In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid voor letselschade van een zesjarig kind, [minderjarige], die op 18 september 2016 door een paard is getrapt. De eiseres, [eisende partij], heeft de aansprakelijkheid van de gedaagden, [gedaagde partij 2] en [gedaagde partij 3], betwist en vordert dat de rechtbank verklaart dat zij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die [minderjarige] heeft geleden. De rechtbank heeft eerder in een deelgeschil geoordeeld dat [eisende partij] aansprakelijk is voor de schade van [minderjarige] en dat Achmea, de aansprakelijkheidsverzekeraar van [eisende partij], dekking moet verlenen. In deze procedure wordt de vraag behandeld of [gedaagde partij 2] en [gedaagde partij 3] ook aansprakelijk zijn op grond van artikel 6:179 BW, dat risicoaansprakelijkheid voor dieren regelt.
De rechtbank oordeelt dat de aansprakelijkheid van [gedaagde partij 2] op grond van artikel 6:179 BW is gegeven, omdat het paard, [paard1], de schade heeft veroorzaakt. De rechtbank weegt de omstandigheden van de zaak en komt tot de conclusie dat de eigen schuld van [eisende partij] en [minderjarige] bijgedragen heeft aan de schade. De rechtbank stelt de causaliteit vast op 75% voor [eisende partij] en 25% voor [gedaagde partij 2].
Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat de billijkheid in dit geval meebrengt dat de vergoedingsplicht van [gedaagde partij 2] geheel vervalt, omdat aan hem geen concreet verwijt kan worden gemaakt. De vorderingen van [eisende partij] worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten.