ECLI:NL:RBGEL:2021:1412

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
25 maart 2021
Zaaknummer
05/125312-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor brandstichting in Arnhem met gemeen gevaar voor goederen

Op 23 maart 2021 heeft de Rechtbank Gelderland een 43-jarige vrouw uit Arnhem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden voor het opzettelijk stichten van brand in Arnhem. De vrouw was beschuldigd van drie brandstichtingen, waarvan er twee bewezen zijn verklaard. De eerste brand vond plaats op 11 april 2020, waarbij een schutting in brand werd gestoken, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was, waaronder WhatsApp-berichten tussen de verdachte en een medeverdachte, die duidden op hun betrokkenheid bij de brandstichting. De tweede brand vond plaats op 20 februari 2019, waarbij een bankstel in een tunneltje onder woningen in brand werd gestoken, wat ook gemeen gevaar voor personen en goederen opleverde. De rechtbank achtte de verklaring van een getuige betrouwbaar, die had verklaard dat de verdachte had toegegeven branden te hebben gesticht. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tweede brandstichting, omdat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de gevolgen voor de omgeving, en oordeelde dat de verdachte geen verantwoordelijkheid had genomen voor haar daden. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, en de rechtbank volgde deze eis, waarbij ook rekening werd gehouden met de maatschappelijke onrust die de branden hadden veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/125312-20
Datum uitspraak : 23 maart 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1978 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .
Raadsvrouw: mr. M.J.R. Roethof, advocaat in Arnhem. Ter terechtzitting van 9 maart 2021 werd verdachte bijgestaan door mr. J.G. Roethof.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 18 augustus 2020 en 9 maart 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 11 april 2020 te Arnhem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een (houten) schutting, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan die schutting geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde schutting en/of in de nabijheid staande goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
2.
zij op of omstreeks 21 oktober 2018 te Arnhem, in elk geval in Nederland, opzettelijk
brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof,
ten gevolge waarvan een bromfiets geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde bromfiets en/of in de nabijheid staande goederen en/of nabijgelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van voornoemde nabijgelegen woning(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
3.
zij op of omstreeks 20 februari 2019 te Arnhem, in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een aanmaakblokje en/of een bankstel, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan voornoemd bankstel geheel of gedeeltelijk is verbrand en/of ten gevolge waarvan een of meer woningen aan de
[straatnaam] ter hoogte van [adres 2] geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemd bankstel en/of woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van voornoemde nabijgelegen woning(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Algemeen
Voordat de rechtbank overgaat tot de beoordeling van het bewijs met betrekking tot de individuele feiten, zal zij eerst ingaan op drie algemene aspecten die van belang zijn voor het bewijs in de zaak als geheel.
Onrechtmatig verkregen bewijs?
De zaak tegen verdachte [verdachte] is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaak tegen verdachte [medeverdachte] . De raadsman van [verdachte] heeft zich in zijn pleidooi aangesloten bij een verweer van de raadsvrouw van [medeverdachte] . Kort samengevat komt dit verweer erop neer dat de politie de WhatsApp-gesprekken tussen [medeverdachte] en [verdachte] onrechtmatig heeft verkregen uit de telefoon van [medeverdachte] . De raadsman van [verdachte] heeft bepleit dat deze WhatsApp-gesprekken dienen te worden uitgesloten van het bewijs in deze zaak.
De rechtbank overweegt dat de wettelijke regels omtrent de beoordeling van onrechtmatige bewijsverkrijging zijn vervat in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Op grond van deze bepaling kan aan een dergelijk vormverzuim alleen een rechtsgevolg worden verbonden indien de onrechtmatigheid heeft plaatsgevonden in het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte die hier een beroep op doet. In deze zaak stelt de verdediging dat er een onrechtmatigheid zou hebben plaatsgevonden in het onderzoek naar de telefoon van medeverdachte [medeverdachte] . Gelet op het voorgaande kan de door de verdediging aangevoerde vermeende onrechtmatigheid niet leiden tot enig rechtsgevolg in de strafzaak tegen verdachte [verdachte] . De rechtbank zal dit verweer dan ook verwerpen.
