ECLI:NL:RBGEL:2021:1483

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
05/132680-20 + 21/002838-16 (TUL)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens feitelijke aanranding en schennis van de eerbaarheid

Op 26 maart 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid en schennis van de eerbaarheid. De zaak betreft twee incidenten waarbij de verdachte in de periode van 12 tot en met 13 oktober 2019 in Barneveld een jonge vrouw heeft lastiggevallen en op 29 april 2020 in een trein zijn geslachtsdeel heeft ontbloot en zich heeft gemasturbeerd in de nabijheid van een andere vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de verklaringen van de slachtoffers en camerabeelden als bewijs zijn gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 238 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast is er een werkstraf van 100 uren opgelegd. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer voor materiële schade en smartengeld, en de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf is gelast.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/132680-20 + 21/002838-16 (TUL)
Datum uitspraak : 26 maart 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1987 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. A.H.G. van Voorthuizen, advocaat in Ede.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 4 december 2020 en 12 maart 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 12 oktober 2019 tot en met 13 oktober 2019 te
Barneveld, in elk geval in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, te weten door
(omstreeks middernacht) ongevraagd met nader te noemen [slachtoffer 1] mee te
lopen (op de openbare weg) en/of
(een) arm(en) om haar schouders en/of middel heen te slaan en/of haar mee te
trekken en/of haar tegen een muur te duwen/drukken (waardoor verdachte die
[slachtoffer 1] in haar bewegingsvrijheid heeft beperkt) en/of
door onverhoeds te handelen en/of te handelen terwijl die [slachtoffer 1] op de
grond was beland/lag/zat (waardoor die [slachtoffer 1] in haar bewegingsvrijheid
was beperkt) en/of
zijn hand voor haar mond te doen en/of
haar te zeggen: “Als je nu niet meewerkt, zal ik tegen [naam 1] zeggen wat voor een
gestoord wijf jij bent”, althans woorden van dergelijke aard/strekking en/of
door meermalen voorbij te gaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van
weerstand/verzet en/of
(aldus) voor die [slachtoffer 1] een dreigende situatie heeft doen ontstaan,
[slachtoffer 1] , heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van
een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van haar borst(en)
en/of billen;
2.
hij op of omstreeks 29 april 2020 te Hoevelaken, gemeente Nijkerk en/of
Barneveld, in elk geval in op het traject Hoevelaken – Barneveld Centrum, in elk
geval in Nederland,
de eerbaarheid heeft geschonden op een niet voor het openbaar verkeer bestemde
openbare plaats,
toegankelijk voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, te weten
in een passagierstrein,
door zijn geslachtsdeel te ontbloten en/of zich af te trekken.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe is, kort gezegd, aangevoerd dat verdachte het feit ontkent, hij niet voldoet aan het door aangeefster gegeven signalement, niet op de camerabeelden kan worden herkend en de ov-gegevens ook niet in de richting van verdachte als dader wijzen. Het op de broek van aangeefster aangetroffen DNA van verdachte kan zijn overgedragen via het zitten in de trein.
Beoordeling door de rechtbank
Incident periode 12 tot en met 13 oktober 2019
Op 13 oktober 2019 om 00:37 uur werd door de vader van [slachtoffer 1] (hierna: aangeefster) melding bij de politie gedaan dat zijn dochter onderweg naar huis was lastig gevallen door een man. Aangeefster was die avond rond 23:45 uur met de trein aangekomen in Barneveld. Toen aangeefster in de richting van de supermarkt Plus liep, werd zij door een man aangesproken. De man hield een hand voor haar mond en pakte haar bij haar borsten en billen. Ze kon uiteindelijk wegkomen. Het signalement van de man is: licht getinte huidsleur, licht stoppelbaardje, normaal postuur, ongeveer 25 jaar, ongeveer 1.80 meter en droeg een petje. [2]
