ECLI:NL:RBGEL:2021:1630

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
05-108069-20; 05-077438-20 (gev ttz); 05-840570-18 (tul); 05-221972-17 (tul); 21-005133-16 (tul)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bedreiging met misdrijf tegen het leven gericht

Op 1 april 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en bedreiging. De verdachte, geboren in 1984 en op dat moment gedetineerd in de P.I. Arnhem, werd beschuldigd van het neersteken van [slachtoffer 1] op 4 april 2020 in Heerde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een scherp voorwerp in de buik van [slachtoffer 1] heeft gestoken, wat leidde tot een penetrerende buikwond. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld met de intentie om [slachtoffer 1] van het leven te beroven, en kwalificeerde dit als poging tot doodslag. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van bedreiging van [slachtoffer 2] op 22 maart 2020, waarbij hij dreigende woorden heeft geuit en een snijdende beweging langs zijn keel maakte. De rechtbank oordeelde dat de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht wettig en overtuigend bewezen was, maar sprak de verdachte vrij van een deel van de tenlastelegging omdat niet was gebleken dat [slachtoffer 2] op de hoogte was van de bedreiging. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht, en legde een contactverbod op met [slachtoffer 2] en haar kinderen. Tevens werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05-108069-20; 05-077438-20 (gev ttz); 05-840570-18 (tul); 05-221972-17 (tul); 21-005133-16 (tul)
Datum uitspraak : 1 april 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1984 in [geboorteplaats] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Arnhem in Arnhem.
Raadsman: mr. P.T. Pel, advocaat in Hattem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen van 30 juli 2020, 8 oktober 2020, 17 december 2020, 25 februari 2021 en 18 maart 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 05-108069-20
hij op of omstreeks 4 april 2020 te Heerde
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1]
opzettelijk van het leven te beroven,
- meerdere malen, in elk geval eenmaal, met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp in de buik van die [slachtoffer 1] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 april 2020 te Heerde
aan [slachtoffer 1] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht door:
- meerdere malen, in elk geval eenmaal,
met een mes, in elk geval en scherp en/of puntig voorwerp in de buik van die [slachtoffer 1] te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 april 2020 te Heerde
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meerdere malen, in elk geval eenmaal, met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp in de buik van die [slachtoffer 1] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van parketnummer 05-077438-20
hij in of omstreeks de periode van 21 maart 2020 tot en met 22 maart 2020 te of nabij Vaassen in de gemeente Epe,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door bij die [slachtoffer 2] de indruk te wekken bij haar de keel/hals te zullen doorsnijden,
door toen daar opzettelijk dreigend ten opzichte van en/of zichtbaar en/of bestemd voor die [slachtoffer 2] met zijn hand en/of vinger(s) (een) snijdende beweging(en) langs zijn keel/hals te maken en/of
door tegen [getuige 1] de dreigende woorden te zeggen dat hij, verdachte, die [slachtoffer 2] ging afmaken en/of
dat hij, verdachte, die [slachtoffer 2] de strot ging doorsnijden, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, welke woorden
van dreigende aard of strekking vervolgens door die [getuige 1] aan die [slachtoffer 2] kenbaar zijn gemaakt;

