het steken toegeroepen:
“I need to kill her”en
“I will kill her”. [9] Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte vol opzet had om aangeefster van het leven te beroven.
Voorbedachte raad
De vraag is vervolgens of verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Daarvoor moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft beraden of heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Hij moet de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen die voorbedachte raad pleiten.
De rechtbank merkt allereerst op dat het niet gaat om de vraag of het aannemelijk is dat sprake is van voorbedachte rade. Het gaat om erom dat voorbedachte rade“ buiten gerede twijfel” kan worden aangenomen. De vraag is of daarvoor voldoende bewijs aanwezig is.
De officier van justitie concludeert dat dat sprake is van voorbedachte rade op basis van het feit dat aangeefster meermalen bij het COA en bij anderen heeft aangegeven dat zij bang was dat haar na de scheiding iets door verdachte zou worden aangedaan, dat verdachte tegen zijn zoon heeft gezegd dat hij zichzelf of zijn moeder iets aan zou doen en dat uit het rapport Analyse mogelijk eer-gerelateerd geweld volgt dat het aannemelijk is dat het gepleegde geweld eer-gerelateerd is. Ook heeft de officier van justitie gewezen op de gang van zaken die dag, waarbij verdachte meer dan genoeg tijd zou hebben gehad om zich te beraden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan zonder meer worden vastgesteld dat sprake was van een scheiding en strubbelingen. Dat hoeft echter nog niet te betekenen dat verdachte al in een eerder stadium het besluit heeft genomen om aangeefster te doden en zich vervolgens heeft beraden of heeft kunnen beraden op dat plan.
De angst van aangeefster geeft geen antwoord op de vraag of verdachte van te voren hierover heeft nagedacht. Uit de tijdlijn volgt dat er enige tijd heeft gezeten tussen het naar buiten gaan en het steken van aangeefster. Dat kan echter niet zelfstandig het oordeel dragen dat sprake was van voorbedachte rade, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte naar buiten is gegaan om aangeefster te doden. Die tijdlijn houdt aldus nog steeds de mogelijkheid open dat verdachte die dag in een opwelling heeft gehandeld omdat voor hem de maat ineens vol was.
De opmerking van verdachte tegen zijn zoon “dat hij zichzelf of zijn moeder zou doden” is wel een aanknopingspunt dat sprake is van voorbedachte rade. Echter, de rechtbank heeft in het geheel geen nadere informatie over die opmerking. Onduidelijk is wanneer dat is gezegd, hoe, in een gesprek of juist niet, etc. etc. Ieder detail ontbreekt. In het verhoor staat enkel de kale mededeling dat dit is gezegd en er is op geen enkele wijze contextinformatie over de uitspraak beschikbaar die gewogen kan worden. Dat maakt dat de rechtbank niet aan die uitspraak de overtuiging kan ontlenen dat de opmerking getuigt van een plan of voornemen en niet van iets anders.
Tot slot heeft de officier van justitie gewezen op de conclusie van het expertisecentrum dat aannemelijk is dat het gepleegde geweld eer gerelateerd is (en daarmee met voorbedachte rade gepleegd). Dat moge zou zijn, maar het gaat niet om de vraag of een en ander aannemelijk is. Immers geldt de andere, zwaardere maatstaf van buiten gerede twijfel. De angst van aangeefster, de genoemde verklaring, de tijdslijn die dag, geen van die genoemde middelen geeft zelfstandig of in samenhang bezien antwoord op de vraag of verdachte zich gedurende enige tijd heeft beraden of heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit. Het blijft nog steeds een reële mogelijkheid dat verdachte die dag in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld.. De rechtbank acht dan ook onvoldoende bewijs aanwezig voor het ten laste gelegde bestanddeel van voorbedachte rade
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van poging tot moord en komen tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks3 juni 2020 te Harderwijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk
en met voorbedachten radevan het leven te beroven, met dat opzet met een mes,
althans een scherp steekvoorwerp,meermalen
, althans eenmaal, (met kracht
)in de buik
(streek
)en
/ofde borst
(streek
)en
/ofhet gezicht en
/ofde schouder
(s
) en/of een armen
/ofeen pols
(en) en/of elders in het lichaamvan voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken en
/ofgesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijkheidsproblematiek bij verdachte.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn ex-vrouw. Verdachte en zijn ex-vrouw waren verwikkeld in een echtscheiding en op 3 juni 2020 leidde dat tot een zeer schokkende en angstige gebeurtenis die op klaarlichte dag plaatsvond in het bijzijn van hun 14-jarige zoon. Het slachtoffer is in haar woonruimte meerdere keren gestoken en heeft daardoor met zeer ernstig letsel enkele weken in het ziekenhuis gelegen. In het begin werd voor haar leven gevreesd. Momenteel genezen de wonden maar er is nog geen eindtoestand ontstaan. Het is nog maar de vraag of volledig herstel mogelijk is. De wonden zijn nog altijd pijnlijk. Verdachte heeft aangeefster bovendien in het gezicht geraakt, hetgeen heeft geresulteerd in ernstig jeukende en ontsierende littekens.
Ook geestelijk heeft het incident grote impact gehad op het gezin. Aangeefster heeft in haar slachtofferverklaring naar voren gebracht dat ze leidt aan PTSS-klachten waarvoor zij onder behandeling is gesteld. Ook haar oudste zoon is zeer geschokt wat zijn vader zijn moeder heeft aangedaan en is daarvoor onder behandeling voor PTSS-klachten gesteld. Niet alleen aangeefster maar ook de kinderen blijven met trauma’s achter door wat hun vader heeft gedaan.
Verdachte heeft geen openheid gegeven over het motief van zijn gedrag. Volgens aangeefster betekent dit dat bij haar de vrees zal blijven bestaan dat verdachte zal proberen te zijner tijd zijn werk (te laten) afmaken. Ook dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Verder is in psychologisch- en psychiatrisch onderzoek geconcludeerd dat bij verdachte op dit moment geen sprake is van een psychiatrisch syndromencomplex die tot een stoornis leidt.. Ook is op geen enkele wijze gebleken dat er, zoals verdachte stelt, sprake is van geheugenverlies. Verdachte wordt bovendien volledig toerekeningsvatbaar geacht. Daar houdt de rechtbank rekening mee.
