ECLI:NL:RBGEL:2021:1477

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
05/106041-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten rechtsbijstand in strafzaak met vrijspraak

In deze zaak heeft de enkelvoudige raadkamer van de Rechtbank Gelderland op 8 maart 2021 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van verzoeker, geboren in 1992, om vergoeding van kosten van rechtsbijstand in het kader van een strafzaak. Het verzoekschrift werd op 8 december 2020 ingediend, maar vanwege de coronamaatregelen werd besloten om de standpunten schriftelijk uit te wisselen. De officier van justitie heeft in zijn schriftelijke reactie het verzoek afgewezen, omdat de factuur niet aan verzoeker was geadresseerd, maar aan een derde. Daarnaast werd gesteld dat de gedeclareerde uren voor rechtsbijstand onevenredig hoog waren voor een eenvoudige strafzaak.

De advocaat van verzoeker heeft hierop gereageerd en betoogd dat de tijdsbesteding van 14 uren gebruikelijk is voor de behandeling van een strafzaak en dat de onzorgvuldige samenstelling van het dossier extra werk heeft veroorzaakt. De raadkamer heeft de argumenten van de officier van justitie en de advocaat gewogen en geconcludeerd dat de kosten van rechtsbijstand kunnen worden toegewezen zoals verzocht. De raadkamer heeft vastgesteld dat de nota per abuis een onjuiste tenaamstelling had, maar dat dit voldoende was uitgelegd door de advocaat.

Uiteindelijk heeft de raadkamer besloten om verzoeker een vergoeding van € 5.039,10 toe te kennen voor de gemaakte kosten, inclusief de kosten voor het opstellen van verzoekschriften en de schriftelijke conclusiewisseling. Deze beslissing is genomen in het kader van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat een vergoeding kan worden toegekend indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel. De beslissing is onherroepelijk en verzoeker kan binnen één maand hoger beroep instellen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/106041-19
Raadkamernummer : 20/10623
Datum uitspraak : 08 maart 2021
Beschikkingvan de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] , hierna: ‘verzoeker’,

geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ,
wonende aan het [adres 1] ,
te dezer zaak woonplaats kiezende aan de [adres 2] , ten kantore van zijn advocaat mr. H.J. Oosterhagen.

De procedure

Het verzoekschrift is op 8 december 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Vanwege de maatregelen die genomen zijn naar aanleiding van het Coronavirus, waardoor een zitting in aanwezigheid van alle partijen mogelijk lange tijd op zich laat wachten, is na overleg met de advocaat, verzoeker en het Openbaar Ministerie besloten de standpunten schriftelijk uit te wisselen.
De officier van justitie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
Het verzoekschrift is in de openbare raadkamer van 22 februari 2021 behandeld.
Verzoeker en zijn advocaat zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Het verzoek

