ECLI:NL:RBGEL:2021:1388

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
361950
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstrekking van gegevens van een zaaddonor in het kader van kunstmatige donorinseminatie en de gevolgen van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting

In deze zaak vorderen een moeder en haar dochter de verstrekking van persoonsgegevens van de zaaddonor door het ziekenhuis waar de kunstmatige donorinseminatie heeft plaatsgevonden. De donor had aanvankelijk ingestemd met het delen van zijn gegevens, maar trok deze instemming later in. Het ziekenhuis beroept zich op overmacht, verwijzend naar de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (WDKB) die in 2004 in werking trad. De rechtbank oordeelt dat het ziekenhuis niet verplicht is de gegevens te verstrekken, omdat de donor zijn toestemming heeft ingetrokken. De belangen van de dochter om haar biologische vader te kennen worden afgewogen tegen de rechten van de donor op privacy en anonimiteit. De rechtbank concludeert dat de belangen van de donor zwaarder wegen, vooral omdat hij geen partij is in de procedure en zijn belangen niet adequaat kunnen worden afgewogen. De vorderingen van de eiseressen worden afgewezen, en de proceskosten worden aan hen opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/361950 / HA ZA 19-157
Vonnis van 24 maart 2021
in de zaak van

1.[de moeder] ,

2.
[de dochter],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eiseressen,
advocaat mr. M.A. de Hek te Amersfoort,
tegen
de stichting
[het ziekenhuis],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.N.L. de Hoogh te Utrecht.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk [eiseressen] worden genoemd en afzonderlijk [de moeder] en [de dochter] . Gedaagde zal hierna [het ziekenhuis] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 januari 2020
  • de conclusie van repliek tevens houdende een wijziging van eis
  • de conclusie van dupliek
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 25 januari 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[het ziekenhuis] exploiteert een ziekenhuis dat sinds 1976 kunstmatige donorinseminatie (KID) aanbiedt aan vrouwen met een onvruchtbare partner of zonder mannelijke partner. In de in 1997 gebruikte informatiefolder over deze geneeskundige behandeling is onder meer vermeld:
Donoren
In Ziekenhuis [het ziekenhuis] bestaat het A- en B-loket voor donoren.
Dit houdt in:
A-Loket → Anonieme donoren
B-Loket → Bekende donoren
Anonieme donoren zijn donoren die voor de ouders en het kind altijd anoniem blijven.
Bekende donoren zijn donoren die bereid zijn hun anonimiteit prijs te geven ten behoeve van het kind.
Heteroseksuele paren kunnen gebruik maken van beide loketten. In principe mogen vrouwen die een lesbische relatie hebben of alleenstaand zijn alleen gebruik maken van het B-loket. In Ziekenhuis [het ziekenhuis] wordt er vanuit gegaan dat dit in het belang van het kind is. Het kind heeft dan altijd de mogelijkheid om later informatie in te winnen over de donor. Een bekende donor kunt u werven in uw familie of vriendenkring of door het plaatsen van advertenties in tijdschriften en/of
kranten.
2.2.
[de moeder] , die destijds geen partner had maar wel een kinderwens, heeft zich in 1996 voor kunstmatige donorinseminatie gewend tot [het ziekenhuis] , die haar in behandeling heeft genomen. Nadat was gebleken dat [de moeder] niet zelf een bekende zaaddonor kon vinden heeft zij in 1997 gekozen voor inseminatie met zaad van de bij [het ziekenhuis] bekende donor, met de codenaam K34. Op 16 mei 1997 is [de moeder] daartoe een overeenkomst met [het ziekenhuis] aangegaan. Op het donorformulier staat onder meer met de hand geschreven:
“Eigen” donorBen
Code donor: 1. K34.
2.3.
Op 6 juni 1997 heeft [de moeder] van de Maatschap Gynaecologie van [het ziekenhuis] voor het bedrag van ƒ 750,00 een kwitantie ontvangen ter zake van “KID behandeling”.
2.4.
Op [dag en maand] 1998 is [de moeder] bevallen van [de dochter] .
2.5.
