ECLI:NL:RBGEL:2021:1654

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
05.213339.20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen

Op 6 april 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 21 augustus 2020 in Arnhem betrokken was bij een schietincident. De verdachte heeft meerdere keren geschoten op het slachtoffer, die daarbij gewond raakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde met de intentie om het leven van het slachtoffer te beroven. De feiten zijn bewezen verklaard op basis van getuigenverklaringen, camerabeelden en forensisch bewijs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde, aangezien hij de confrontatie had kunnen vermijden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding heeft gevraagd voor de opgelopen letsels en kosten. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding toegewezen voor de medische kosten en smartengeld, maar afgewezen voor arbeidsvermogensschade en advocaatkosten. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om een bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.213339.20
Datum uitspraak : 6 april 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1989 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Grave.
Raadsman: mr. J.G. Roethof, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 23 maart 2021, 23 februari 2021 en 1 december 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 augustus 2020 te Arnhem
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
meerdere malen, althans eenmaal met een vuurwapen een of meerdere kogel(s) heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer] , waarbij een (van die) kogel(s) de rechterzijde, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft geraakt, althans heeft geschampt en/of een (van die) kogel(s) de rug, althans het lichaam van die [slachtoffer] is binnengedrongen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 21 augustus 2020 te Arnhem
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk [merk] , kaliber .38, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie van categorie III, te weten twee kogelpatronen van het kaliber .38 en/of twee hulzen van het kaliber .38 voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Aanleiding
Op 21 augustus 2020 heeft in café [naam 1] in Arnhem een schietincident plaatsgevonden, waarbij aangever [slachtoffer] en verdachte betrokken waren. Eerder op de dag waren aangever en verdachte elkaar tegengekomen en hadden zij een woordenwisseling met elkaar. Er moesten handhavers bij komen om hen uit elkaar te halen. Later op de dag is aangever naar café [naam 1] gegaan en daar was verdachte ook. Zij kregen weer een discussie met elkaar, waarbij aangever verdachte een kopstoot heeft gegeven. Verdachte heeft een wapen onder zijn broeksband vandaan gepakt en heeft daarmee geschoten. [2] Aangever is daarbij gewond geraakt aan zijn bovenlichaam. [3] Zowel aangever als verdachte zijn het café uitgerend. Kort daarna is verdachte aangehouden bij de parkeergarage [naam 2] en is, op aanwijzen van verdachte, tussen een stapel autobanden, het vuurwapen aangetroffen waarmee verdachte heeft geschoten. [4]
Letsel
Aangever is naar de spoedeisende hulp van het Rijnstate Ziekenhuis gegaan. Hij is onderzocht en bleek een scheurwond te hebben in het verlengde van de rechteroksel. Uit deze wond is een kogel weggehaald. Ook had aangever een wond op de rug ter hoogte van de vierde borstwervel, een scheurwond op zijn voorhoofd en een scheurwond op de neusrug. [5] Forensisch arts [naam 3] heeft in de letselverklaring de volgende toelichting gegeven. De toedracht van de letsels op het voorhoofd en de neusrug is niet duidelijk geworden. Het letsel onder de rechteroksel bleek een schotverwonding. Er was geen sprake van onderliggend letsel in de longen. Gezien de plaats van de inschotopening, ter hoogte van de tweede en derde rib, was dit wel mogelijk geweest. Onderliggend letsel van de long had een klaplong kunnen zijn, waardoor spanningspneumothorax had kunnen ontstaan. In dat geval waren het hart met vaatstelsel en de longen niet meer functioneel, met als gevolg acute zuurstofnood en een hartstilstand, indien niet na 10-15 minuten adequate medische hulp zou worden verleend. De weefselschade rondom de kogel is zeer beperkt gebleven. De schotverwonding in de rug is oppervlakkig geweest. Er werd geen kogel onder de huid aangetroffen, maar de aangetroffen ronde huidonderbreking is zeer goed passend bij een inschotverwonding. Mogelijk is de kogel op het bot van de vierde borstwervel afgeketst. De locatie van deze verwonding is eveneens nabij de longen en het hart, zodat hetzelfde onderliggend letsel had kunnen ontstaan als bij de verwonding in de rechteroksel. Ook had de kogel het bot van de vierde borstwervel kunnen doorboren. In dat geval was de kogel in het ruggenmerg terechtgekomen en had een hoge gehele of gedeeltelijke dwarslaesie kunnen ontstaan. [6]
Forensisch onderzoek