Aangeefster heeft verklaard dat zij op 12 oktober 2019 omstreeks 23:45 uur op station Barneveld uitstapte en vervolgens de straat overstak. Bij de kerk kwam er een man naast haar lopen. De man vroeg aan haar hoe het met haar ging en met wie ze was. Aangeefster vertelde dat het goed met haar ging en zij die avond met [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] was geweest. De man zei dat hij [naam 1] kende en sloeg een arm om haar schouder heen. Ze liepen vervolgens samen door en aangeefster weet niet waarom zij van haar route afweek. In het fietsenhok bij de kerk is aangeefster op haar knie gevallen. De man hield een hand voor haar mond en zei tegen haar: “Als je nu niet meewerkt zal ik tegen [naam 1] zeggen wat voor gestoord wijf jij bent”. Terwijl aangeefster nog op haar knie zat heeft de man haar borsten aangeraakt. Daarvoor heeft hij nog aan haar billen gezeten. Aangeefster is kruipend onder de handen van de man vandaan gegaan. [3]
Verbalisant [verbalisant 1] relateert dat op de camerabeelden van de kerk te zien is dat de man aangeefster met zijn linkerarm om haar middel vast heeft en haar meeneemt in de richting van de parkeerplaats/het fietsenhok bij de kerk. Vervolgens duwt hij haar daar tegen een muurtje. De man staat strak met de voorzijde van zijn lichaam tegen de achterzijde van het lichaam van aangeefster aan. Aangeefster verzet zich behoorlijk en komt uiteindelijk te vallen. Nadat aangeefster op de grond komt gaat de man met zijn bovenlichaam op de rug van aangeefster. Het verzet van aangeefster neemt nog meer toe, zij draait onder de man weg en komt omhoog, de man komt daardoor ook omhoog en hij laat haar vervolgens los. [4]
Tussenoverweging rechtbank
De rechtbank acht de verklaring van aangeefster geloofwaardig. Zij heeft vanaf het begin gedetailleerd en consistent verklaard over het voorval. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de camerabeelden van de kerk. Het voorgaande overwegende stelt de rechtbank vast dat de tenlastegelegde handelingen hebben plaatsgevonden.
Het betasten van de borsten en billen van aangeefster zijn handelingen die als ontuchtig zijn aan te merken. Daarnaast volgt uit de verklaring van aangeefster dat zij deze handelingen heeft ondergaan terwijl zij in de nacht alleen op straat liep en dat zij zich fysiek heeft verzet.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte de persoon is die de tenlastegelegde handelingen heeft gepleegd en overweegt hiertoe als volgt.
Signalement
Aangeefster heeft verklaard dat de man een ronde pet met klep droeg en een heupmodel zwart/grijze jas droeg. [5]
Camerabeelden station Barneveld
Verbalisant [verbalisant 2] relateert dat op de camerabeelden van het station Barneveld te zien is dat aangeefster en vlak daarna de man uit de trein stappen. De verbalisant herkent de man aan zijn kleding. Hij draagt een zwarte pet met wit logo, zwarte sneakers met opvallende witte zool. Dit is ook de kleding die de man op het moment van de aanranding bij de kerk draagt. De man loopt in dezelfde richting als aangeefster van het station weg. [6]
Op de camerabeelden is verder te zien dat er nog twee andere mannen uit de trein stappen. Dit zijn twee blanke mannen die geen hoofddeksel dragen en geen enkele overeenkomst hebben met de man met de pet. Verder zijn er geen andere personen die op dat moment uit de trein stappen. [7]
Vergelijking camerabeelden station Barneveld en kerk
Verbalisant [verbalisant 1] relateert dat op de camerabeelden van de kerk een persoon te zien is met een baseballpet op, kort jack, nauwsluitende broek, sportschoenen en een telefoon in zijn hand. Omdat aangeefster op 12 oktober 2019 met de trein van Lunteren naar Barneveld centrum reisde, zijn de beelden rond haar tijdstip van aankomst om 23.42 uur opgevraagd. Op de beelden is te zien dat er een man uit de trein stapt. Deze man is goed te zien en op een afstand van ongeveer 5 meter is ook aangeefster te zien. De man die op de beelden van het station te zien is, is qua kleding, postuur en telefoon identiek aan de man die aangeefster bij de kerk heeft aangerand. [8]
OV-chipkaart
Uit de gegevens van Translink blijkt dat met de anonieme OV-chipkaart met nummer [nummer] op die 12 oktober 2019 omstreeks 23:42 uur bij station Barneveld centrum is uitgecheckt. Het opwaarderen van deze OV-chipkaart is meerdere keren met de bankrekening van verdachte gebeurd. [9]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat alleen hij gebruik maakt van de genoemde anonieme OV-chipkaart en ook dat hij de enige is die deze kaart opwaardeert. [10]
Verdachte ter zitting op 12 maart 2021
Verdachte heeft verklaard dat het inderdaad mogelijk is dat hij op het tijdstip van uitchecken die avond van 12 oktober 2019 op het station van Barneveld centrum is geweest.