[eiseressen] hebben een ongedateerde brief van gynaecoloog [arts A] op briefpapier van [het ziekenhuis] in het geding gebracht met de volgende inhoud:
Aan alle patienten die sperma van
anonieme donorenhebben gereserveerd in de spermabank van Ziekenhuis [het ziekenhuis] .
Geachte clientele,
Wij voelen ons verplicht U op de hoogte te brengen van een wetsontwerp aangaande donorinseminatie met sperma van anonieme donoren.
Al een aantal jaren ligt er een wetsontwerp klaar om te worden aangenomen waarin staat dat het insemineren met sperma van anonieme donoren in Nederland verboden wordt. Een voorontwerp daartoe is al aangenomen!
Het ligt in de verwachting dat begin 2002 de wet van kracht zal worden In de tussentijd blijft het nog wel toegestaan, maar vanaf 2002 is het zeer waarschijnlijk verboden. In de tussentijd probeert men zich voor te bereiden op de periode daarna.
Ook de inseminatie van gereserveerd sperma van anonieme donoren zal dan niet meer mogen!!
Uiteraard vinden ook wij het een ongewenste gang van zaken, maar ook wij kunnen dit tij waarschijnlijk niet meer keren.
Mocht U nog gebruik willen maken van het door U gereserveerde anonieme sperma dan is het verstandig niet te veel tijd meer te verliezen
Voor de volledigheid zij vermeld dat de Wet niet met terugwerkende kracht zal gelden. De anonimiteit van de donoren zal gewaarborgd blijven maar hun sperma mag niet meer gebruikt worden voor inseminaties na 2001, althans dat is de verwachting.
Na het in werking treden van deze Wet zal het anonieme sperma vernietigd worden.
2.6.
Op 1 juni 2004 is de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting, verder WDKB, volledig in werking getreden. Deze wet voorziet erin dat de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting, verder SDKB, wordt opgericht. Op grond van art. 2 lid 1 van de WDKB is degene die kunstmatige donorbevruchting verricht verplicht de gegevens van de zaaddonor te verzamelen en aan de SDKB ter beschikking te stellen. De SDKB is belast met het bewaren en beheren van de gegevens van zaaddonoren en de verstrekking van deze gegevens aan hun (vermoedelijke) nakomelingen, waartoe SDKB, in het geval dat de donor met de verstrekking van zijn persoonsidentificerende gegevens niet instemt, niet dan na een belangenafweging overgaat. Anoniem doneren is dus onder de werking van de WDKB niet langer mogelijk. Art. 12 van de WDKB, opgenomen in § 5 Overgangs- en slotbepalingen, luidt voor zover van belang als volgt:
1. De op het tijdstip waarop artikel 4 in werking treedt bij natuurlijke personen of rechtspersonen aanwezige gegevens, bedoeld in artikel 2, worden op dat tijdstip aan de Stichting (SDKB,
rb) overgedragen.
2. Tot de volledige inwerkingtreding van de wet (op 1 juni 2004,
rb) kan de donor die voorafgaande aan de volledige inwerkingtreding daarvan zaadcellen of eicellen heeft afgestaan, tegenover de Stichting op schrift verklaren dat de op hem betrekking hebbende gegevens inzake geslachtsnaam, voornamen, geboortedatum en woonplaats niet worden verstrekt aan degene die weet of vermoedt dat hij is verwekt door en ten gevolge van kunstmatige bevruchting of aan diens ouders, indien een verzoek daartoe wordt gedaan.
3. De in het tweede lid bedoelde gegevens omtrent een donor die een verklaring als bedoeld in het tweede lid niet heeft afgelegd worden niet verstrekt aan degene die weet of vermoedt dat hij is verwekt door en ten gevolge van kunstmatige bevruchting of aan diens ouders dan met instemming van de donor.
2.7.
K34 heeft voor 1 juni 2004 tegenover de SDKB niet op schrift verklaard dat hij niet wil dat zijn gegevens worden verstrekt als daartoe een verzoek wordt gedaan.
2.8.
Bij brief van 2 juli 2017 heeft [het ziekenhuis] desgevraagd aan [eiseressen] laten weten dat [het ziekenhuis] de gegevens van zaaddonor K34 niet kon verstrekken.
2.9.