Bij het onderzoek in café [naam 1] werd achterin, naast de tafel, in een verwarmingselement onder de vensterbank een stukje lood/metaal aangetroffen. Volgens de Forensische Opsporing betrof dit een deel van een patroon. In de ruit achter de witte folie werd ook een op een patroon gelijkend voorwerp aangetroffen. [7] Deze sporen zijn veiliggesteld voor nader onderzoek. [8] De kogel die uit het lichaam van aangever is verwijderd, is eveneens veiliggesteld voor nader onderzoek. [9] Zowel de kogel uit het lichaam van aangever (AAKE7031NL) als één van de kogels die in het café is aangetroffen (AANH3033NL) zijn vergeleken met het vuurwapen dat op aanwijzen van verdachte is aangetroffen (AANU6930NL). De hypothese dat de kogel uit het lichaam van aangever is afgevuurd uit de loop van voornoemd vuurwapen, is zeer veel waarschijnlijker dan de hypothese dat deze kogel is afgevuurd uit een andere loop van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de loop van het vuurwapen. De hypothese dat de kogel die in het café is aangetroffen is afgevuurd uit de loop van voornoemd vuurwapen, is ongeveer even waarschijnlijk als de hypothese dat deze kogel is afgevuurd uit een andere loop van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de loop van het vuurwapen. [10]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte niet de intentie, en daarmee geen boos opzet, had om aangever daadwerkelijk te raken. Voor wat betreft de vraag of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte opzet heeft gehad op het doden van aangever. Zij overweegt daartoe als volgt.
De camerabeelden van café [naam 1] zijn bekeken en uitgewerkt in een proces-verbaal van bevindingen. Verbalisanten hebben beschreven dat aangever en verdachte met elkaar in discussie waren. Op enig moment gaf aangever een kopstoot aan verdachte. Daarop liep verdachte iets weg van de tafel en bewoog zijn rechterhand naar zijn broeksband. Verdachte pakte met zijn rechterhand een vuurwapen uit zijn broeksband. Hij hield dit vuurwapen in zijn rechterhand en naar beneden gericht. Vervolgens deed verdachte een stap naar voren, richtte zijn vuurwapen op aangever en schoot in de richting van aangever. Verdachte schoot minimaal twee keer. [11] Dat verdachte minimaal twee keer heeft geschoten, wordt ondersteund door het feit dat, naast de letsels en de aangetroffen kogel in het lichaam van aangever, in het café (restanten van) patronen zijn aangetroffen.
Aangever heeft verklaard dat hij ruzie had met verdachte. Op enig moment liep verdachte weg in de richting van de uitgang van het café. Na ongeveer drie meter draaide verdachte zich om en liep ongeveer een meter terug in de richting van aangever. Het volgende moment werd aangever beschoten. [12]
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij aangever wilde afschrikken en dat hij in de grond heeft geschoten of had willen schieten. Deze verklaring komt echter niet overeen met hetgeen door verbalisanten is waargenomen op de camerabeelden. Bovendien blijkt uit de aangifte en de letselverklaring dat aangever is geraakt in zijn bovenlichaam, namelijk onder zijn rechteroksel en in zijn rug.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als te zijn gericht op het doden van aangever. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte op zeer korte afstand stond van aangever, dat hij zijn vuurwapen wel degelijk op aangever heeft gericht, dat hij meerdere kogels heeft afgevuurd en dat aangever gewond is geraakt aan zijn bovenlichaam. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte het (volle) opzet heeft gehad op de dood van aangever. Dat het letsel van aangever potentieel dodelijk had kunnen zijn, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de letselverklaring.
De rechtbank acht de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal onderzoek wapen, p. 16 (p. 309 van het digitale dossier);
- het aanvullende proces-verbaal van bevindingen (PL0600-2020396932-62);
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting 23 maart 2021.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks21 augustus 2020 te Arnhem
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
meerdere malen, althans eenmaalmet een vuurwapen
een ofmeerdere kogel
(s
)heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer] , waarbij een
(van die
)kogel
(s
)de rechterzijde, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft geraakt,
althans heeft geschampten
/ofeen
(van die
)kogel
(s
)de rug, althans het lichaam van die [slachtoffer] is binnengedrongen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks21 augustus 2020 te Arnhem
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk [merk] , kaliber .38, zijnde een vuurwapen in de vorm van een
geweer,revolver
en/of pistoolen
/ofmunitie van categorie III, te weten twee kogelpatronen van het kaliber .38 en
/oftwee hulzen van het kaliber .38 voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
poging tot doodslag.
feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie, terwijl het feit betrekking heeft op een vuurwapen van categorie III;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweerexces en heeft verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Daartoe is aangevoerd dat verdachte en aangever eerder op de dag een incident hebben gehad en dat ze elkaar bij toeval in het cafe opnieuw troffen. Aangever heeft vrijwel direct verbaal en fysiek de confrontatie gezocht. Verdachte heeft wel gereageerd, maar probeerde de boel te sussen. Verdachte is weggelopen, maar werd achtervolgd door aangever. Uiteindelijk heeft aangever een kopstoot gegeven aan verdachte. Verdachte verkeerde hoog in zijn emotie en was in de veronderstelling dat hij geen kant op kon en dat hij moest reageren. Hij verkeerde dan ook in een noodweersituatie en heeft verkeerd gereageerd door te schieten op aangever. Dat verdachte niet vaak in het cafe kwam, betekent niet dat hij de confrontatie met aangever bewust heeft opgezocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweerexces moet worden verworpen. Daartoe is aangevoerd dat verdachte zich op meerdere momenten had kunnen onttrekken. Daarbij lijkt het erop dat verdachte aangever in het cafe heeft opgezocht.
Beoordeling door de rechtbank
Een beroep op noodweerexces kan slechts slagen wanneer verdachte heeft gehandeld uit verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Er moet dus sprake zijn van een noodweersituatie. Vervolgens kan noodweerexces worden aangenomen indien de grenzen van de noodzakelijke verdediging worden overschreden als het onmiddellijke gevolg van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt.
Was er in dit geval sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding? Tijdens de discussie heeft aangever op enig moment verdachte een kopstoot gegeven. Op zichzelf beschouwd zou deze kopstoot als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding kunnen worden aangemerkt. Echter, nadat verdachte een kopstoot kreeg van aangever, deed hij niets maar draaide hij zich om en liep weg van aangever. Daarbij werd verdachte niet belemmerd of tegengehouden door aangever of omstanders. Het was juist aangever die door een omstander bij verdachte werd weggehaald en naar achteren werd bewogen. Op dat moment maakte aangever geen enkele aanstalten om verdachte (opnieuw) aan te vallen. Enkele seconden later echter draaide verdachte zich weer om, deed een paar stappen terug in de richting van aangever en loste meerdere schoten. De rechtbank overweegt dat op dat moment de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen, al beëindigd was. Op grond van het voorgaande overweegt de rechtbank dan ook dat er geen sprake was van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces niet slaagt en wordt verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, zodat verdachte strafbaar is.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden kan worden opgelegd. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte berouw heeft getoond voor zijn handelen en dat hij in de toekomst anders zal handelen. Een gedragsbeïnvloeding zou in het kader van de VI-regeling kunnen worden nagestreefd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 25 februari 2021;
- het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, gedateerd 4 november 2020.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag en aan het voorhanden hebben van een wapen en munitie. Verdachte had het wapen in zijn broeksband zitten en droeg dit, naar eigen zeggen, al de gehele dag bij zich. Voorts had verdachte de hele dag veel alcohol gedronken. In het café kreeg hij (voor de tweede keer die dag) ruzie met aangever. Verdachte heeft zijn wapen gepakt en heeft van dichtbij op aangever geschoten. Daarmee heeft verdachte het leven van aangever op ernstige en onaanvaardbare wijze in gevaar gebracht. Dat aangever niet is gedood, is een gelukkige omstandigheid die geenszins aan het handelen van verdachte is te danken. Met zijn handelen heeft verdachte aangetoond geen respect te hebben voor andermans leven. Dat verdachte het conflict heeft beslecht door het gebruik van een vuurwapen, vindt de rechtbank zorgelijk. Op aangever heeft het incident een grote impact gehad. Tot op de dag van vandaag ondervindt hij nog klachten als gevolg van het incident. De rechtbank weegt ook mee dat het incident plaatsvond op een drukke, zomerse vrijdagmiddag, in een café, waar op dat moment meerdere mensen aanwezig waren. Een dergelijk gewelddadig feit heeft daardoor niet alleen ingrijpende gevolgen voor het slachtoffer, maar vergroot ook de onrust en het algemene gevoel van onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar dat hij niet eerder voor soortgelijke feit, zoals het onder feit 1 bewezenverklaarde, is veroordeeld. Verdachte