DNA-materiaal
Uit de bemonstering van de broek van aangeefster ter hoogte van de rechterbil is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal drie donoren, van wie zeker één man. Dat de bemonstering van het spoor DNA bevat van aangeefster, verdachte en een onbekende niet verwant persoon is extreem veel waarschijnlijker (meer dan 1 miljoen) dan dat de bemonstering DNA bevat van aangeefster en twee onbekende niet verwante personen. [11]
Gelet op deze sterke bewijswaarde gaat de rechtbank ervan uit dat het DNA van verdachte op de broek ter hoogte van de rechterbil van aangeefster is aangetroffen. De verdediging heeft gesteld dat mogelijk sprake is geweest van secundaire overdracht, omdat verdachte vaker in de trein op dat traject zit. De rechtbank is van oordeel dat er geen begin van aannemelijkheid van dit alternatieve scenario is zodat zij hieraan voorbij gaat.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank in onderlinge samenhang bezien van oordeel dat verdachte de persoon is die op de beelden van de kerk te zien is en dus de ten laste gelegde handelingen heeft gepleegd. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe is, kort gezegd, aangevoerd dat verdachte het feit ontkent en het onduidelijk is of de camerabeelden van de trein zien op het incident van 29 april 2020.
Beoordeling door de rechtbank
Aangifte [slachtoffer 2]
Aangeefster heeft verklaard dat zij op 29 april 2020 om 20:09 uur op station Amersfoort centraal de trein pakte in de richting Ede/Wageningen. Het was erg rustig in de trein en in de coupé zat verder niemand. Bij station Hoevelaken/Barneveld-Noord stapte een man de trein in. Hij kwam zitten in de coupé waar zij zat. Hij ging aan de andere kant van de coupé zitten. Hij zat daar heel even en stond toen op. De man liep naar het gangpad en keek om zich heen. Vervolgens kwam hij weer de coupé in en ging naast aangeefster zitten. Dit vond zij vreemd, zeker in coronatijd. Ze zeiden niets tegen elkaar en keken elkaar ook niet aan. Toen aangeefster naast haar keek zag zij dat de man zijn ontblote penis vast had en zag zij dat hij aan het masturberen was. Terwijl hij dit deed keek hij op zijn telefoon naar een foto van een naakte vrouw. Aangeefster vond dit heel onprettig en was hier niet van gediend. Ze is opgestaan om van hem weg te lopen. Vrijwel daarna kwam de trein aan op station Barneveld centrum en hier stapte de man ook uit. Aangeefster is in de trein gebleven. Aangeefster heeft het volgende signalement van de man gegeven: licht getinte huidskleur, normaal postuur, rond de 35 jaar, ongeveer 1.80 meter, kort donker haar en een beige jas. [12]
De beelden uit de trein van 29 april 2020 zijn door [naam 4] bewaard en bekeken door verbalisant [verbalisant 3] . Verbalisant [verbalisant 3] ziet op de beelden dat er een man naast aangeefster gaat zitten en dat deze man bewegingen maakt bij zijn kruis. De man houdt met zijn rechterhand zijn harde penis vast en heeft met zijn linkerhand een witte doek vast. Verbalisant [verbalisant 3] heeft verdachte op 18 mei 2020 in zijn cel gezien en relateert dat zij verdachte meteen herkent op de camerabeelden en foto’s van de trein. Zij herkent verdachte aan zijn opvallende haardracht, contouren van zijn gezicht, de opvallende en gevulde wenkbrauwen, de vorm van zijn kaak en neus, smalle postuur, licht getinte huidskleur en donkere ogen. [13]
De aangifte wordt ondersteund door de camerabeelden, het proces-verbaal van bevindingen dat daarover is opgemaakt en het gegeven dat verbalisant [verbalisant 3] verdachte op de camerabeelden herkent. De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat verdachte de eerbaarheid heeft geschonden door op een niet openbare plaats, te weten een treincoupé, zijn penis te ontbloten en aftrekkende bewegingen te maken in de nabijheid van aangeefster.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 12 oktober 2019 tot en met 13 oktober 2019 te
Barneveld,
in elk geval in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en
/ofbedreiging met
geweld ofeen andere
feitelijkheid, te weten door
(omstreeks middernacht) ongevraagd met nader te noemen [slachtoffer 1] mee te
lopen (op de openbare weg) en
/of
(een
)arm
(en)om haar schouders en
/ofmiddel heen te slaan en
/ofhaar mee te
trekken en
/ofhaar tegen een muur te duwen
/drukken(waardoor verdachte die
[slachtoffer 1] in haar bewegingsvrijheid heeft beperkt) en
/of
door onverhoeds te handelen en
/ofte handelen terwijl die [slachtoffer 1] op de
grond was beland
/lag/zat(waardoor die [slachtoffer 1] in haar bewegingsvrijheid
was beperkt) en
/of
zijn hand voor haar mond te doen en
/of
haar te zeggen: “Als je nu niet meewerkt, zal ik tegen [naam 1] zeggen wat voor een
gestoord wijf jij bent”
, althans woorden van dergelijke aard/strekkingen
/of
door meermalen voorbij te gaan aan de
verbale en/ofnon-verbale signalen van
weerstand/verzet en
/of
(aldus) voor die [slachtoffer 1] een dreigende situatie heeft doen ontstaan,
[slachtoffer 1] , heeft gedwongen tot het
plegen en/ofdulden van
een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van haar borst
(en
)
en
/ofbillen;
2.