Bij brief van 15 september 2017 heeft een klachtenfunctionaris van [het ziekenhuis] onder meer het volgende aan [de dochter] geschreven:
Ik heb je klachtmelding intern besproken met betrokken artsen. Allereerst spijt het dokter [arts B] en dokter [arts C] dat zij je in eerste instantie foutief hebben geïnformeerd over de status van de donor. Zij lichten je graag de achtergrond hiervan toe, maar realiseren zich ook goed dat dit de onrust die het bij je heeft veroorzaakt niet weg kan nemen. Zij willen je hiervoor excuses aanbieden.
Men is afgegaan op de gegevens die stonden vermeld in het dossier van de donor. De donor stond geregistreerd als A-donor, daar is men dus vanuit gegaan. Omdat hij geregistreerd stond als A-donor is hij ook nooit aangemeld bij de SDKB. Na vragen hierover is men nader onderzoek gaan doen. Toen bleek dat de donor voor 2004 een bekende donor was. Voorafgaand aan de wetswijziging zijn alle donoren van destijds schriftelijk benaderd over de aanstaande wetswijziging met de vraag of zij met ingang van de nieuwe wet wilden blijven doneren (vanaf dat moment alleen als B-donor). De betreffende donor heeft naar aanleiding van deze brief contact opgenomen en heeft laten weten dat hij bij nader inzien anonieme donor wilde zijn. Helaas heeft men toen zijn status gewijzigd in A-donor, dit had natuurlijk niet moeten gebeuren. Alle artsen die nu werkzaam zijn op de poli IVF waren destijds hier niet werkzaam en wisten dit niet. Zij zagen slechts in zijn gegevens staan dat hij A-donor was en hebben jou en je moeder conform geïnformeerd. Nadat duidelijk werd hoe het was gegaan, heeft men alsnog zijn gegevens gemeld bij de SDKB en is je moeder hierover geïnformeerd.
De donor heeft dus destijds bij het ziekenhuis aangegeven bekende donor te willen zijn, dit door het aankruisen van het antwoord Nee bij de vraag om geheimhouding. Later is hij van gedachten veranderd en heeft aangegeven anonieme donor te willen zijn. Het ziekenhuis beschouwt de donor als B-donor en heeft hem daarom alsnog gemeld bij de SDKB. Het ziekenhuis is daarbij in de veronderstelling geweest dat de SDKB vervolgens de gebruikelijke procedure zou hanteren bij vragen van nakomelingen om gegevens. De SDKB heeft het ziekenhuis laten weten dat zij bij donoren van voor 2004 deze rol niet hebben omdat er toen nog geen sprake was van een wettelijke verankering.
2.10.
Op 29 januari 2018 heeft een medewerker van de Federatie van Instellingen voor de Ongehuwde Moeder en haar kind, verder FIOM, gesproken met K34. In het gespreksverslag staat onder meer:
De reden van de keuze voor anonimiteit is gelegen in zijn relatie. Zijn huidige vrouw is weliswaar op de hoogte van zijn donorschap in het verleden. Maar ze is er altijd heel stellig in geweest dat ze onder geen beding open staat voor contacten tussen hem en zijn afstammelingen. Het is echt een halszaak voor hem. Als ik vraag wat de reden van die stellingname van zijn vrouw is, zegt hij dat ze bij dit soort dingen ‘zeer behoudend’ is. Als hij destijds al samen met haar geweest was, had hij nooit gedoneerd, geeft hij aan.
2.11.
Bij brief van 20 mei 2019 heeft SDKB aan [de dochter] onder meer het volgende laten weten:
Op 10-03-2019 hebben wij uw aanvraag om fysieke, sociale en persoonsidentificerende donorgegevens ontvangen.
Persoonsidentificerende gegevens
Middels deze brief laten wij u weten dat de persoonsidentificerende gegevens van de donor helaas niet meer beschikbaar zijn. Het [het ziekenhuis] Ziekenhuis te Arnhem heeft ons laten weten dat de donor inmiddels een geheimhoudingsverklaring bij [het ziekenhuis] Ziekenhuis heeft getekend. Dit betekent dat de donor schriftelijk bij het [het ziekenhuis] Ziekenhuis heeft verklaard dat deze ondanks de wet donorgegevens kunstmatige bevruchting anoniem wenst te blijven. Wij mogen de donor nu niet meer benaderen om toestemming te vragen voor het verstrekken van zijn persoonsidentificerende gegevens.