De betekenis van de WhatsApp-berichten tussen [verdachte] en [medeverdachte]
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de in het dossier opgenomen WhatsApp-gesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte] geen betrekking hebben op door hen gepleegde brandstichtingen. De berichten zouden zien op het (verhitte) seksuele contact tussen hen of op een mislukte barbecue waarbij een steekvlam zou zijn ontstaan. Om deze reden zou de inhoud van deze gesprekken niet kunnen bijdragen aan een bewezenverklaring.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dossier opgenomen WhatsApp-gesprekken niet anders kunnen worden geïnterpreteerd dan dat zij zien op het stichten van brand. Vanaf eind maart 2020 spreken [verdachte] en [medeverdachte] regelmatig met elkaar over dit onderwerp. Dit begint met een gesprek op 28 maart 2020 over de vraag of een kaarsje bij een auto al geleid heeft tot een autobrand. Hierna volgen nog meer gesprekken waarin overduidelijk wordt gesproken over het (gezamenlijk) stichten van brand. In deze gesprekken worden foto’s gestuurd van brandende of verbrande objecten en wordt er verwezen naar nieuwsberichten over verschillende branden in Arnhem. In de gesprekken worden bovendien expliciete bewoordingen gebruikt als ‘pyromaantje spelen’ en ‘even half Klarendal in brand steken’. De door de verdediging opgeworpen stelling dat de gesprekken zien op seksueel contact of een mislukte barbecue vindt naar het oordeel van de rechtbank op geen enkele manier steun in het dossier. Bovendien is deze stelling gelet op wat hiervoor is overwogen buitengewoon onaannemelijk. Dat [verdachte] en [medeverdachte] enkel spraken over de veel in het nieuws zijnde brandstichtingen, zonder dat zij daarbij betrokkenheid hadden, is gelet op de gebruikte bewoordingen eveneens onaannemelijk. De rechtbank zal er bij de beoordeling van de individuele feiten dan ook van uitgaan dat de gesprekken betrekking hadden op het stichten van brand door [verdachte] en/of [medeverdachte] .
Bewezenverklaring omtrent het gevaar voor goederen
In de tenlastelegging staat ten aanzien van alle feiten steeds vermeld dat er als gevolg van de brand gemeen gevaar voor (onder meer) goederen te duchten was. Deze goederen zijn ook nader gespecificeerd, waarbij ook steeds de in brand gestoken goederen (een schutting, een bromfiets en een bankstel) zijn vermeld. Het in de wet bedoelde gemene gevaar dient zich echter uit te strekken tot andere goederen dan de goederen waarin de brand wordt gesticht. De rechtbank zal daarom de goederen waarin de brand is gesticht niet bewezen verklaren als de goederen waarvoor gemeen gevaar bestond.
De rechtbank zal nu overgaan tot de individuele beoordeling van de ten laste gelegde feiten.
Feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte bij dit feit.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Op 11 april 2020 omstreeks 1:41 uur ontvangt de politie een melding van een brandende schutting aan de [adres 3] in Arnhem. Het zou hierbij gaan om een schutting van [slachtoffer 1] . De meldster, mevrouw [getuige 1] , heeft gezegd dat zij nog een verdorde struik heeft verplaatst, zodat deze niet in brand zou vliegen. [2]
[slachtoffer 1] heeft later in een verhoor bevestigd dat op de hiervoor genoemde datum haar schutting in brand stond. [3]
Verbalisanten hebben de WhatsApp-gesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte] geanalyseerd en hierover het volgende geverbaliseerd:
‘Op woensdag 1 april 2020 om 02:25 uur verstuurt [medeverdachte] aan [verdachte] het audiobericht:
"Opstandig omdat mijn poetsvrouw er niet is? Fuck haar joh, steek haar huis in brand dan”
Opmerking verbalisant: In een eerdere berichtenwisseling, op 23 maart 2020, wordt door [verdachte] gevraagd of “de poetsvrouw” alweer thuis is, waarbij waarschijnlijk gedoeld wordt op [slachtoffer 1] .