hij op
of omstreeks29 april 2020 te Hoevelaken, gemeente
Nijkerk en/of
Barneveld,
in elk geval inop het traject Hoevelaken – Barneveld Centrum,
in elk
geval in Nederland,
de eerbaarheid heeft geschonden op een niet voor het openbaar verkeer bestemde
openbare plaats,
toegankelijk voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, te weten
in een passagierstrein,
door zijn geslachtsdeel te ontbloten en
/ofzich af te trekken.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
feit 2:
schennis van de eerbaarheid op een andere dan de in artikel 239 onder 10 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde openbare plaats, toegankelijk voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, onder de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd en oplegging van een contactverbod met [slachtoffer 1] . De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar jurisprudentie bepleit dat in soortgelijke zaken een veel lagere straf wordt opgelegd dan door de officier van justitie is geëist.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een aanranding van een jonge vrouw op straat. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij het slachtoffer onverhoeds heeft vastgepakt, heeft meegetrokken en daarbij aan haar lichaam heeft gezeten. Verdachte heeft respectloos gehandeld richting aangeefster en haar recht op lichamelijke integriteit ondergeschikt gemaakt aan de kennelijk bij hem bestaande behoefte aan intimiteit. Hij heeft daarbij geen rekening gehouden met de mogelijke impact daarvan op het slachtoffer en heeft daarnaast misbruik gemaakt van haar kwetsbaarheid toen zij zich laat in de avond alleen op straat bevond. Het handelen van verdachte heeft een grote impact gehad op het destijds nog minderjarige slachtoffer, zoals duidelijk naar voren is gekomen uit haar slachtofferverklaring ter zitting van 12 maart 2021. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid door te masturberen in een trein. Het slachtoffer is hiervan geschrokken en heeft zich ongemakkelijk gevoeld. Verdachte heeft geen rekening gehouden met het slachtoffer die onderweg was met het openbaar vervoer en ineens met de handelingen van verdachte werd geconfronteerd.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheden dat verdachte eerder voor een soortgelijk feit werd veroordeeld en onderhavige strafbare feiten heeft gepleegd tijdens de proeftijd van deze eerdere veroordeling.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging verder rekening met het omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebrachte psychologisch rapport door GZ-psycholoog [naam 5] van 22 augustus 2020. Dit rapport houdt onder meer in dat zoals verdachte zich presenteert in combinatie met de gegevens uit het persoonlijkheidsonderzoek er aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van een narcistisch gekleurde persoonlijkheidsproblematiek. Verdachte ontkent en daardoor is er geen inzicht gekomen in zijn emoties, drijfveren of gedachten voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten. Het recidiverisico voor het plegen van een zedendelict wordt matig-hoog geschat. Een ambulante behandeling in een forensische polikliniek wordt geadviseerd, voor mensen met seksueel grensoverschrijdend gedrag onder regie en begeleiding van de reclassering.