Om bovenstaande reden moeten wij uw aanvraag helaas afwijzen.
Van deze wijziging in de registratie van de donor was nog geen sprake, toen u eerder op 02-06-2017 een aanvraag bij ons heeft ingediend. Toen had de donor nog geen geheimhoudingsverklaring en hebben wij hem wel gevraagd of wij zijn persoonsidentificerende gegevens mochten verstrekken. De donor heeft toen helaas niet ingestemd.
2.12.
Bij e-mail van 12 juni 2019 heeft SDKB haar standpunt als volgt nader uiteengezet:
Er bestaat geen mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de uitkomst van uw aanvraag. Uw situatie heeft betrekking op een kunstmatige bevruchting van vóór inwerkingtreding van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting. Voor aanvragen waarbij de zwangerschap voor inwerkingtreding van de wet is ontstaan geldt een overgangsregeling dat gegevens alleen met instemming van een donor verstrekt mogen worden. In uw geval is door de donor een geheimhoudingsverklaring ondertekend. Door de geheimhoudingsverklaring beschikken wij niet over de benodigde toestemming van de donor om gegevens aan u te mogen verstrekken.
De uitkomst van uw aanvraag is niet een appellabel besluit in de zin van Algemene wet bestuursrecht (dit betekent dat tegen het besluit van een bestuursorgaan geen mogelijkheid van bezwaar en beroep open staat), omdat er zonder de benodigde toestemming verder geen afweging is die onze Stichting kan of mag maken om gegevens mogelijk toch te verstrekken. De wet schrijft voor dat onze Stichting toestemming van de donor moet hebben. In uw situatie beschikken we over deze toestemming niet. Een heroverweging van uw aanvraag kan met de huidige regelgeving, hoe vervelend ook, niet tot een andere uitkomst leiden.
De mogelijkheden van bezwaar en beroep zoals die beschreven staan in de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchtingen zien alleen op aanvragen waarbij de zwangerschap na inwerkingtreding van de wet (2004) is ontstaan. Dit zijn wel appellabele besluiten omdat als een donor dan niet instemt, SDKB alsnog een afweging mag maken tussen belangen van een donorkind en eventueel zwaarwegende belangen van een donor. Als een donor dan niet instemt mogen we als de belangen niet zwaarwegend zijn toch donorgegevens verstrekken.
2.13.
Naar aanleiding van het rapport van de Tweede evaluatie WDKB, dat op 29 mei 2019 aan de Tweede Kamer is aangeboden, heeft de Minister van volksgezondheid, welzijn en sport bij brief van 26 september 2019 onder meer het volgende aan de voorzitter van de Tweede Kamer geschreven (Kamerstukken II, 2019-2020, 30 486, nr. 24, p. 10 en 11):
Het switchen van B-donor naar A-donor
De onderzoekers menen dat het switchen van B-donor (bekende donor) naar A-donor (anonieme donor), niet mogelijk is en adviseren mij om mij nader te beraden over de ontstane situatie met B-donoren die al geswitcht zijn naar anonimiteit en de gevolgen daarvan voor donorkinderen. Het gaat hier over de situatie vóór de volledige inwerkingtreding van de Wdkb in 2004 (aanbeveling 4).
Ik ben het eens met de onderzoekers dat het switchen van B-donoren naar A-donoren niet past bij de geest van de Wdkb. Ik heb daarom advies gevraagd aan de Landsadvocaat. De Landsadvocaat heeft aangegeven dat in de overgangsregeling van de Wdkb geen onderscheid wordt gemaakt tussen A- en B-donoren. Daarmee bevestigt de Landsadvocaat dat de persoonsidentificerende gegevens van een B-donor alleen kunnen worden verstrekt door de Sdkb als de donor daarmee instemt. De wetgever heeft met de overgangsregeling ervoor gekozen om de belangen van donoren die destijds gedoneerd hebben te respecteren. Deze donoren hebben gedoneerd in de wetenschap dat er geen wettelijk voorschrift was op basis waarvan zij op enig moment konden worden gedwongen hun identiteit prijs te geven.
