ECLI:NL:RBGEL:2021:1677

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1766
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van last onder dwangsom in verband met permanente bewoning van een recreatiewoning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 7 april 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers, die een last onder dwangsom opgelegd hebben gekregen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede. De last houdt in dat verzoekers de permanente bewoning van hun recreatiewoning moeten beëindigen, wat in strijd is met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter had eerder, op 31 maart 2021, de besluiten van 11 februari 2021 geschorst en moest nu beoordelen of deze schorsing moest worden gehandhaafd, gewijzigd of opgeheven.

Verzoekers hebben aangevoerd dat zij wel op zoek zijn naar een andere woning, maar dat dit hen nog niet is gelukt, mede door de bijzondere omstandigheden van een gezinslid dat zich voorbereidt op staatsexamens. Het college heeft echter gesteld dat verzoekers al sinds 2019 in strijd met het bestemmingsplan wonen en dat zij voldoende tijd hebben gehad om aan de last te voldoen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de geboden begunstigingstermijn van zes weken voldoende is om de overtreding te beëindigen, maar heeft ook rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden van verzoekers. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten de schorsing op te heffen met ingang van 1 augustus 2021, zodat verzoekers de tijd hebben om alternatieve huisvesting te vinden.

De uitspraak benadrukt dat de schorsing vervalt als verzoekers geen beroep instellen tegen een besluit op bezwaar van het college voor 1 augustus 2021. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om het college te verplichten het griffierecht te vergoeden, aangezien dit nog niet betaald is en op nihil is gesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1766

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 april 2021

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], [verzoekster], [verzoeker] en [verzoeker], te [woonplaats], verzoekers,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, het college.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 11 februari 2021 heeft het college verzoekers een last onder dwangsom opgelegd.
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 31 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de besluiten van 11 februari 2021 bij wijze van ordemaatregel geschorst.
Het onderzoek ter zitting heeft met een online zitting plaatsgevonden op 2 april 2021.
[verzoekster] en [verzoeker] zijn verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door K. Bulten, S. van Bemmel-Janssen en L. van der Ham.