Tot slot houdt de rechtbank bij de oplegging van de straf rekening met het feit dat verdachte een vreemdeling is die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en op grond van artikel 6:2:10 lid 3 onder c Wetboek van Strafvordering daarom niet in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidsstelling. Verdachte zal daarom langer in detentie verblijven dan iemand die wel in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidsstelling.
De ernst van het feit, de volledige toerekeningsvatbaarheid, de blijvende gevolgen voor het slachtoffer en het feit dat alles in aanwezigheid van een kind plaatsvond, rechtvaardigt dat aan verdachte een lange gevangenisstraf wordt opgelegd.
Indien verdachte in aanmerking zou komen voor voorwaardelijke invrijheidsstelling zou de rechtbank 9 jaar gevangenisstraf aan hem opleggen. Conform de regels van voorwaardelijke invrijheidsstelling zou verdachte dan na 6 jaren in vrijheid kunnen worden gesteld, waarna hij zich vaak nog drie jaar aan voorwaarden zal moeten houden. Het zich 3 jaren aan vaak zwaarwegende voorwaarden moeten houden, stelt de rechtbank gelijk aan 1 jaar detentie. Daarom legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf van zeven jaren.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partijen [slachtoffer] en [naam] hebben in verband met het tenlastegelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. Deze vorderingen zijn niet ingediend conform het daartoe wettelijke vereiste formulier. De rechtbank beschouwt de vorderingen daarom als ter terechtzitting ingediend.
Materiële schade
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft gevorderd:
  • € 770,- voor twee jaar betaling van het eigen risico van haar ziektekostenverzekering (2 x € 385,-);
  • € 28,60 voor een retourreis vanuit AZC Harderwijk (gekozen adres) naar haar advocaat in Amsterdam;
  • € 37,74 voor het bijwonen van de zitting in rechtbank Zutphen;
  • € 100,- voor kapotte en bebloede kleding;
  • € 92,76 voor kosten die de huisarts in rekening heeft gebracht voor het opvragen van medische informatie; en
  • € 108,48 voor kosten die de psychloog in rekening heeft gebracht voor het opvragen van medische informatie.
[slachtoffer] heeft in totaal € 1.134,58 aan materiële kosten gevorderd.
De benadeelde partij [naam] heeft in totaal € 46,38 gevorderd voor kosten die de huisarts in rekening heeft gebracht voor het opvragen van medische informatie.
Immateriële schade
Beide benadeelde partijen hebben immateriële schade gevorderd op grond van klachten die door een deskundige als PTSS-klachten zijn gediagnosticeerd. Ten aanzien van beide benadeelde partijen is nog geen eindtoestand bereikt ten aanzien van hun behandeling en genezing. Voor [slachtoffer] wordt bovendien gehoopt dat met intensieve plastische chirurgie nog veel betere resultaten zijn te behalen. Er zullen dus waarschijnlijk nog meer operaties volgen met eventuele kosten. Gelet hierop, alsmede de verwachting dat verdachte door zal procederen, is het verzoek van de benadeelde partijen mede de basis voor latere verzoeken in een eventuele appelprocedure. Dan zal mogelijk een verder bij de eindtoestand benaderend beeld gegeven worden waardoor de schade preciezer en mogelijk veel hoger geschat kan worden. Om die reden worden het door [slachtoffer] gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding met 100 procent verhoogd en het door [naam] gevorderde bedrag met 50 procent.
[slachtoffer] heeft in totaal € 60.000 gevorderd: € 30.000,- verhoogd met 100 procent; en
[naam] heeft in totaal € 22.500,- gevorderd: € 15.000,- verhoogd met 50 procent.
Verder is de wettelijke rente gevorderd vanaf 3 juni 2020 en is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen, met uitzondering van de verhogende percentages van 50 en 100 procent. De vordering voor smartengeld van [slachtoffer] dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 30.000,- en van [naam] tot een bedrag van € 15.000,-, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel aan smartengeld heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen te verklaren.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat indien de rechtbank het standpunt van de officier van justitie zou volgen, de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun gehele vorderingen moeten worden verklaard, zodat alles later eventueel bij elkaar kan worden aangevochten.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partijen
[slachtoffer] en [naam] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade hebben geleden. De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
De kosten voor € 37,74 voor het bijwonen van de zitting van de rechtbank in Zutphen zullen door de rechtbank als proceskosten worden beschouwd. Deze kosten worden eveneens toegewezen. Proceskosten vallen echter niet onder de schadevergoedingsmaatregel in de zin van 36f Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank wijst aan [slachtoffer] een bedrag van € 1.096,84 aan materiële schade toe en € 37,74 aan proceskosten. Aan [naam] wordt een bedrag van € 46,38 aan materiele schade toegekend..
Immateriële schade
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen een van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
[slachtoffer]
Door de poging tot doodslag heeft de benadeelde partij zowel ernstig fysiek letsel als psychische schade opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 30.000,- begroten. Voor het overige deel (de procentuele verhoging) zal de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk verklaren. nu de omvang van de eventuele toekomstige schade nog ongewis is.
[naam]
Door de poging tot doodslag heeft de benadeelde partij psychische schade opgelopen, die rechtstreeks door de confrontatie met het incident en de gevolgen ervan is veroorzaakt. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 15.000,- begroten. Voor het overige deel (de procentuele verhoging) zal de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk verklaren. omdat ook bij [naam] de omvang van eventuele toekomstige schade nog ongewis is.
Verdachte is vanaf 3 juni 2020 wettelijke rente over het toegewezen bedrag aan immateriële schade verschuldigd. Over het toegewezen bedrag aan materiele schade is verdachte vanaf 12 april 2021 wettelijke rente verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