Om 02:26 uur verstuurt [verdachte] aan [medeverdachte] :
“Ik heb vanavond toevallig aanmaakblokjes gehaald haha"
Om 02:27 uur stuurt [verdachte] aan [medeverdachte]
: "Huis lastig, kan achter de schutting hooguit"
(…)
Op vrijdag 10 april om 22:15 uur stuurt [medeverdachte] aan [verdachte] :
”Zal ik zo nog langskomen"
Om 22:15 uur stuurt [medeverdachte] het bericht aan [verdachte] :
’’Even half klarendal in de brand steken zo”.
Om 22:15 uur stuurt [verdachte] aan [medeverdachte] :
”Oh ja [medeverdachte] , ik ben ff met de Kids bezig maar dat kan”
Om 22:15 uur stuurt [verdachte] aan [medeverdachte] :
"Haha”
Om 22:15 uur stuurt [medeverdachte] aan [verdachte] 5 x het icoon “brandend vuur”.
Om 22:45 uur stuurt [verdachte] aan [medeverdachte] :
Wou je pyromaantje spelen”
Om 22:46 uur stuurt [medeverdachte] aan [verdachte] :
"Tot zo”
(…)
Om 03:07 uur [
de rechtbank begrijpt: op 11 april] stuurt [medeverdachte] aan [verdachte] het audiobericht:
"Slaap zacht, kleine pyromaan”.
(…)
Om 03:07 uur stuurt [verdachte] aan [medeverdachte] :
"Jij ook mede ‘pyromaan’’
Om 03:11 uur stuurt [medeverdachte] onderstaande afbeelding [
de rechtbank begrijpt: een screenshot van een bericht van [slachtoffer 1] aan [medeverdachte] , waarin zij om 1:08 uur zegt dat zij wakker werd gebeld en geklopt door de politie omdat haar schutting in de fik stond] aan [verdachte] : met daarbij het bericht:
"Hahaha”
Om 03:12 uur antwoordt [verdachte] :
"Hahaha”
(…)
Om 12:17 uur stuurt [medeverdachte] aan [verdachte] een afbeelding van een schutting met
brandschade.
Om 12:17 uur stuurt [medeverdachte] aan [verdachte] :
“ [slachtoffer 1] ze poort"
Om 12:40 uur stuurt [verdachte] naar [medeverdachte] :
"Bedoelde schutting viel zo op de foto wil mee"
Om 12:40 uur stuurt [medeverdachte] aan [verdachte] :
"Hahahaahahah"
(…)
Om 12:43 uur stuurt [medeverdachte] aan [verdachte] :
"Hebben we goed gedaan”en
“Echt nice"
Om 12:43 uur stuurt [medeverdachte] aan [verdachte] :
“De pieroos” en “Wij"
(…)
Op maandag 13 april 2020 om 09:34 uur stuurt [medeverdachte] aan [verdachte] :
“Goeden morgen schat”
Om 17:18 uur stuurt [medeverdachte] aan [verdachte] :
"Mijn bonny”
Om 17:42 uur stuurt [medeverdachte] aan [verdachte] het audiobericht:
”. . .morgen even de schutting bij [slachtoffer 1] maken, wat we kapot hebben gemaakt samen..