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Ten aanzien van parketnummer 05-108069-20 [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 4 april 2020 was verdachte op bezoek bij aangever [slachtoffer 1] (verder: [slachtoffer 1] ) in zijn woning aan de [adres 1] in Heerde. [2] Verdachte en [slachtoffer 1] kregen ruzie met elkaar. [3]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] kregen een melding om 19:41 uur [4] dat iemand was neergestoken en zijn daarop naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan. Verbalisant [verbalisant 2] trof [slachtoffer 1] om 19.45 uur [5] in zijn woning aan. Hij zag dat in het shirt van [slachtoffer 1] een langwerpig, dun gat zat. Nadat [slachtoffer 1] zijn shirt had opgelicht, zag verbalisant dat er een uitstulping, de darm van [slachtoffer 1] , op de buik te zien was. [6]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat gelet op de aangifte en de getuigenverklaringen wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag van [slachtoffer 1] door hem in zijn buik te steken waardoor [slachtoffer 1] een buikwond heeft opgelopen. Uit de letselverklaring blijkt dat door op dergelijke wijze iemand in zijn buik te steken er een aanzienlijke kans is dat de dood intreedt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer 1] met een mes of ander scherp of puntig voorwerp heeft gestoken waardoor [slachtoffer 1] een buikwond heeft opgelopen.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij van verdachte een stomp in zijn maag heeft gekregen. Kort daarna zag hij dat hij een scheur of snee in zijn vest had. [7]
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] één keer in zijn maag heeft geslagen. [8]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 4 april 2020 rond 19:30 uur ruzie hoorde, afkomstig van de woning van [slachtoffer 1] . Hij is de Roggeweg opgelopen en zag dat [slachtoffer 1] ruzie had met een hem onbekende man. Nadat de twee mannen weer ruziënd de woning waren ingelopen, zag hij dat beide mannen weer ruziënd naar buiten kwamen. De onbekende man liep naar een grijze auto. [slachtoffer 1] liep achter hem aan. De man stapte in en [slachtoffer 1] trok aan het portier van zijn auto. De man stapte weer uit en beide mannen liepen op elkaar af. De man maakte één steekbeweging in de richting van de buik van [slachtoffer 1] . De man reed daarop weg in zijn auto. [9]
Getuige [getuige 3] heeft op 4 april 2020 rond 19:30 uur een sms-bericht van [slachtoffer 1] ontvangen dat hij neergestoken was door verdachte. Daarop heeft [getuige 3] naar [slachtoffer 1] gebeld en vertelde hij haar dat hij was neergestoken door verdachte. [10]
Uit onderzoek naar de telefoon van verdachte, een Huawei P8, is gebleken dat verdachte op 5 april 2020 naar contact “ [naam 1] ” heeft gestuurd:
5-4-2020 [naam 1] :
“Werd ge zegt dat je gestoken hebt”
5-4-2020 [verdachte] “Voltreffer”
(…)
5-4-2020 [verdachte]
“Had sleutels vast”. [11]
Uit de aangehaalde bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat verdachte en [slachtoffer 1] ruzie met elkaar hebben gehad en dat verdachte [slachtoffer 1] heeft gestoken met een scherp/puntig voorwerp, waardoor [slachtoffer 1] een buikwond heeft opgelopen.
Dat de verklaring van [slachtoffer 1] niet op alle punten aansluit bij de getuigenverklaringen, is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om te twijfelen dat [slachtoffer 1] door toedoen van verdachte gewond is geraakt aan zijn buik.
Poging doodslag c.q. (poging) toebrengen zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank staat voor de vraag gesteld hoe het feitencomplex gekwalificeerd dient te worden.
Uit het letselrapportage blijkt dat sprake was van een penetrerende buikwond, door de buikwand heen, tot in de buikholte, waarvan het aannemelijk is dat deze door een scherprandig klievend voorwerp of uitsteeksel is veroorzaakt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de buikstreek een deel van het lichaam is waarin zich vitale organen bevinden. Bij het toebrengen van een penetrerende verwonding in de buikregio kunnen, afhankelijk van de richting en de diepte, inwendige organen en (grote) bloedvaten worden geraakt en beschadigd. Dit kan leiden tot uiteenlopende complicaties, bijvoorbeeld bloedverlies en/of shock, infectie en/of buikvliesontsteking. Een penetrerende verwonding in de buikregio kan in het uiterste geval acuut dodelijk zijn, als er een ernstige inwendige bloeding optreedt die niet onmiddellijk wordt behandeld. [12]
Opzet is aanwezig indien deze in onvoorwaardelijke vorm blijkt uit de bewijsmiddelen, maar ook indien uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte door te handelen zoals hij deed bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op een bepaald gevolg, zoals in dit geval primair de dood van aangever en (meer) subsidiair het (pogen tot) toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval sprake van voorwaardelijk opzet.
Door met een scherprandig klievend voorwerp of uitsteeksel te steken in de richting van de buikstreek van het slachtoffer, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer daarbij het leven zou laten.
De voornoemde gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm dan ook worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van een levensgevaarlijke verwonding aan het slachtoffer dat verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg daarvan, de dood van het slachtoffer, heeft aanvaard.
De rechtbank acht daarom het onder 1 primair ten laste gelegde, poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen.
Overweging ten overvloede
Voor zover de verdediging het verweer heeft willen voeren dat verdachte zichzelf zou hebben verwond, overweegt de rechtbank dat dit, gelet op het korte tijdsverloop tussen het moment waarop [getuige 2] ziet dat verdachte een stekende beweging maakt richting [slachtoffer 1] (rond 19.30 uur) en het sms-bericht van [slachtoffer 1] aan [getuige 3] dat hij is gestoken door verdachte (eveneens rond 19.30 uur), niet aannemelijk is geworden. Daarbij is nog van belang dat in de letselrapportage is aangegeven dat wanneer een persoon zichzelf letsel toebrengt, vaak de kleding omhoog gehouden wordt en dat de kleding daarbij (zoals in dit geval) niet beschadigd raakt (
p. 7 Letselrapportage van afdeling forensische geneeskunde - aanvullend proces-verbaal d.d. 22 juni 2020). Ook daar is geen sprake van.
Ten aanzien van parketnummer 05-077438-20 [13]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan directe en indirecte bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [slachtoffer 2] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte dient te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Directe bedreiging
