ECLI:NL:RBGEL:2021:1582

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
C/05/384381 KL RK 21-153
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan aanwijzingen voor partijdigheid van de rechter

Op 17 maart 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker, die de rechter mr. D. Vergunst wilde wraken. Het wrakingsverzoek werd afgewezen omdat er geen omstandigheden waren die zwaarwegende aanwijzingen opleverden voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter. De verzoeker had drie gronden aangevoerd voor zijn wrakingsverzoek, maar de wrakingskamer oordeelde dat deze gronden niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechter niet onpartijdig was.

De eerste grond betrof uitlatingen van de rechter over de makelaar Drieklomp, die volgens de verzoeker de schijn van vooringenomenheid wekten. De wrakingskamer oordeelde echter dat de rechter deze opmerkingen maakte om de kern van het geschil te begrijpen en dat er geen sprake was van vooringenomenheid.

De tweede grond had betrekking op een brief die kort voor de zitting was ingediend, waar de verzoeker niet op had kunnen reageren. De wrakingskamer stelde vast dat de verzoeker de inhoud van de brief al kende en dat hij voldoende gelegenheid had gekregen om te reageren.

De derde grond betrof opmerkingen van de rechter na de zitting. De wrakingskamer oordeelde dat deze opmerkingen, hoewel mogelijk ongepast, niet voldoende waren om de schijn van vooringenomenheid te wekken. Gezien deze overwegingen werd het wrakingsverzoek afgewezen en werd de beslissing openbaar uitgesproken door de rechters.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/384381 KL RK 21-153
Beslissing van 17 maart 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker]
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. D. Vergunst,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het e-mailbericht van verzoeker waarin het wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 25 februari 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 1 maart 2021 zijn verzoeker en de rechter verschenen. Ook is verschenen [belanghebbende] , eiseres in het kort geding waarin verzoeker de rechter heeft gewraakt.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C105/383552 / KZ ZA 21/24 . Deze procedure betreft een kort geding waarbij aan de rechter is verzocht om verzoeker te bevelen binnen drie weken na de uitspraak alsnog uitvoering te geven aan de beschikking van 18 december 2020. In deze beschikking is verzoeker in zijn hoedanigheid als testamentair executeur
in de nalatenschap van zijn moeder, door de kantonrechter veroordeeld om binnen drie weken na
de datum van de beschikking over te gaan tot verkoop van een landgoed dat onderdeel is van die nalatenschap. Verzoeker diende hiertoe opdracht te geven aan Drieklomp makelaardij.
2.2.
Verzoeker heeft in zijn e-mailbericht van 19 februari 2021 drie gronden aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Deze zullen hierna achtereenvolgens worden behandeld.
2.3.
De rechter berust niet in de wraking. Bij brief van 25 februari 2021 heeft hij inhoudelijk op het verzoek gereageerd. Hij betoogt dat het verzoek moet worden afgewezen.