Om 17:43 uur stuurt [medeverdachte] aan [verdachte] :
“Ja zekers.ffmaken.dan kunne we Eerdags
haar hele hek in de fik steken”
Om 17:43 uur stuurt [verdachte] aan [medeverdachte] :
"Heb nog wel een plankje voor de schutting haha” [4]
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 11 april 2020 in Arnhem de schutting van [slachtoffer 1] in brand heeft gestaan. Verder stelt de rechtbank vast dat in het WhatsApp-gesprek van 1 april 2020 door [verdachte] en [medeverdachte] wordt gesproken over het stichten van brand aan of bij de woning van [slachtoffer 1] . [verdachte] merkt daarbij op dat zij aanmaakblokjes heeft gehaald, dat het in brand steken van het huis lastig is en dat het hooguit achter de schutting kan. Vervolgens spreken [verdachte] en [medeverdachte] enkele uren voor de schuttingbrand wederom over brandstichting, over het spelen van pyromaan en over een daarop volgende ontmoeting. Enkele uren na de melding over de schuttingbrand noemen zij elkaar ‘pyromaan’ en wordt er een bericht over de schuttingbrand gedeeld. De volgende dag zegt [medeverdachte] over de schutting:
‘hebben we goed gedaan’. Twee dagen na de schuttingbrand zegt [medeverdachte] dat hij de dag erna de schutting bij [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) gaat maken en dat het om de schutting gaat die zij samen kapot hebben gemaakt.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk stichten van brand aan de schutting. De rechtbank acht eveneens bewezen dat als gevolg van deze brand gemeen gevaar te duchten is geweest voor goederen. Meldster [getuige 1] heeft immers gezegd dat zij een struik heeft verplaatst om te voorkomen dat deze ook in brand zou vliegen.
De rechtbank acht het onder feit 1 tenlastegelegde daarmee wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte bij dit feit. Hij heeft er daarbij in het bijzonder op gewezen dat de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 3] niet kunnen bijdragen aan het bewijs, omdat deze verklaringen onbetrouwbaar zouden zijn. De getuigen zouden wraak hebben willen nemen voor eerdere conflicten met verdachte.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bevat voor de betrokkenheid van verdachte bij dit feit. Het dossier bevat een aangifte van mevrouw [aangever 2] en een proces-verbaal over het ter plaatse verrichte sporenonderzoek. Daarnaast is er een belastende verklaring van getuige [getuige 2] . Hij verklaart dat verdachte tegenover hem zou hebben toegegeven dat zij meerdere branden heeft gesticht, waaronder een brand aan een scooter. De getuige verklaarde dat er ‘vanaf februari’ (de rechtbank begrijpt uit het geheel van de verklaring: februari 2019) weer branden plaatsvonden en dat daarbij als eerste een scooter in brand stond. Aangeefster heeft echter verklaard dat haar scooter in oktober 2018 in brand zou hebben gestaan. De rechtbank is om die reden van oordeel dat zij op grond van de verklaring van [getuige 2] niet buiten gerede twijfel kan vaststellen dat de uitlatingen van verdachte betrekking hadden op de scooter van aangeefster. Dit klemt te meer nu [getuige 2] het, in relatie tot de scooter, ook heeft over plafondplaten die vlam gevat zouden hebben. Dit lijkt echter niet te zijn gebeurd bij de brand aan de scooter, maar bij de brand aan het bankstel (feit 3). Nu het dossier verder geen bewijs bevat voor de betrokkenheid van verdachte bij deze brand, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder feit 2 ten laste gelegde.