Aangeefster [slachtoffer 2] (verder: [slachtoffer 2] ) heeft verklaard dat verdachte op 22 maart 2020 bij haar woning aan de [adres 2] in Vaassen is gekomen. Aangeefster opende de deur niet voor verdachte en zei dat hij weg moest gaan. Verdachte maakte met zijn vinger een snijbeweging langs zijn keel. Ze belt 112. [14]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 22 maart 2020 bij de woning van [slachtoffer 2] is geweest en dat hij zag en hoorde dat ze met de politie aan het bellen was. [15]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte op 21 maart 2020 bij hem kwam. Hij was heel erg boos op [slachtoffer 2] . Verdacht zei dat hij [slachtoffer 2] ging afmaken en dat hij haar de strot ging doorsnijden. [16]
Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer 2] heeft bedreigd en dat hij de dag daarvoor tegen [getuige 1] heeft gezegd dat hij [slachtoffer 2] ging afmaken en dat hij haar de strot ging doorsnijden.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] over de wijze van bedreiging gesteund wordt door en overeenkomt met de verklaring van [getuige 1] over de specifieke wijze waarop verdachte [slachtoffer 2] zou aanpakken.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] bedreigd heeft met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Indirecte bedreiging
Naar het oordeel van de rechtbank kan het deel van de tenlastelegging dat ziet op een zogenaamde
indirectebedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, niet wettig bewezen worden, nu niet is gebleken dat [slachtoffer 2] op de hoogte is gesteld is geweest van deze aan haar gerichte bedreiging.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken voor dat deel van de tenlastelegging.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder
parketnummer 05-108069-20 primair en onder parketnummer 05-077438-20tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
Ten aanzien van parketnummer 05-108069-20 primair
hij op
of omstreeks4 april 2020 te Heerde
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1]
opzettelijk van het leven te beroven,
-
meerdere malen, in elk gevaleenmaal, met
een mes, in elk gevaleen scherp
en/of puntig voorwerp in de buik van die [slachtoffer 1] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van parketnummer 05-077438-20
hij op 22 maart 2020 te
of nabijVaassen in de gemeente Epe,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling,
door bij die [slachtoffer 2] de indruk te wekken
bijhaar de keel/hals te zullen doorsnijden,
door toen daar opzettelijk dreigend ten opzichte van en
/ofzichtbaar en
/ofbestemd voor die [slachtoffer 2] met zijn
hand en/ofvinger
(s) (een)snijdende beweging
(en)langs zijn keel/hals te maken
en/of
door tegen [getuige 1] de dreigende woorden te zeggen dat hij, verdachte, die [slachtoffer 2] ging afmaken en/of
dat hij, verdachte, die [slachtoffer 2] de strot ging doorsnijden, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, welke woorden
van dreigende aard of strekking vervolgens door die [getuige 1] aan die [slachtoffer 2] kenbaar zijn gemaakt;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 05-108069-20 primair
“poging tot doodslag”
Ten aanzien van parketnummer 05-077438-20
“bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht”
5. De strafbaarheid van de feiten
De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel gevorderd, conform artikel 38v Wetboek van Strafrecht, bestaande uit een contactverbod met [slachtoffer 2] en haar kinderen. De vervangende hechtenis die opgelegd zal worden voor iedere keer dat verdachte het contactverbod overtreedt dient te worden vastgesteld op één week, met een totale duur van maximaal zes maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd, nu hij tot integrale vrijspraak heeft gepleit.
Ten aanzien van het rapport van het Pieter Baan Centrum heeft de raadsman aangevoerd dat hieruit geen gewogen advies is gekomen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een scherp voorwerp in de buik van het slachtoffer te steken. Het slachtoffer heeft hierdoor een open wond opgelopen waarna een deel van de darm door deze open wond naar buiten kwam. Het slachtoffer heeft een spoedoperatie moeten ondergaan om het letsel te herstellen.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een bedreiging met de dood tegen zijn ex-partner, waarmee hij al een bewogen geschiedenis deelt.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 9 juli 2020. Daaruit blijkt dat verdachte in het recente verleden meermalen is veroordeeld voor veelal geweldsdelicten.
Pieter Baan Centrum
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 12 maart 2021. Uit het rapport blijkt dat verdachte niet heeft meegewerkt aan psychologisch en psychiatrisch onderzoek. Daarom kon geen specifieke psychopathologie worden vastgesteld en was het opstellen van een delict-scenario en een delict-analyse niet mogelijk. Wel kon worden vastgesteld dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogen bij verdachte die aanwezig was tijdens de bewezenverklaarde feiten. Er kon echter geen advies gegeven worden met betrekking tot de mate van toerekenbaarheid. Ook kon geen inschatting van het recidiverisico gegeven worden door de deskundigen.
Het is daarom voor de deskundigen van het PBC niet mogelijk geweest om een gewogen advies te geven en te adviseren binnen welke juridische kaders verdachte zou moeten worden behandeld en/of begeleid om tot vermindering van de kans op recidive te komen.
Strafoplegging
De rechtbank is daarom met de officier van justitie van oordeel dat verdachte kaal afgestraft dient te worden.
De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij wat eerder in soortgelijke zaken is opgelegd en houdt rekening met hetgeen hiervoor is overwogen. De rechtbank zal verdachte, conform de eis van de officier van justitie, veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Gelet op de aard en de duur van de op te leggen straf, wijst de rechtbank het verzoek van de raadsman tot opheffing van de voorlopige hechtenis af.
Vrijheidsbeperkende maatregel - artikel 38v Wetboek van Strafrecht
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten zal de rechtbank een vrijheidsbeperkende maatregel opleggen. Deze maatregel houdt in dat verdachte een contactverbod opgelegd krijgt. Verdachte zal op geen enkele wijze, direct of indirect, contact opnemen of onderhouden met de navolgende personen:
- mevr. [slachtoffer 2] te Vaassen;
- [naam 2] (zoon van [slachtoffer 2] ) te Vaassen;
- [naam 3] (zoon van [slachtoffer 2] ) te Vaassen.
De rechtbank zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis wordt toegepast voor iedere keer dat verdachte niet aan de maatregel voldoet. Deze hechtenis één week per overtreding, met een totale duur van maximaal zes maanden en heft de verplichtingen op grond van de maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens de bovengenoemde personen, zal de rechtbank bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