Ik kan me de teleurstelling en boosheid bij donorkinderen en hun ouders over deze situatie goed voorstellen. De ouder(s) hebben indertijd niet voor niets gekozen voor een bekende donor. Nu worden hun kinderen jaren later geconfronteerd met het feit dat de gegevens toch niet worden verstrekt, omdat de donor ervan afziet. Ik heb de Landsadvocaat daarom ook gevraagd of er andere mogelijkheden zijn voor de Sdkb om toch persoonsidentificerende gegevens van B-donoren te verstrekken. De Landsadvocaat ziet op basis van de huidige Wdkb geen ruimte voor de Sdkb om tot verstrekking van persoonsidentificerende gegevens van B-donoren over te gaan zonder hun instemming.
Op dit moment lopen twee rechtszaken waarbij donorkinderen alsnog via de rechter de persoonsidentificerende gegevens van een geswitchte B-donor proberen te achterhalen. Daarbij speelt ook de vraag of de betrokken klinieken gehouden zijn de gegevens te verstrekken op basis van de afspraken die zij destijds met de donor en de wensouder(s) hebben gemaakt. De Landsadvocaat adviseert mij om eerst de uitspraak van de rechter in (een van) deze za(a)k(en) af te wachten alvorens mij te beraden op eventuele vervolgstappen. Ik neem dit advies over. Ik realiseer me het belang van donorkinderen van voor 2004 die zich in dezelfde situatie bevinden als de bij de rechtszaken betrokken donorkinderen. Afhankelijk van de uitspra(a)k(en) in de gerechtelijke procedures ben ik daarom bereid een wetswijziging te initiëren. Een wetswijziging zou in kunnen houden dat gegevens van een B-donor van voor 2004 in principe worden verstrekt, tenzij de donor een zwaarwegend belang kan aantonen om niet over te gaan tot verstrekking van zijn persoonsidentificerende gegevens. Dit is meer in lijn met de geest van de Wdkb, waardoor B-donoren van voor 2004 op dezelfde wijze worden behandeld als de donoren van na 2004. Ik ben mij ervan bewust dat het enige tijd kan duren voordat er meer duidelijkheid komt voor betrokken donorkinderen, maar ik hecht eraan om alle relevante aspecten in ogenschouw te kunnen nemen en een oordeel van de rechter in (een van) de rechtsza(a)k(en) hoort daarbij. Ik moet daarin niet alleen de positie van donorkinderen, maar ook die van donoren meewegen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseressen] vorderen, na hernieuwde eiswijziging ter zitting, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair:
  • [het ziekenhuis] , versterkt met een dwangsom, zal veroordelen om de persoonsidentificerende gegevens (geslachtsnaam, voornamen, geboortedatum, en woonplaats) van K34 aan [de dochter] bekend te maken, binnen 14 dagen nadat uit DNA-onderzoek bij FIOM duidelijk is geworden dat er een gerede kans is dat zij is verwekt met het zaad van donor K34 en nadat aan [het ziekenhuis] een afschrift van het DNA-onderzoek is betekend;
  • [het ziekenhuis] zal veroordelen om de kosten van dit DNA-onderzoek te vergoeden;
  • [het ziekenhuis] zal veroordelen om aan [de moeder] te vergoeden de materiële schade ten bedrage van € 323,96 dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der opeisbaarheid, subsidiair vanaf de dag der procesinleiding, tot die der algehele voldoening;
  • [het ziekenhuis] zal veroordelen om aan [de dochter] te vergoeden de materiële schade ten bedrage van € 441,42 dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der opeisbaarheid, subsidiair vanaf de dag der procesinleiding, tot die der algehele voldoening;
  • [het ziekenhuis] zal veroordelen om aan [de dochter] te vergoeden de schade wegens studievertraging nader te begroten en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der opeisbaarheid, subsidiair vanaf de dag der conclusie van repliek, tot die der algehele voldoening;
subsidiair, indien het primair gevorderde niet wordt toegewezen:
  • [het ziekenhuis] zal veroordelen om aan [de moeder] te vergoeden de materiële schade ten bedrage van € 323,96 dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der opeisbaarheid, subsidiair vanaf de dag der procesinleiding, tot die der algehele voldoening;
  • [het ziekenhuis] zal veroordelen om aan [de moeder] te vergoeden de immateriële schade ten bedrage van € 3.000,- dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment dat [het ziekenhuis] liet weten dat K34 bij nader inzien anoniem wilde zijn (15 september 2017);
  • [het ziekenhuis] zal veroordelen om aan [de dochter] te vergoeden de materiële schade ten bedrage van € 441,42 dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der opeisbaarheid subsidiair vanaf de dag der procesinleiding tot die der algehele voldoening;
  • [het ziekenhuis] zal veroordelen om aan [de dochter] te vergoeden de schade wegens studievertraging, nader te begroten en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der opeisbaarheid, subsidiair vanaf de dag der conclusie van repliek, tot die der algehele voldoening;
  • [het ziekenhuis] zal veroordelen om aan [de dochter] te vergoeden de immateriële schade ten bedrage van € 5.000,- dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment dat [het ziekenhuis] liet weten dat K34 bij nader inzien anoniem wilde zijn (15 september 2017);
meer subsidiair, indien het primair en subsidiair gevorderde niet wordt toegewezen:
- [het ziekenhuis] zal veroordelen tot het betalen van de door [het ziekenhuis] reeds ontvangen prestatie van ƒ 750 (€ 340,34), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van betaling (6 juni 1997);
steeds met veroordeling van [het ziekenhuis] in de proceskosten, waaronder de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[eiseressen] baseren hun vorderingen kort gezegd op het volgende. [het ziekenhuis] is uit hoofde van de overeenkomst tot kunstmatige donorinseminatie met [de moeder] gehouden de persoonsidentificerende gegevens van K34 te verstrekken en kan, zo nodig na afweging van de belangen van [de dochter] en K34 door deskundigen, tot nakoming van deze verplichting tegenover [de dochter] worden veroordeeld. De gevorderde geldsommen zien op vervangende schadevergoeding ex art. 6:87 BW, en voorts op schadevergoeding vanwege tekortschieten in de nakoming van de inseminatie-overeenkomst, althans vanwege onrechtmatig handelen, door [het ziekenhuis] , doordat zij:
  • [de moeder] bij het aangaan van de overeenkomst ten onrechte niet heeft geïnformeerd over het aanhangige wetsvoorstel dat erin voorzag dat een bekende donor alsnog anoniem kon worden en dan niet tot bekendmaking van zijn identiteit zou kunnen worden overgegaan,
  • niet alleen anonieme donoren maar ten onrechte ook, uit eigen beweging zonder verzoek van een donorkind, de bekende donor K34 heeft aangeschreven met de vraag of hij een anonieme of bekende donor wilde zijn,
  • met K34 alsnog anonimiteit is overeengekomen en zij daarmee onzorgvuldig handelt tegenover [eiseressen] die een rechtmatig belang hebben bij het verkrijgen van afstammingsinformatie,
  • ter invulling van haar verplichting de nodige nazorg te verlenen in het kader van de inseminatieovereenkomst, [de moeder] ten onrechte niet heeft geïnformeerd over de inwerkingtreding van de WDKB en het risico dat K34 zijn status als bekende donor zou wijzigen en [de moeder] aldus de mogelijkheid heeft ontnomen om [de dochter] daarover juist te informeren.
3.3.
De gevorderde concrete bedragen van € 323,96 en € 441,42 zien respectievelijk op door [de moeder] gemaakte reiskosten van 1.246 kilometer à € 0,26 en op de kosten van DNA-tests die [de dochter] heeft gebruikt om te proberen de identiteit van K34 te achterhalen.
3.4.
De meer subsidiaire vordering is gebaseerd op ontbinding van de inseminatieovereenkomst en nakoming van de daaruit voortvloeiende ongedaanmakingsverbintenis tot betaling van de ƒ 750,00 die [de moeder] uit hoofde van deze overeenkomst aan [het ziekenhuis] heeft betaald.
