ECLI:NL:RBGEL:2021:1736

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
8638064
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na vermoedelijke opzetaanrijding met bewijsaanbod en aansprakelijkheid

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Gelderland, heeft de stichting Stichting Besef en Balans (hierna: SBB) Achmea Schadeverzekeringen N.V. aangeklaagd voor schadevergoeding na een aanrijding op 26 oktober 2017. SBB stelt dat Achmea als verzekeraar van de Suzuki Swift aansprakelijk is voor de schade aan hun Volkswagen Golf, die is vastgesteld op € 9.550,89. De procedure begon met een dagvaarding op 2 juli 2020, gevolgd door verschillende conclusies en een verzoek om bewijs op basis van artikel 843a Rv. SBB betoogde dat de bestuurder van de Suzuki Swift, mevrouw [naam 2], aansprakelijk was omdat zij niet voorrang had verleend aan de Volkswagen Golf, bestuurd door de heer [naam 1]. Achmea betwistte echter de aansprakelijkheid en suggereerde dat er mogelijk sprake was van een opzetaanrijding.

De kantonrechter heeft de vordering van SBB afgewezen. Achmea heeft betoogd dat er geen onrechtmatige daad was en dat de toedracht van de aanrijding niet vaststond. De rechter oordeelde dat SBB geen bewijsaanbod had gedaan om haar stellingen te onderbouwen, ondanks de gemotiveerde betwisting door Achmea. De kantonrechter concludeerde dat de omstandigheden van de aanrijding, zoals het tijdstip en de snelheid van de voertuigen, niet in lijn waren met de schade die was geclaimd. Bovendien was er geen forensisch rapport beschikbaar, wat de grondslag voor de vordering ondermijnde.

Uiteindelijk werd SBB in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Achmea op € 622,00 werden vastgesteld. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 31 maart 2021.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Apeldoorn
zaakgegevens 8638064 \ CV EXPL 20-2581 \ 676 \ 40141
uitspraak van 31 maart 2021
vonnis
in de zaak van
de stichting Stichting Besef en Balans
gevestigd te ’s-Gravenhage
eisende partij
gemachtigde mr. Ö. Arslan
tegen
de naamloze vennootschap Achmea Schadeverzekeringen N.V.
gevestigd te Apeldoorn
gedaagde partij
gemachtigde mr. A.W. Hendriks
Partijen worden hierna SBB en Achmea genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 juli 2020 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de conclusie van repliek, tevens houdende voorwaardelijke incidentele vordering ex art. 843a Rv;
- de conclusie van dupliek;
- de akte overlegging producties van de zijde van Achmea.

2.De feiten

2.1.
Op 26 oktober 2017 is de Volkswagen Golf, eigendom van SBB, in Den Haag betrokken geraakt bij een aanrijding met een Suzuki Swift met kenteken [kenteken] eigendom van Europcar Autoverhuur. Bestuurder van de Volkswagen Golf ten tijde van de aanrijding was de heer [naam 1] en bestuurder van de Suzuki Swift was mevrouw [naam 2]. De wettelijke aansprakelijkheid van de Suzuki Swift was verzekerd bij Achmea.
2.2.
In opdracht van ASR, de casco verzekeraar van de Volkswagen Golf, heeft CED de schade aan de Volkswagen Golf vastgesteld op € 9.550,89. Het rapport vermeld over het onderzoek “
(…) Op de dag van expertise is er tevens een onderzoeker van Achmea schadeservice bij het voertuig geweest. Deze heeft tevens monsters afgenomen en onderzoekt ook de locatie van het ongeval (…).
2.3.
SBB heeft Achmea verzocht om aansprakelijkheid met betrekking tot de aanrijding te erkennen.
2.4.
Ondanks pogingen van Achmea om in contact te komen met haar verzekerde [naam 2], is [naam 2] spoorloos gebleven. [naam 1] heeft een gesprek gehad met een toedrachtonderzoeker van Achmea over de aanrijding.
2.5.
Op 28 mei 2018 heeft SBB Achmea (opnieuw) verzocht om aansprakelijk te erkennen. Op 29 mei 2018 heeft Achmea aan (de gemachtigde van) SBB per mail, voor zover hier van belang, laten weten “
Wij erkennen vooralsnog geen aansprakelijkheid.