is wel eerder veroordeeld wegens het voorhanden hebben van een wapen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport van 4 november 2020. In dit rapport is beschreven dat criminogene factoren worden gezien in het sociaal netwerk van verdachte, zijn middelengebruik, zijn denkpatronen, gedrag, vaardigheden en zijn houding. Verdachte kan impulsief reageren en denkt beperkt na over de mogelijke gevolgen van zijn beslissingen, handelen en gedrag. De rapporteur herkent een sociaal wenselijke houding bij verdachte en de neiging om problemen te bagatelliseren. Volgens de rapporteur beschikt verdachte over een pro criminele houding. Hij neemt beperkt verantwoordelijkheid voor zijn delictgedrag en komt niet oprecht over in zijn spijtbetuigingen aan het slachtoffer, mede doordat hij de schuld deels buiten zichzelf probeert te leggen. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld-hoog. Geadviseerd wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Verder wordt een contactverbod als vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht geadviseerd.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. De aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde zouden door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak worden miskend. Bij het bepalen van de hoogte van de straf weegt de rechtbank uitdrukkelijk mee dat sprake is van een maatschappelijke ontwikkeling die erin bestaat dat steeds vaker in het openbaar en op klaarlichte dag gebruik wordt gemaakt van vuurwapens. Deze ontwikkeling is zorgelijk te noemen. Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank verder rekening met de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een straf, zoals geëist door de officier van justitie, passend en geboden.
De rechtbank ziet geen aanleiding om reeds nu een gedrag beïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, zoals door de reclassering geadviseerd, op te leggen.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert in totaal een bedrag van € 18.334,49. De gevorderde materiële schade bestaat uit de posten:
- € 9.204,00 aan arbeidsvermogensschade;
- € 35,64 aan medische kosten;
- € 196,30 aan reiskosten;
- € 2.728,55 aan advocaatkosten.
Daarmee komt het totale bedrag aan gevorderde materiële schade op € 12.164,49.
De benadeelde partij heeft in eerste instantie een bedrag van € 6.170,00 aan smartengeld gevorderd. Ter terechtzitting heeft de raadsman van de benadeelde partij verzocht minimaal een bedrag van € 4.000,00 aan smartengeld toe te wijzen. De benadeelde partij heeft verzocht het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Daarnaast is verzocht de proceskosten, bestaande uit € 1.283,00 aan advocaatkosten, te vergoeden volgens het liquidatietarief.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde kosten voor arbeidsvermogensschade onvoldoende rechtstreeks verband hebben met het bewezenverklaarde feit. De gevorderde medicatie- en reiskosten kunnen volledig worden toegewezen. Voor wat betreft het gevorderde smartengeld, dient dit bedrag gematigd te worden tot € 1.250,00. Het toe te wijzen bedrag komt daarmee op € 1.481,94, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel van de vordering dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard te worden in de vordering. De advocaatkosten dienen conform het overzichtsarrest van de Hoge Raad toegewezen te worden middels het liquidatietarief.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het deel van de vordering dat bestaat uit arbeidsvermogensschade, advocaatkosten en gedeeltelijk de reiskosten. Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd. De niet ondertekende arbeidsovereenkomst en de mailwisseling met een persoon namens [naam 4] zijn onvoldoende om vast te stellen dat voor de benadeelde partij daadwerkelijk een baan in het verschiet lag. Ook is onvoldoende onderbouwd dat de benadeelde partij als gevolg van het incident niet in staat was met zijn werkzaamheden te beginnen. Voor wat betreft de advocaatkosten had de benadeelde partij een beroep kunnen doen op gesubsidieerde rechtsbijstand. De advocaatkosten dienen niet op verdachte afgewenteld te worden. Indien dit deel van de vordering wordt toegewezen, heeft de raadsman verzocht voor dit deel niet de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Voor wat betreft de reiskosten, bestaat geen causaal verband tussen de reiskosten naar [naam 5] en winkelcentrum [naam 6] en het bewezenverklaarde feit. Verder heeft de raadsman bepleit dat het smartengeld gematigd moet worden tot een bedrag van € 1.000,00. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat nog geen definitieve diagnose van PTSS is vastgesteld.