3.5.
[het ziekenhuis] voert verweer. Zij beroept zich op overmacht omdat zij de gegevens van K34 wel zou willen verstrekken, maar zich daartoe niet vrij voelt omdat K34 daarmee niet instemt. Verder betwist zij het gestelde tekortkomende c.q. onrechtmatige handelen, alsmede (het causale verband met) de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Kern van het geschil is of [het ziekenhuis] de persoonsidentificerende gegevens van donor K34 aan [de dochter] moet verstrekken. De rechtbank komt tot het oordeel dat [het ziekenhuis] dat niet hoeft te doen. Weliswaar heeft [de dochter] in beginsel recht op die gegevens, maar deze kunnen slechts aan haar worden verstrekt nadat een afweging heeft plaatsgevonden tussen haar belangen en die van K34. K34 heeft immers kenbaar gemaakt dat hij niet langer toestemming geeft dat zijn gegevens worden verstrekt. Aangezien K34 geen partij is in deze procedure kan de rechtbank een dergelijke belangenafweging niet verrichten, ook niet door middel van een deskundigenbericht.
Hierna zal de rechtbank motiveren hoe zij tot dit oordeel is gekomen
.
Verstrekking gegevens K34
4.2.
Niet in geschil is dat [het ziekenhuis] uit hoofde van de inseminatieovereenkomst met [de moeder] op zichzelf gehouden is de verlangde persoonsidentificerende gegevens van K34 aan [de dochter] te verstrekken. [het ziekenhuis] heeft niet betwist dat [de dochter] in de zin van art. 6:253 lid 1 BW als derde is te beschouwen ten gunste van wie destijds een derdenbeding van deze strekking is overeengekomen. [de dochter] heeft dan ook het recht verstrekking van de gegevens van K34 van [het ziekenhuis] te vorderen. In randnummer 18 van de conclusie van repliek werpt [het ziekenhuis] nog wel in een bijzin de vraag op of [de dochter] een vorderingsrecht toekomt, maar daarin kan geen gemotiveerde betwisting worden gelezen. De vraag of [het ziekenhuis] jegens [de moeder] ook een verplichting tot verstrekking heeft staat niet ter beoordeling. De primaire vordering strekt slechts tot verstrekking van de gegevens van K34 aan [de dochter] en niet (ook) aan [de moeder] .
4.3.
[het ziekenhuis] heeft de gegevens van K34 desgevraagd niet aan [de dochter] verstrekt. Het is de vraag of deze tekortkoming, zoals [het ziekenhuis] stelt, op de voet van art. 6:75 BW niet aan haar kan worden toegerekend. In dat geval is sprake van overmacht en heeft [de dochter] geen aanspraak op nakoming. In dit verband is het volgende van belang.
4.4.
Vast staat dat K34 zich heeft bedacht. Hij was aanvankelijk ‘B-donor’ en had geen bezwaar tegen verstrekking van zijn gegevens aan kinderen die met zijn zaad zijn verwekt. Op enig moment heeft K34 echter tegenover [het ziekenhuis] verklaard dat hij daartegen alsnog wel bezwaar had. [het ziekenhuis] heeft desgevraagd geen duidelijkheid kunnen verschaffen wanneer K34 dat aan haar kenbaar heeft gemaakt. Aan te nemen valt dan dat [het ziekenhuis] , zoals zij stelt, thans in een conflict van plichten verkeert; enerzijds de contractuele plicht [de dochter] te vertellen wie haar biologische vader is en anderzijds de uit art. 88 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, art. 7:457 lid 1 BW en de Algemene verordening gegevensbescherming voortvloeiende plicht jegens K34 om dat niet te doen. Achter de contractuele verplichting gaat het wezenlijke, door art. 8 EVRM beschermde recht en belang van [de dochter] schuil om te weten wie haar biologische vader is. Hiertegenover staat echter het, eveneens door art. 8 EVRM beschermde recht van K34 dat zijn identiteit niet zonder meer tegen zijn wil bekend wordt gemaakt aan kinderen die met zijn zaad zijn verwekt.
4.5.