Feit 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte bij dit feit. Hij heeft ook ten aanzien van dit feit erop gewezen dat de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 3] niet kunnen bijdragen aan het bewijs, omdat deze verklaringen onbetrouwbaar zouden zijn.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Op 20 februari 2019 heeft de heer [aangever 1] namens [slachtoffer 2] aangifte gedaan van een brand eerder die dag in een tunneltje onder woningen aan de [straatnaam] in Arnhem. De omliggende panden hadden erg veel schade. Er was sprake van roetschade en van kapotte ruiten. [5]
Uit het forensisch proces-verbaal blijkt dat verbalisant [verbalisant 2] op 20 februari 2019 om 1:45 uur een brand ontdekte op de [straatnaam] in Arnhem, ter hoogte van [adres 4] . In een tunneltje (corridor) stond een soort bankstel in brand. De vlammen raakten het plafond van de corridor en een deel van de plafondplaten had vlam gevat. Het trappenhuis van de bovengelegen appartementen stond vol rook. Meerdere bewoners zijn uit hun huis gehaald vanwege de rookontwikkeling. [6]
De forensische onderzoeker heeft geverbaliseerd dat er omstreeks 8:55 uur in de corridor verbrande resten van vermoedelijk een bank zijn aangetroffen. Ook lagen er onderdelen van het plafond van de corridor op de grond. Ter hoogte van deze resten werd een positieve indicatie verkregen voor de aanwezigheid van vluchtige organische componenten. Ten slotte werden tussen de resten van de vermoedelijke bank de verbrande resten van reclamefolders en een stukje wit materiaal gevonden dat de uiterlijke kenmerken van een aanmaakblokje had. [7] Dit stukje materiaal is bemonsterd en vervolgens is dit monster onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). In het monster zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van een aardoliedestillaat van subklasse kerosine en van een paraffinisch-isoparaffinisch product. Tevens is vastgesteld dat het deels verbrande, witte materiaal voornamelijk uit ureumformaldehyde bestaat. De combinatie van een aardoliedestillaat van subklasse kerosine en ureumformaldehyde is kenmerkend voor witte aanmaakblokjes. Het paraffinisch-isoparaffinisch product is vermoedelijk onderdeel geweest van een wit aanmaakblokje. Niet uitgesloten is echter dat het om een afzonderlijke ontbrandbare vloeistof gaat. [8]
De forensische onderzoeker concludeert dat het inbrengen van vuur zo goed als zeker de oorzaak van de brand is geweest. Hierbij zou gebruik gemaakt zijn van een ontbrandbare vloeistof, die vermoedelijk onderdeel uitmaakte van een wit aanmaakblokje. [9] Verder concludeert de onderzoeker dat er door de brand gevaar te duchten was voor personen en goederen, aangezien de brand plaatsvond in een corridor onder een appartementencomplex, waarbij het plafond bestond uit brandbare bouwmaterialen. De brand had zich, indien deze niet tijdig was geblust, eenvoudig kunnen door ontwikkelen naar de appartementen. [10]
Getuige [getuige 2] heeft op 7 mei 2020 onder meer het volgende verklaard:
‘A: (…) Ergens in februari 2019 zag ik [verdachte] met de onderbuurvrouw in gesprek. Ik ving vlagen van het gesprek op. Het ging over het bankstel wat er al een paar weken stond. Het was een schande dat het nog niet was opgehaald door gemeente. Die nacht vliegt ineens dat bankstel in de fik. Ik vond dat heel toevallig.
Ik heb de volgende ochtend met mijn buurman, [naam 2] , mijn vermoedde besproken. Ik zei
tegen [naam 2] , ik denk dat die branden veroorzaakt worden door [verdachte] . Dat ze eerst aan het
oefenen is geweest met die container op straat en dat ze nu alles in de fik begint te zetten.
Buurman [naam 2] komt ook over de vloer bij [verdachte] en die zei dat mijn gevoel klopte. Een paar
dagen later, sprak ik [verdachte] . Ik stond in mijn woning met het raam open en zij stond buiten op
straat.
Ik zei tegen haar iets in de trant van “Het was mij weer wat hé met dat ding” ik wees toen in
de richting van het bankstel. [verdachte] reageerde hier toen niet heel bijzonder op. Ik was er
klaar mee heb haar toen op de man af gevraagd of zij de brandjes sticht. Eerst ontkende ze,
ik zei toen dat ik met de buurman had gesproken en dat hij iets zei. Toen vertelde [verdachte] in
een minuut of 2 precies hoe het zat. Ze vertelde dat zij inderdaad de brandjes pleegde. Ze
begon bij de restafvalcontainer. Dat was eerst om te oefenen. Ze moest namelijk een manier
vinden zodat het goed ging branden, ze benoemde heel kort de scooter. (…) Het bankstel had ze ook in de brand gestoken. (…)
V: Dus als ik het goed begrijp, heeft [verdachte] jouw verteld welke branden ze heeft gepleegd.