In het verzoekschrift heeft verzoeker verzocht om vergoeding van de door hem gemaakte kosten ten behoeve van de strafzaak, te weten:
  • € 4.489,10 ter zake kosten rechtsbijstand;
  • PM de forfaitaire vergoeding voor het indienen/behandelen van het
onderhavige verzoekschrift.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen nu de factuur niet aan verzoeker is geadresseerd maar aan [naam 1] en de kosten rechtsbijstand dus niet ten laste van verzoeker zijn gekomen. Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de kosten rechtsbijstand dienen te worden gematigd. Aan de zaak zijn 14 uren besteed. Het ging om een eenvoudige strafzaak met een proces-verbaal van slechts 7 pagina’s voor een verdenking van het op een openbare plaats door uitdagend gedrag aanleiding geven tot wanordelijkheden. Het aantal gedeclareerde uren is daarom onevenredig hoog. Er zijn 7,9 uren besteed aan het bestuderen van het dossier, jurisprudentie onderzoek en het opstellen van stukken. Enige onderbouwing en aanknopingspunt waarom er zoveel tijdsbesteding noodzakelijk was ontbreekt. De officier van justitie is dan ook van oordeel dat het aantal gedeclareerde uren dient te worden gematigd tot 8,5 uur ofwel een vergoeding voor de kosten rechtsbijstand van € 2.725,53. De kosten verbonden aan het indienen van het onderhavige verzoekschrift kunnen worden toegewezen zoals verzocht.
Bij mail van 13 januari 2021 heeft de advocaat gereageerd op de conclusie van de officier van justitie en het volgende aangevoerd.
De in de factuur vermelde voorletter “L” berust op een fout naar aanleiding van een nieuw declaratiesysteem binnen het kantoor. De nota is per mail verzonden naar het mailadres van verzoeker.
Het standpunt van de officier van justitie dat het besteden van 14 uren aan de zaak niet billijk is, is niet te volgen. Een tijdsbesteding van 14 uren is zeer gebruikelijk en zeker niet buitenproportioneel. Het systeem van gefinancierde rechtshulp vindt een tijdsbesteding tot 15 uren voor behandeling van een strafzaak bij de kantonrechter redelijk. Daarmee is gezegd dat het besteden van 14 uren niet afwijkt van de gebruikelijke tijdsbesteding.
Daarbij komt dat de tijdsbesteding gespecificeerd is en dat de gespecificeerde werkzaamheden noodzakelijk waren om ter zitting verweer te voeren. De officier van justitie wil de eenvoud van de zaak ophangen aan het feit dat het strafdossier slechts 7 pagina’s telt. Dat is werkelijk ongehoord. Dat het strafdossier weinig pagina’s kende heeft juist tot extra werk geleid. Stukken die tot het dossier behoorde zaten niet in het dossier, waaronder de stukken met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de eerdere strafbeschikking. Tijdens het pleidooi is er op gewezen dat deze verplichting, het toevoegen van stukken aan het dossier, ook volgt uit de rechtspraak. Zoals uit de urenspecificatie blijkt is er bij het CVOM en bij de deurwaarder navraag gedaan naar stukken en deze zijn aldus via een omweg alsnog ontvangen.
De onzorgvuldige samenstelling van het dossier heeft, naast het opvragen van de stukken, ook inhoudelijk voor extra werk gezorgd. Het is de aanleiding geweest om naast inhoudelijk verweer ook de niet-ontvankelijkheid van het OM te bepleiten. Er is daarbij ingegaan op het wettelijk kader en jurisprudentie. Omdat het OM steken heeft laten vallen bij de executie van de eerdere strafbeschikking is ingegaan op het gehele voortraject, fase voor dagvaarding. De zaak begon eenvoudig met een strafbeschikking, maar is vervolgens een complexere dagvaardingszaak geworden. Dat valt het OM aan te rekenen. Er is in het belang van verzoeker zorgvuldig werk verricht. Dat heeft uiteindelijk geresulteerd in een goed resultaat. Het OM heeft overigens ook niet aangegeven welke specifieke werkzaamheden overbodig waren en dus niet voor vergoeding in aanmerking dienen te komen. De matiging tot 8,5 uur lijkt uit de lucht gegrepen. Welke inspanningen had een zorgvuldige advocaat niet moeten verrichten?
Bij mail van 25 januari 2021 heeft de officier van justitie aangegeven te persisteren.

De beoordeling

Artikel 530, tweede lid, Sv bepaalt dat, indien een zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte een vergoeding kan worden toegekend voor de schade die hij ten gevolge van tijdsverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting (werkelijk) heeft geleden. Daarnaast kan, met in achtneming van artikel 44a van de Wet op de rechtsbijstand, op grond van deze bepaling een vergoeding worden toegekend in de rechtsbijstandskosten.
Het verzoekschrift is tijdig, binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, ingediend.
De toekenning van een schadevergoeding heeft steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd met een vrijspraak, uitgesproken op 27 november 2020. Deze beslissing is thans onherroepelijk. Gronden van billlijkheid zijn aanwezig om verzoeker een vergoeding toe te kennen in de rechtsbijstand kosten.
Ten aanzien van de inhoud van het verzoekschrift overweegt de raadkamer als volgt.
Kosten rechtsbijstand:
Dat de nota per abuis een onjuiste tenaamstelling heeft is door de advocaat in voldoende mate uitgelegd.
Anders dan de officier van justitie is de raadkamer, na lezing van de reactie van de advocaat op de conclusie van de officier van justitie, van oordeel dat de kosten rechtsbijstand kunnen worden toegewezen zoals verzocht, temeer nu de officier van justitie in tweede termijn niet ingaat op het uitvoerig verweer van de advocaat op het standpunt van de officier van justitie de kosten rechtsbijstand te matigen.
Kosten opstellen verzoekschriften en schriftelijke conclusiewisseling.
De raadkamer is van oordeel dat, gelet op de gebruikelijke vergoeding inzake verzoekschriften ex artikel 530 Sv in het onderhavige geval als vergoeding voor kosten verbonden aan de indiening en de schriftelijke conclusiewisseling die daarop volgde, een bedrag van € 550,00, inclusief BTW, kan worden toegewezen.

De beslissing

De raadkamer:
kent toeaan verzoeker een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 5.039,10 (zegge: vijfduizendnegenendertig euro en tien cent).
Deze beslissing is gegeven door mr. M.J. Ouweneel, rechter, in tegenwoordigheid van R. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 08 maart 2021.
Binnen één (1) maand na betekening van deze beslissing kan daartegen hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING

De fungerend voorzitter van de rechtbank beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing als de zaak onherroepelijk is en de betaling ten laste van ’s Rijks kas door de griffier van deze rechtbank van een bedrag van € 5.039,10 (zegge: vijfduizendnegenendertig euro en tien cent) uit te betalen aan verzoeker door overboeking van dat bedrag op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden [naam 2] ovv vergoeding inzake [verzoeker] (20-4665).