3.De beoordeling

3.1.
De wrakingskamer van de rechtbank overweegt als volgt. Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
Verzoeker heeft als eerste grond gesteld dat de rechter diverse uitlatingen heeft gedaan
over de in te schakelen makelaar voor de verkoop van het landgoed in de nalatenschap van de moeder van verzoeker. Volgens de rechter is Drieklomp makelaardij bij uitstek deskundig om het
landgoed te verkopen. Het ‘soort volk’ dat in die objecten geïnteresseerd is zou uitsluitend via de
site van Drieklomp zoeken, dus niet via Funda waarop de door verzoeker ingeschakelde NVM-gekwalificeerde makelaar adverteert, aldus de rechter. De door de rechter gedane uitlatingen over
de makelaar wekken volgens verzoeker de schijn van vooringenomenheid.
3.3.
De wrakingskamer is van oordeel dat uit de nadere uitleg van de rechter blijkt dat hij
verdiepende vragen heeft gesteld om achter de kern van het geschil tussen partijen te komen. In
die context heeft de rechter uitlatingen gedaan over de betreffende makelaar om te ontdekken waarom verzoeker zoveel bezwaren heeft tegen deze makelaar. In het kader van het onderzoek ter zitting is het aan de rechter om procespartijen te bevragen en, waar nodig, op bepaalde aspecten door te vragen. De vragen mogen prikkelen, al was het maar om partijen de gelegenheid te geven daarop te reageren en de rechter te overtuigen van een bepaald standpunt. Uit de van de zijde van verzoeker gegeven toelichting blijkt niet dat in dat licht sprake is van vooringenomenheid of van een gerechtvaardigde objectieve vrees daarvoor.
3.4.
De tweede grond die verzoeker heeft aangevoerd betreft de brief van 14 juli 2020 die door
de wederpartij zodanig kort voor de zitting is ingebracht, dat verzoeker deze niet meer heeft kunnen bestuderen en waarop hij ter zitting ook niet meer heeft kunnen reageren, aldus verzoeker. De rechter heeft ook niet aan verzoeker gevraagd of hij deze productie heeft ontvangen en of deze kan worden toegelaten. Tijdens de behandeling gaf de rechter volgens verzoeker aan dat de brief bewijs is voor
de stelling dat er een akkoord was tussen partijen over inschakeling van Drieklomp, zonder daarbij verzoeker de mogelijkheid te bieden daarop in te gaan.
3.5.
De rechter heeft verklaard dat de brief van 14 juli 2020 inderdaad 24 uur voor de mondelinge behandeling is ingediend. Op zichzelf brengt dat met zich dat de brief in beginsel
buiten beschouwing wordt gelaten. Gezien het feit dat de advocaat van verzoeker geen bezwaar
heeft gemaakt, heeft de rechter echter ambtshalve geen aanleiding gezien om de brief in dit geval buiten beschouwing te laten. De brief was door de erven reeds eerder aangetekend aan verzoeker verzonden en was bovendien kort van inhoud. Verzoeker is uitgebreid in de gelegenheid gesteld om ter zitting op de brief te reageren en heeft dit ook gedaan, aldus de rechter.
3.6.
De wrakingskamer overweegt dat ter zitting is komen vast te staan dat verzoeker de inhoud van de brief van 14 juli 2020 reeds kende, zijn advocaat geen bezwaar heeft gemaakt tegen het in het geding brengen van de brief en verzoeker ter zitting uitgebreid aan het woord is geweest en dus in de gelegenheid is geweest op de brief te reageren. In het licht van die overwegingen oordeelt de wrakingskamer dat de rechter door de brief niet buiten beschouwing te laten geen blijk heeft gegeven van vooringenomenheid of van een gerechtvaardigde objectieve vrees daarvoor.
3.7.
Het eerste onderdeel van de derde grond betreft de opmerking van de rechter aan de wederpartij over de jassen en tassen die werd gemaakt toen partijen aanstalten maakten om
na de sluiting van de zitting de zittingszaal te verlaten. De rechter heeft zich tot de wederpartij gewend en daarbij gezegd: laat u uw jas niet liggen, ik ben jassen verzamelaar en het zou toch jammer zijn van die jas (of woorden van gelijke strekking), daarbij de wederpartij complimenterend met haar ‘chique’ kledij, aldus verzoeker.
3.8.
De rechter heeft verklaard dat het een ‘belegen’ grapje betreft. De wrakingskamer is van
oordeel dat deze opmerking verschillend kan worden gewaardeerd, maar dat dit nog geen schijn van vooringenomenheid oplevert.
3.9.
Als tweede onderdeel van de derde grond heeft verzoeker gesteld dat een van de erven na het sluiten van de zitting nog een vraag aan de rechter heeft gesteld over de gelding van het fonds (de wrakingskamer begrijpt: een beleggingsfonds genaamd Salwol) in verhouding tot het testament van erflaatster, en dat de rechter die vraag heeft beantwoord. Hij acht het onjuist dat de rechter een belanghebbende aldus van advies dient.
De rechter heeft hierover in zijn verweerschrift aangevoerd dat hij zich de vraag van de erven over het fonds niet meer herinnert en dat als er geschillen blijven over de modaliteiten van dat fonds, die hem volledig onbekend zijn, de erven daarvoor een afzonderlijke procedure moeten aanspannen. Tijdens de zitting heeft de rechter daaraan toegevoegd dat hij zich nog wel kan herinneren in zijn algemeenheid te hebben geantwoord dat het testament, dat hij niet kende aangezien het noch in de bodemprocedure noch in het kort geding is overgelegd, in beginsel altijd voorgaat. Ook heeft hij aangevoerd dat verzoeker de gelegenheid heeft gehad om daarop te reageren, maar dat niet heeft gedaan.
De wrakingskamer stelt voorop dat een rechter na het sluiten van de behandeling ter zitting zich in beginsel moet onthouden van een reactie op een vraag of vragen van een procespartij over een inhoudelijk juridisch onderwerp. De rechter kan het stellen van zo’n vraag natuurlijk niet altijd voor zijn, maar zal de betreffende partij dan voor een antwoord naar zijn of haar advocaat moeten verwijzen. Dat de rechter in dit geval wel antwoord heeft gegeven, betekent echter niet zonder meer dat hij daarmee de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. Daarvoor is immers van belang wat er is besproken. In dit geval lijkt het te zijn gegaan om een zeer algemene vraag, met een zeer algemeen antwoord, waarvan gesteld noch gebleken is dat het relevantie had voor de uitkomst van het executie kort geding of voordelig voor de ene of de andere partij zou kunnen zijn. Waarom de rechter met zijn antwoord de schijn heeft gewekt vooringenomen te zijn heeft verzoeker dan ook niet voldoende toegelicht. Het door de rechter in zeer globale bewoordingen beantwoorden van de vraag levert in dit geval dan ook geen zwaarwegende aanwijzing van vooringenomenheid van de rechter op.
3.10.
Gelet op het vorenstaande kunnen de gronden niet slagen en zal het wrakingsverzoek worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. A. Tegelaar (voorzitter), M.S.T. Belt en M.J.M. Verhoeven, en in het openbaar uitgesproken door mr. J.R. Veerman, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Zeiler als griffier op 17 maart 2021.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.