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft vergoeding gevraagd van de arbeidsvermogensschade. De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij per 1 september 2020 als trainer/coach in dienst zou treden van [naam 4] , waardoor hij zijn Wajong-uitkering kon stopzetten. De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij als gevolg van het incident niet kon beginnen met zijn baan en heeft het netto verschil op jaarbasis gevorderd tussen het bedrag dat hij maandelijks zou gaan verdienen en de maandelijkse Wajong-uitkering. Dat deze schade is geleden, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Ter onderbouwing zijn namelijk slechts een niet-ingevulde en eveneens niet-ondertekende arbeidsovereenkomst overgelegd en een e-mailwisseling tussen de benadeelde partij en de gebruiker van het e-mailadres hamza@ann-zorg.nl. De benadeelde partij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
Verder heeft de benadeelde partij vergoeding gevraagd van de medische kosten en van de reiskosten. De rechtbank is van oordeel dat deze posten voldoende zijn onderbouwd en redelijk voorkomen. De vordering zal met betrekking tot deze schadeposten van € 35,64 en
€ 196,30 worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft zowel vergoeding gevraagd van de advocaatkosten als zijnde materiële schade en van de advocaatkosten als zijnde proceskosten. De rechtbank is van oordeel dat de advocaatkosten als zijnde materiële schade geen kosten zijn die rechtstreeks door het strafbare feit zijn veroorzaakt. De vordering zal met betrekking tot deze post worden afgewezen.
Immateriële schade
Verdachte heeft gepoogd de benadeelde partij dood te schieten. De benadeelde partij heeft daardoor letsel opgelopen. Verder heeft de benadeelde partij een intakegesprek gevoerd bij Indigo, waar de voorlopige diagnose van PTSS is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gelet op de aan de vordering ten grondslag liggende onderbouwing, acht de rechtbank een vergoeding van € 6.170,00 billijk. Hierbij is rekening gehouden met de aard en de ernst van het onder 1 bewezenverklaarde feit, de aard en ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en de bedragen die in vergelijkbare zaken aan smartengeld worden toegekend. De vordering zal voor dit deel dan ook in zijn geheel worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij. De gevorderde en toegewezen vergoeding voor proceskosten is daar niet bij inbegrepen.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 21 augustus 2020.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft zich laten bijstaan door een raadsman ter verkrijging van schadevergoeding in de onderhavige strafprocedure en vordert een vergoeding van de advocaatkosten. De kosten worden aan de hand van het liquidatietarief rechtbanken en hoven, uitgaande van de hoogte van de vordering, bepaald op € 1.126,00. Dit is gebaseerd op 2 punten à € 563,00 per punt, in een zaak met een vordering van een geldwaarde tussen
€ 10.000,00 en € 20.000,00, waarvan één punt voor het opstellen en indienen van de vordering en één punt voor de mondelinge toelichting ter terechtzitting. Nu het gevorderde bedrag van € 157,00 aan nasalaris niet nader is onderbouwd, zal de rechtbank dit deel afwijzen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van
€ 6.401,94 (zesduizendvierhonderdeneen euro en vierennegentig eurocent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verklaart de
  • wijst afhet deel van de vordering bestaande uit materiële schade aan advocaatkosten (te weten € 2.728,55);
  • veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 1.126,00 (elfhonderdzesentwintig euro) en wijst het voor het overige gevorderde bedrag van € 157,00 af;
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Leemreize (voorzitter), mr. D.R. Sonneveldt en
mr. G.M. van den Broek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 april 2021.
Mr. G.M. van den Broek en mr. S. Blankenspoor zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, districtsrecherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020396932, onderzoek ON4R020113 Paleis, gesloten op 14 december 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 76-77, proces-verbaal van verhoor aangever, p. 80-82 en verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 23 maart 2021.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 76-77.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 102 en de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 23 maart 2021.
5.Letselverklaring, p. 90.
6.Letselverklaring, p. 91-92.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 131.
8.Proces-verbaal forensisch onderzoek bedrijf ( [adres 2] ), p. 220.
9.Proces-verbaal forensisch onderzoek slachtoffer, p. 256.
10.NFI rapport WWM-onderzoek d.d. 28 oktober 2020, p. 300
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 139-141.
12.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 76.