3.De vordering en het verweer

SBB vordert – samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
onvoorwaardelijk
- te verklaren voor recht dat Achmea als verzekeraar van de Suzuki Swift voorzien van kenteken PT-202-P aansprakelijk is voor het ongeval van 26 oktober 2017;
- Achmea te veroordelen om binnen twee dagen na het te dezen te wijzen vonnis SBB schadeloos te stellen door het uitbetalen van het schadebedrag van € 9.550,89, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum ongeval;
met veroordeling van Achmea in de proceskosten, alsmede in de nakosten, te vermeerderen, voor het geval betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met € 68,- voor (na)salaris gemachtigde en de wettelijk gemaakte kosten voor het doen uitbrengen van een exploot van betekening;
voorwaardelijk, voor het geval Achmea de stukken niet bij dupliek in het geding brengt (incidentele vordering ex artikel 843a Rv)
- Achmea op te dragen de rapportages naar aanleiding van het forensisch onderzoek op de ongevalslocatie en de voertuigen aan de kantonrechter en aan SBB toe te zenden binnen drie dagen na het te wijzen (tussen)vonnis op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag met een maximum van € 10.000,-;
- Achmea te veroordelen in de proceskosten van deze incidentele vordering.
3.1.
Aan haar vorderingen legt SBB ten grondslag dat [naam 2] ten tijde van het ongeval bezig was met uitparkeren, dat dat een bijzondere manoeuvre is ex artikel 54 RVV 1990 en dat zij derhalve [naam 1] voor had moeten laten gaan. Dat is niet gebeurd en daarom is [naam 2] dan wel Achmea aansprakelijk voor de door SBB geleden schade. SBB wil haar schade vergoed hebben. Achmea had op grond van ar. 4:70 WFT drie maanden de tijd om een standpunt omtrent aansprakelijkheid in te nemen. Nu Achmea dit niet heeft gedaan, heeft SBB belang bij de gevorderde verklaring voor recht. Het zou kunnen zijn, aldus SBB, dat Achmea bedenkingen heeft bij de toedracht van de aanrijding. Als zij van mening is dat de aanrijding niet heeft plaatsgevonden op de plek in Den Haag, moet zij het rapport en de bevindingen van het forensisch onderzoek dat ze heeft laten doen in het geding brengen, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.
Achmea heeft verweer gevoerd.

4.De beoordeling

4.1.
Achmea heeft betwist dat er sprake is geweest van een aanrijding waarvoor zij als WAM-verzekeraar, via art. 6 WAM, aansprakelijk gesteld kan worden. Er is geen sprake van een onrechtmatige daad. Ze heeft het vermoeden geuit dat sprake is van een aanrijding die in scene is gezet (opzetaanrijding). De toedracht van de aanrijding is daarmee niet vast komen te staan, aldus Achmea.
4.2.
Ter onderbouwing van haar betwisting heeft Achmea onder meer op het volgende gewezen:
- Europcar heeft de schade bij Achmea gemeld en daarbij aangegeven dat ze geen goed gevoel had bij deze schade. Het leek op het huren van een auto om een aanrijding te veroorzaken, wat vaker gebeurt met huurauto’s;
- Achmea heeft geprobeerd de schade nader te onderzoeken, maar werd in haar onderzoek gefrustreerd, omdat [naam 2], ondanks dat Achmea veel heeft gedaan om haar op te sporen, niet te vinden is;
- [naam 1] weigert een tweede gesprek, waarin hij geconfronteerd kan worden met de onderzoeksbevindingen;
- [naam 1] heeft verklaard dat hij [naam 2] nooit gezien had, voorafgaand aan de aanrijding, maar [naam 2] heeft een Peugeot gekocht van [naam 1] op 14 oktober 2017 die nooit te koop heeft gestaan via een garagebedrijf of op andere wijze;
- [naam 2] heeft op 6 november 2017 met de Peugeot een identieke aanrijding vanuit de parkeerstand gehad in Den Haag met de linkerzijde van een dure Audi, die eveneens schade aan de rechterzijde heeft opgelopen door een uitwijk manoeuvre naar rechts;
- het tijdstip van de aanrijding roept vragen op;
- de plek waar het schadeformulier is ingevuld roept vragen op;
- de impact die de aanrijding heeft gehad is buitenproportioneel en doet vermoeden dat er moedwillig gas is gegeven;
- [naam 1] is bekend bij Achmea vanwege wanbetaling en aantoonbare eerdere fraude.
4.3.
SBB heeft bij repliek de stellingen van Achmea bloot betwist, maar haar eigen stelling omtrent de toedracht van de aanrijding (dat sprake is van een onrechtmatige daad waarvoor [naam 2]/Achmea aansprakelijk is) niet nader onderbouwd. Dit had, gelet op de gemotiveerde betwisting door Achmea wel op haar weg gelegen. De aanrijding zou omstreeks 23.40 uur hebben plaatsgevonden, dus in het nachtelijke duister, wanneer bestuurders verlichting voeren. Onder deze omstandigheden is het niet voorstelbaar dat [naam 2] bij het uitrijden uit het parkeervak niet heeft opgemerkt dat [naam 1] aan kwam rijden. De snelheid van beide auto’s was laag, [naam 2] vertrok uit stilstand en Hansidaar reed naar eigen zeggen 25 tot 30 km. De omvang van de schade valt hier niet mee te rijmen. SBB heeft geen bewijsaanbod gedaan, laat staan een concreet bewijsaanbod. De kantonrechter ziet geen aanleiding om SBB, hoewel een bewijsaanbod ontbreekt, toch tot het leveren van bewijs in de gelegenheid te stellen. De door SBB gevorderde verklaring voor recht en schadevergoeding zullen dus worden afgewezen.
4.4.
Achmea heeft als verklaring voor het niet in het geding brengen van een (forensische) rapportage gegeven dat er geen opdracht is gegeven voor forensisch onderzoek. De monsters die zijn genomen zijn niet onderzocht. Er is dan ook geen rapportage. Gelet op het feit dat art. 843a Rv ziet op bestaande bescheiden, niet op het opmaken daarvan, biedt deze bepaling, nu een (nader) rapport kennelijk niet bestaat, geen grondslag voor toewijzing van het gevorderde.
4.5.
SBB wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt SBB in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Achmea vastgesteld op € 622,00 aan salaris voor de gemachtigde;
5.3.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op
31 maart 2021