A: Ja, alle branden die hier vorige jaar waren. Het begon bij de containerbrandjes, dan de
scooter, dan auto als laatste het bankstel. (…)
[verdachte] vertelde dat ze zorgt dat ze niet herkend wordt. (…) Ze gebruikt 3 componenten witte aanmaakblokjes, wasbenzine en een prop papier. [11]
Anders dan de raadsman acht de rechtbank de verklaring van getuige [getuige 2] bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank heeft net als de raadsman geconstateerd dat de verklaring geruime tijd na de brand is afgelegd, dit maakt de verklaring echter niet onbetrouwbaar. Dit klemt te meer omdat [getuige 2] een aannemelijke uitleg geeft voor het later afleggen van zijn verklaring. Hij verklaart dat de branden enige tijd waren gestopt, maar dat er nu ineens weer branden zijn en dat hij er klaar mee is. Daarbij gaf hij aan dat hij bang was dat het afleggen van een verklaring gevolgen voor hem zou kunnen hebben in de zin dat verdachte ook zijn eigendommen in brand zou kunnen steken. Desondanks heeft [getuige 2] een tamelijk gedetailleerde verklaring afgelegd over zijn gesprek met verdachte. Hij heeft niet alleen over de brandstichting aan het bankstel verklaard, maar ook over de methode, de context en de volgorde van een serie van brandstichtingen waar deze brand deel van uitmaakte.
Verdachte heeft er ter terechtzitting op gewezen dat het zeer onaannemelijk is dat zij tegenover [getuige 2] de brandstichting zou hebben toegegeven, omdat de brand aan het bankstel vlakbij diens huis plaatsvond. Deze stelling van de verdachte overtuigt de rechtbank niet. [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte opvallend makkelijk sprak over haar daden. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier dat verdachte ook tegen anderen sprak over haar daden. Zo blijkt uit het proces-verbaal van de politie-infiltrant over zijn gesprek met [medeverdachte] dat [verdachte] tegen de vriendin van [medeverdachte] heeft verteld over het in brand steken van het bankstel met een aanmaakblokje (zie pagina 613 van het dossier). Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van [getuige 2] betrouwbaar en zal zij deze gebruiken voor de bewezenverklaring.
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk in brand steken van het bankstel door gebruik te maken van een aanmaakblokje. De rechtbank acht eveneens bewezen dat als gevolg van deze brand gemeen gevaar te duchten is geweest voor goederen en personen. Uit de opgenomen bewijsmiddelen volgt immers dat de brand eenvoudig had kunnen overslaan naar de bovengelegen appartementen, zodat er levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was voor de bewoners van deze woningen.
De rechtbank acht het onder feit 3 tenlastegelegde daarmee wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder de
feiten 1 en 3tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
zij op
of omstreeks11 april 2020 te Arnhem,
in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een (houten) schutting,
althans met een brandbare stof,ten gevolge waarvan die schutting
geheel ofgedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor
voornoemde schutting en/ofin de nabijheid staande goederen
, in elk geval gemeen gevaar voor goederente duchten was;
3.
zij op
of omstreeks20 februari 2019 te Arnhem,
in elk geval in Nederland,opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een aanmaakblokje en
/ofeen bankstel,
althans met een brandbare stof,ten gevolge waarvan voornoemd bankstel
geheel ofgedeeltelijk is verbrand
en/of ten gevolge waarvan een of meer woningen aan de [straatnaam] ter hoogte van [adres 2] geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor
voornoemd bankstel en/ofwoningen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederenen
/oflevensgevaar en
/ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van voornoemde nabijgelegen woning(en),
in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderente duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 3:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat in het geval van een bewezenverklaring dient te worden volstaan met de oplegging van een werkstraf.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in brand steken van een bankstel. Dit bankstel stond in een tunnel onder woningen. Als gevolg van de brand zijn delen van het plafond van die tunnel in brand gevlogen en op straat gevallen. Ook zijn er in de omgeving ruiten gebarsten en stonden de boven het tunneltje gelegen appartementen vol rook. De rookontwikkeling was zodanig ernstig dat de bewoners moesten worden geëvacueerd en dat sommigen van hen last hadden van ademhalingsproblemen. Door een deskundige is vastgesteld dat deze brand eenvoudig had kunnen overslaan naar de bovenliggende appartementen. Dat zou een levensgevaarlijke situatie hebben gecreëerd voor de bewoners van die woningen. Een jaar later heeft verdachte zich ook nog schuldig gemaakt aan het in brand steken van een schutting van een woning, waarbij in ieder geval het concrete gevaar bestond dat de brand zou overslaan naar een struik.