Overwegingen

1. Verzoekers wonen in de recreatiewoning op het perceel [locatie] in [woonplaats]. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Wijzigingsplan Natuurgebied Veluwe, [locatie] te [woonplaats] (recreatiepark [recreatiepark]). Het perceel heeft de bestemming
‘recreatie - verblijfsrecreatie’. Niet in geschil is dat permanente bewoning niet is toegestaan. [1]
2. Het college heeft verzoekers gelast de permanente bewoning vóór 1 april 2021 te beëindigen en beëindigd houden door niet opnieuw een recreatieverblijf binnen de
gemeente Ede te bewonen en een ander hoofdverblijf te zoeken. Voldoen verzoekers niet aan deze last, dan verbeuren zij een dwangsom van € 20.000 ineens.
3. Verzoekers hebben betoogd dat zij wel op zoek zijn naar een woning, maar dat dit hen nog niet is gelukt. De woning moet ook geschikt zijn voor [verzoeker] ([verzoeker]), die een lichamelijke handicap heeft. Bovendien kunnen zij maximaal € 750 per maand uitgeven aan huur. Het vinden van een geschikte woning kost meer tijd dan het college hen gegeven heeft, zo stellen zij. Daar komt bij dat [verzoeker] in mei in drie vakken staatsexamen voor zijn HAVO-diploma zal doen en dat hij, als hij moet verhuizen, in de knel komt met zijn voorbereiding. Eventuele herexamens vinden in augustus plaats. Daarom willen zij dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot september 2021.
3.1
Het college heeft gesteld dat verzoekers al sinds 4 maart 2019 in strijd met het bestemmingsplan op recreatiepark [recreatiepark] wonen, eerst in recreatiewoning met nummer [nummer]. Daarom heeft het college hen bij besluit van 7 augustus 2020 een last onder dwangsom opgelegd met een ruime begunstigingstermijn van zes maanden. Vlak voor het aflopen van deze begunstigingstermijn zijn verzoekers naar de huidige recreatiewoning verhuisd. Daardoor moest het college hen een nieuwe last onder dwangsom opleggen om verzoekers te dwingen de overtreding te beëindigen. Het college heeft verzoekers toch nog tot 1 april 2021 de tijd gegeven om op zoek te gaan naar andere woonruimte. Zij hebben volgens het college genoeg tijd gehad om de overtreding te beëindigen, maar hebben hier te weinig aan gedaan. Ze hebben zich niet ingeschreven bij bijvoorbeeld woningcorporaties en een in december 2019 aangeboden appartement bovendien afgewezen. Het college ziet daarom geen reden om de begunstigingstermijn nog verder op te rekken. De rek is er uit, vindt het college.
4. De voorzieningenrechter heeft het besluit van 11 februari 2021 in zijn uitspraak van 31 maart 2021 bij wijze van ordemaatregel geschorst. Daarom ligt nu de vraag voor of er aanleiding is deze schorsing te handhaven, op te heffen of te wijzigen.
5. Niet in geschil is dat verzoekers permanent wonen in een recreatiewoning en dat dit in strijd is met het bestemmingsplan. Het college is daarom bevoegd om handhavend op te treden. De enige vraag die beantwoord moet worden is of de tijd die het college verzoekers heeft gegeven, voldoende is om de overtreding te beëindigen.
5.1
Het is vaste rechtspraak dat een begunstigingstermijn ertoe strekt de tijd te geven om de overtreding op te heffen, waarbij als uitgangspunt geldt dat die termijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. [2] Voor de lengte van de begunstigingstermijn is slechts relevant of het mogelijk is binnen die termijn aan de last te voldoen. [3]
5.2
De begunstigingstermijn bedraagt ruim zes weken. Dit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter op zichzelf voldoende ruim om de woning te verlaten en aan de last te voldoen.
Alles afwegende ziet de voorzieningenrechter in wat op zitting is besproken toch aanleiding om rekening te houden met de bijzondere omstandigheden van verzoekers, waarbij het met name van belang is dat [verzoeker] in alle rust zijn examens kan voorbereiden en afleggen. Daarom zal de eerder uitgesproken schorsing worden opgeheven met ingang van 1 augustus 2021. Voor het handhaven van de schorsing tot september 2021 in verband met mogelijke herexamens in augustus ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. Het is aan verzoekers om de tijd tot augustus 2021 zo goed mogelijk te benutten en zich in te spannen om alternatieve huisvesting te vinden. Deze extra tijd moet daarvoor voldoende zijn. Verzoekers kunnen er ook niet zonder meer op rekenen dat de begunstigingstermijn verder zal worden verlengd.
Ter voorlichting van partijen merkt de voorzieningenrechter op dat uit de wet volgt dat deze uitspraak vervalt als na de beslissing op bezwaar binnen de beroepstermijn geen beroep wordt ingesteld. [4] Indien het college derhalve voor 1 augustus 2021 een besluit op bezwaar neemt en verzoekers hier geen beroep tegen in stellen, dan vervalt de uitspraak en derhalve ook de schorsing. Wanneer wel tijdig beroep wordt ingesteld, blijft de schorsing gelden tot 1 augustus 2021.
6. Omdat de voorzieningenrechter de schorsing in verband met de bijzondere omstandigheden van verzoekers tot 1 augustus 2021 handhaaft en dit niet voortkomt uit een gebrek in het besluit van het college is er geen aanleiding te bepalen dat het college het door verzoekers te betalen griffierecht aan hen dient te vergoeden. Omdat het griffierecht nog niet is betaald, zal dit op nihil worden gesteld. Dat betekent dat verzoekers het griffierecht niet alsnog hoeven te betalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- bepaalt dat de schorsing van het besluit van 11 februari 2021 wordt gehandhaafd tot 1 augustus 2021.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H.Y. Snoeren-Bos, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 3.6, aanhef en onder e, van de regels van het bestemmingsplan.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1529
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3099
4.Artikel 8:85 van de Algemene wet bestuursrecht.