10.De beslissing

De rechtbank:
• spreekt verdachte vrij het van het primair tenlastegelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte het e ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaar;
  • beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de navolgende benadeelde partijen van de hierna genoemde bedragen, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
Benadeelde partij Bedrag
1.
[slachtoffer] € 31.096,84

vermeerderd met de wettelijke rente over de immateriële schade (€ 30.000) vanaf 3 juni 2020 en voor het overige deel vanaf 12 april 2021

2. [naam] € 15.046,38

vermeerderd met de wettelijke rente over de immateriële schade (€15.000) vanaf 3 juni 2020 en voor het overige deel vanaf 12 april 2021

 veroordeelt verdachte in de kosten die benadeelde partijen hebben gemaakt en de kosten die zij mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag voor [slachtoffer] begroot op € 37,74 en voor [naam] op nihil;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan materiële schade en smartengeld te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling
1. [slachtoffer] € 31.096,84 185 dagen;
2. [naam] € 15.046,38 110 dagen.
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 verklaart de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Gaastra, voorzitter, mr. C. Kleinrensink en mr. S.C.A.M. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.G.M. van Ophuizen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 april 2021.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600/2020252672, gesloten op 17 augustus 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld..
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 175-176.
3.Processen-verbaal van verhoor [verdachte] , p. 145 en 157.
4.Letsel interpretatie en rapportage t.b.v. Politie en Justitie, p. 551.
5.Proces-verbaal van verhoor [naam] , p. 348-358.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 272.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 175 en 189.
8.Rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek, p. 476.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 299.