Uitspraak
[verzoeker] , hierna: ‘verzoeker’,
De procedure
Het verzoek
- € 4.489,10 ter zake kosten rechtsbijstand;
- PM de forfaitaire vergoeding voor het indienen/behandelen van het
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de enkelvoudige raadkamer van de Rechtbank Gelderland op 8 maart 2021 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van verzoeker, geboren in 1992, om vergoeding van kosten van rechtsbijstand in het kader van een strafzaak. Het verzoekschrift werd op 8 december 2020 ingediend, maar vanwege de coronamaatregelen werd besloten om de standpunten schriftelijk uit te wisselen. De officier van justitie heeft in zijn schriftelijke reactie het verzoek afgewezen, omdat de factuur niet aan verzoeker was geadresseerd, maar aan een derde. Daarnaast werd gesteld dat de gedeclareerde uren voor rechtsbijstand onevenredig hoog waren voor een eenvoudige strafzaak.
De advocaat van verzoeker heeft hierop gereageerd en betoogd dat de tijdsbesteding van 14 uren gebruikelijk is voor de behandeling van een strafzaak en dat de onzorgvuldige samenstelling van het dossier extra werk heeft veroorzaakt. De raadkamer heeft de argumenten van de officier van justitie en de advocaat gewogen en geconcludeerd dat de kosten van rechtsbijstand kunnen worden toegewezen zoals verzocht. De raadkamer heeft vastgesteld dat de nota per abuis een onjuiste tenaamstelling had, maar dat dit voldoende was uitgelegd door de advocaat.
Uiteindelijk heeft de raadkamer besloten om verzoeker een vergoeding van € 5.039,10 toe te kennen voor de gemaakte kosten, inclusief de kosten voor het opstellen van verzoekschriften en de schriftelijke conclusiewisseling. Deze beslissing is genomen in het kader van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat een vergoeding kan worden toegekend indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel. De beslissing is onherroepelijk en verzoeker kan binnen één maand hoger beroep instellen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.