Uit het reclasseringsrapport van 3 november 2020 volgt dat verdachte grotendeels de nodige zorg verleent aan zijn twee thuiswonende hulpbehoevende broertjes, die beperkt zijn door een spierziekte. De reclassering adviseert aan verdachte de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: meldplicht reclassering, ambulante behandeling en het opleggen van reclasseringstoezicht. De officier van justitie heeft daarnaast ter zitting verzocht een contactverbod met slachtoffer [slachtoffer 1] op te leggen. De rechtbank neemt de adviezen van de deskundigen ten aanzien van de te stellen bijzondere voorwaarden en de aanvullende voorwaarde van de officier van justitie over.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd die gelijk is aan de duur die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Hoewel de ernst van de feiten op zichzelf beschouwd een langer durende onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan rechtvaardigen, acht de rechtbank dat vanwege de zorg van verdachte voor zijn twee hulpbehoevende broertjes en het belang van het behouden van zijn werk niet passend. De rechtbank acht het noodzakelijk dat verdachte zo spoedig mogelijk met zijn behandeling start om het recidiverisico in te perken. De rechtbank zal daarom aan verdachte een forse werkstraf opleggen naast een voorwaardelijke gevangenisstraf waaraan bijzondere voorwaarden gekoppeld zullen worden.
Alles overwegend legt de rechtbank een gevangenisstraf op voor de duur van 238 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van het voorarrest. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf worden de volgende voorwaarden verbonden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling door een forensisch psychiatrische polikliniek of soortgelijke instelling en een contactverbod met [slachtoffer 1] . De rechtbank is van oordeel dat de oplegging van een bijzondere voorwaarde in de vorm van een contactverbod passend is gelet op de belangen van het slachtoffer. Daarnaast legt de rechtbank een werkstraf voor de duur van 100 uren op, te vervangen door 50 dagen hechtenis.
De rechtbank ziet tevens aanleiding om te bevelen dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, nu naar het oordeel van de rechtbank uit het psychologisch rapport is gebleken dat verdachte eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld, het recidiverisico op matig-hoog wordt ingeschat, er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zonder gedragsverandering middels een ambulante behandeling, opnieuw een strafbaar feit zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een ander.

8.De beoordeling van de civiele vordering [slachtoffer 1]

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met het onder feit 1 tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert, na een wijziging ter terechtzitting, € 440,84 aan materiële schade en € 3.000,- aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de volgende schadeposten voldoende zijn onderbouwd en redelijk voorkomen:
  • verlies aan verdienvermogen: € 222,53
  • kleding: € 125,-
  • telefoonkosten: € 25,-
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft bovenstaande schadeposten kan worden toegewezen tot een hoogte van € 372,53.
De rechtbank zal als proceskosten toewijzen de vergoeding van de kosten voor het gesprek op school, het inleveren van de kleding en gesprek recherche en het bezoek aan de advocaat voor een bedrag van in totaal € 68,31.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast. Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de hiervoor genoemde categorie van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door het bewezenverklaarde feit is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het gevorderde bedrag aan smartengeld van € 3.000,- toewijzen.
Verdachte is vanaf 12 oktober 2019 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 21/002838-16)

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft verdachte op 26 april 2017 veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van vijftig uren.
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van die straf.
De raadsman heeft bepleit dat gelet op de aard van het delict en het tijdsverloop de vordering afgewezen dient te worden of dat de proeftijd verlengd dient te worden.
Bewezen is dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank is van oordeel dat de voorwaardelijk opgelegde straf daarom ten uitvoer moet worden gelegd.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 239 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 238 (tweehonderdachtendertig) dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 180 (honderdtachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- verdachte zich laat behandelen door een forensisch psychiatrische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de begeleidingsafspraken en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, neemt actief deel en stelt zich open op;
- verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] geboren op 10 september 2002, zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op een taakstraf van 100 (honderd) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis;
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij:
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit onder nummer 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 372,53 aan materiële schade en € 3.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2019 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 68,31;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 372,53 aan materiële schade en € 3.000,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2019 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 43 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging:
 gelast de tenuitvoerlegging van de op 26 april 2017 door de het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voorwaardelijk opgelegde straf, te weten 50 (vijftig) uren taakstraf (parketnummer 21/002838-16).
Dit vonnis is gewezen door mr. L.F. Bögemann (voorzitter), mr. W. Bruins en mr. G.W.B. Heijmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Rokette, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 maart 2021.
mr. L.F. Bögemann en mr. W. Bruins zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] van de politie Eenheid Oost-Nederland, dienst regionale recherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020304152, gesloten op 6 juli 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen Startmutatie BHV van 10 maart 2021.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 47-49
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 64.
5.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 49
6.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden station, p. 84.
7.Proces-verbaal stand van zaken, p. 30.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 33.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 33-34.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 145
11.Deskundigenrapportage forensisch DNA-onderzoek dr. [naam 6] van 17 augustus 2020.
12.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 157-158.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 165-168.