Ten aanzien van parketnummer 05-108069-20 primair
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 6.631,78 aan materiële schade en € 9.000,- aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Ten aanzien van parketnummer 05-077438-20
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 800,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
Ten aanzien van parketnummer 05-108069-20 – [slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen omdat de verdediging tot vrijspraak heeft bepleit. Subsidiair dient de vordering te worden afgewezen wegens betwisting van de onderbouwing van de schadeclaim.
Meer subsidiair heeft de verdediging gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen omdat de vordering disproportioneel is.
Ten aanzien van parketnummer 05-077438-20 – [slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij deels kan worden toegewezen tot een bedrag van € 15.322,03, met toekenning van de wettelijke rente, en heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd. De officier van justitie heeft gesteld dat het bedrag voor de post “kledingschade” moet worden geschat op een bedrag van € 150,-.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen omdat de verdediging vrijspraak heeft bepleit. Subsidiair dient de vordering te worden afgewezen omdat de benadeelde partij verwijst naar meerdere incidenten die buiten de tenlastelegging vallen en de vordering om die reden disproportioneel is.
Overweging van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 05-108069-20 – [slachtoffer 1]
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de post “kledingschade” geschat moet worden op een bedrag van € 150,-
De schadeposten zijn verder voldoende onderbouwd en komen redelijk voor.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot een hoogte van € 6.322,03 kan worden toegewezen.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld, onder andere, in het geval dat:
- de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen een categorie van artikel 6:106 van het BW valt.
Door de poging tot doodslag heeft de benadeelde immers (blijvend) lichamelijk letsel in de vorm van een litteken opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 4.500,- begroten.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Verdachte is vanaf 4 april 2020 wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Ten aanzien van parketnummer 05-077438-20 – [slachtoffer 2]
Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek onder andere recht op vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade indien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of indien de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast. Alhoewel de rechtbank begrijpt dat de bedreiging impact heeft gehad op de benadeelde partij, is de rechtbank van oordeel dat uit de onderbouwing van de vordering niet is gebleken dat de psychische problemen van de benadeelde partij specifiek door het bewezenverklaarde feit zijn veroorzaakt.
Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.

9.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

05-840570-18

De politierechter van rechtbank Gelderland heeft verdachte op 5 juni 2019 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand.
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van die straf.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk dan wel afgewezen dient te worden omdat de verdediging tot vrijspraak heeft bepleit.
Beoordeling door de rechtbank
Bewezen is dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank is van oordeel dat de voorwaardelijk opgelegde straf daarom ten uitvoer moet worden gelegd.

05-221972-17

De politierechter van rechtbank Gelderland heeft verdachte op 6 april 2018 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand. Van deze gevangenisstraf zijn 15 dagen gevangenisstraf reeds tenuitvoergelegd en is de proeftijd van de overige 15 dagen met 2 jaren verlengd.
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van die resterende straf.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk verklaard dan wel afgewezen dient te worden omdat de verdediging tot vrijspraak heeft bepleit.
Beoordeling door de rechtbank
Bewezen is dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank is van oordeel dat de resterende voorwaardelijk opgelegde straf daarom ten uitvoer moet worden gelegd.

21-005133-16

Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft verdachte op 18 juli 2018 veroordeeld tot, onder meer, een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden.
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van die straf.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk verklaard dan wel afgewezen dient te worden omdat de verdediging tot vrijspraak heeft bepleit.
Beoordeling door de rechtbank
Bewezen is dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank is van oordeel dat de voorwaardelijk opgelegde straf daarom ten uitvoer moet worden gelegd.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op, inhoudende dat verdachte een contactverbod voor
  • mevr. [slachtoffer 2]te Vaassen;
  • [naam 2](zoon van [slachtoffer 2] ) te Vaassen;
  • [naam 3](zoon van [slachtoffer 2] ) te Vaassen;
 beveelt dat
vervangende hechtenis van één weekwordt toegepast voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;

beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
 gelast de tenuitvoerlegging van de op 5 juni 2019 door de politierechter van de rechtbank Gelderland voorwaardelijk opgelegde straf, te weten
een gevangenisstraf voor de duur van één maand(parketnummer 05-840570-18);
 gelast de tenuitvoerlegging van het resterende deel van de op 6 april 2018 door de politierechter van de rechtbank Gelderland voorwaardelijk opgelegde straf, te weten
een gevangenisstraf voor de duur van 15 dagen(parketnummer 05-221972-17);
 gelast de tenuitvoerlegging van de op 18 juli 2018 door het Hof Arnhem-Leeuwarden voorwaardelijk opgelegde straf, te weten
een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden(parketnummer 21-005133-16);
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder parketnummer 05-108069-20 tot betaling van schadevergoeding aan
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 2] (parketnummer 05-077438-20) niet-ontvankelijkin de vordering tot smartengeld;
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M.J.I. Baauw - de Bruijn (voorzitter),
mr. E.H.T. Rademaker en mr. M.G.E. ter Hart, rechters,
in tegenwoordigheid van L.J.M. Visser, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op
1 april 2021.
De griffier is buiten staat mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3] van de politie Oost-Nederland, districtsrecherche Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2020147345, onderzoek Amer, gesloten op 18 mei 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van aangever [slachtoffer 1] , p. 90 en verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 maart 2021
3.Proces-verbaal van aangifte van aangever [slachtoffer 1] , p. 91 en verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 maart 2021
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 70
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 70
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 67
7.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 90
8.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 45
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 77-78
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 81-82
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 116
12.Letselrapportage van afdeling forensische geneeskunde, p. 6-7 (aanvullend proces-verbaal d.d. 22 juni 2020)
13.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 4] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020127309, gesloten op 6 juni 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
14.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 6
15.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 maart 2021.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 23