De rechtbank overweegt dat het hier gaat om ernstige strafbare feiten. Het stichten van brand in de nabijheid van woningen of goederen kan leiden tot buitengewoon ernstige gevolgen. Dit blijkt eens te meer uit de schade en het gevaar voor personen, die door de brand van het bankstel zijn opgetreden. Daarnaast zorgen dergelijke branden voor gevoelens van angst en onveiligheid bij omwonenden en in de samenleving als geheel. Uit de verklaring van een buurtgenoot blijkt dat hij bang was dat ook zijn eigendommen op een zeker moment in brand gestoken zouden worden. De rechtbank weegt bovendien mee dat de door verdachte gestichte branden plaats vonden op het moment dat Arnhem werd geteisterd door een grote reeks branden. Verdachte heeft daarmee een bijdrage geleverd aan het ontstaan en vergroten van de maatschappelijke onrust.
De rechtbank betrekt verder bij de straftoemeting dat verdachte op geen enkele manier verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar handelen en de consequenties daarvan. Zo heeft verdachte er na de eerste, zeer ingrijpende, brand aan het bankstel niet voor gekozen om te stoppen met het stichten van brand, maar is zij hiermee doorgegaan. Uit de WhatsApp-gesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte] blijkt bovendien dat zij samen een zeker genot en een gevoel van trots ontleenden aan hun handelingen. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat zij geen rekening heeft gehouden met de angst en het gevoel van onveiligheid bij omwonenden en daarin geen aanleiding zag te stoppen met de brandstichtingen.
De ernst van de feiten en de houding van de verdachte maken naar het oordeel van de rechtbank een gevangenisstraf van langere duur passend en geboden. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat de reclassering bij een ontkennende houding van de verdachte geen mogelijkheden ziet voor succesvolle begeleiding. Nu verdachte ook op de zitting haar aandeel in de branden niet heeft erkend, ziet de rechtbank geen meerwaarde in het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel.
Alles afwegende acht de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten, de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend en geboden.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [aangever 2] heeft in verband met feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 880,- aan materiële schade en € 1.800,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.800,00. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. De officier van justitie heeft de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, gelet op de bepleite vrijspraak.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder feit 2 tenlastegelegde. Om die reden zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 47, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:

spreekt verdachte vrijvan het onder
feit 2tenlastegelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;

veroordeelt verdachtewegens het bewezenverklaarde tot veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [aangever 2]
De rechtbank:
 verklaart de benadeelde partij [aangever 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en smartengeld.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Sonneveldt (voorzitter), mr. J.M. Graat en mr. G.M. van den Broek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.W. Elbersen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 maart 2021.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, onderzoek ON4R020060 ( [naam 1] ), gesloten op 24 juli 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 298.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] , p. 266.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 471 t/m 473, 475 en 477.
5.Proces-verbaal van aangifte door [aangever 1] namens [slachtoffer 2] , p. 235.
6.Proces-verbaal forensisch onderzoek, p. 237.
7.Proces-verbaal forensisch onderzoek, p. 237-238.
8.Verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, p. 261-262.
9.Proces-verbaal forensisch onderzoek, p. 238.
10.Proces-verbaal forensisch onderzoek, p. 239.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 219-220.