Er is geen wettelijke regeling waaruit volgt dat een kind, dat is verwekt met zaad van een donor die ten tijde van de inseminatie had verklaard geen bezwaar te hebben tegen verstrekking van zijn gegevens aan zijn kunstmatig verwekte nakomelingen, aanspraak heeft en houdt op verstrekking van de gegevens van de donor. Uit de overgangsbepaling van art. 12 lid 3 van de WDKB volgt, in tegendeel, dat ook de gegevens van een dergelijke bekende donor die vóór 1 juni 2004 heeft gedoneerd, zoals K34, slechts met instemming van de donor mogen worden verstrekt. Deze norm ‒ niet verstrekken, behoudens instemming ‒ lijkt zich weliswaar tot de SDKB te richten, maar niet is betwist dat [het ziekenhuis] daaraan evenzeer is gebonden. Dit ligt ook in de rede omdat het voorschrift anders op eenvoudige wijze zou kunnen worden doorkruist.
4.6.
Aldus is de positie van donoren die voor 1 juni 2004 zaad hebben gedoneerd en die van meet af aan hebben verklaard dat zij bezwaar hadden tegen verstrekking van hun gegevens, en van donoren, zoals K34, die voor 1 juni 2004 zaad hebben gedoneerd en die aanvankelijk hebben verklaard dat zij tegen verstrekking van hun gegevens geen bezwaar hadden maar later alsnog hebben verklaard dat zij daartegen wel bezwaar hebben, gelijkgesteld. Hun gegevens mogen niet tegen hun wil worden verstrekt. Op welk moment de donor alsnog zijn instemming heeft onthouden, is in dit verband niet relevant. De wetsgeschiedenis bevat geen duidelijke aanwijzingen dat de wetgever dit rechtsgevolg van art. 12 WDKB niet heeft beoogd en de positie van bekende donoren zoals K34, ongeregeld heeft willen laten. Uit de wetsgeschiedenis volgt juist dat ook van een bekende donor opnieuw toestemming wordt gevraagd voor het verstrekken van zijn gegevens, omdat er een groot aantal jaren kan zijn verstreken na de donatie en in de levensomstandigheden van de donor veel kan zijn veranderd (zie onder meer Kamerstukken II, 1987-1988, 20 706, nr. 2, onder 5.1.2.3, Kamerstukken II, 1992-1993, 23.207, nr. 3, p.13 en 22, en Kamerstukken II, 1993-1994, 23 207, nr. 6, p.7). Als uitgangspunt geldt dus dat het niet verstrekken van de gegevens van K34 niet aan [het ziekenhuis] kan worden toegerekend. De wet dwingt haar daartoe. Dat [het ziekenhuis] K34 op eigen initiatief heeft aangeschreven, maakt dit niet anders. Niet in geschil is dat K34, toen [de dochter] zijn gegevens opvroeg, hoe dan ook om persoonlijke redenen niet langer bereid was om zijn gegevens met haar te delen. Er zijn geen aanwijzingen dat [het ziekenhuis] K34 daartoe heeft aangezet. Dan kan niet worden gezegd dat het onthouden van toestemming door K34 te wijten is aan schuld van [het ziekenhuis] .
4.7.
Ter betwisting van het overmachtsverweer hebben [eiseressen] nog opgeworpen dat ten tijde van het tot stand komen van de inseminatieovereenkomst voor [het ziekenhuis] voorzienbaar was dat zij in de huidige situatie zou kunnen geraken. Zij betwisten aldus klaarblijkelijk dat het beletsel de gegevens te verstrekken niet krachtens de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening van [het ziekenhuis] komt. Daarin kunnen zij niet worden gevolgd. Daarvoor was de mogelijkheid dat K34 op enig moment zijn instemming zou terugdraaien niet waarschijnlijk genoeg. In de wetsgeschiedenis wordt er vanuit gegaan dat het onwaarschijnlijk is dat een kind de naam van een bekende donor niet zal vernemen. (vergelijk Kamerstukken II 1997-1998, 23 207, nr. 9, p. 4). Maar ook als wordt aangenomen dat een KID-instantie als [het ziekenhuis] in 1997 redelijkerwijs rekening had moeten houden met deze mogelijkheid, komt het naar verkeersopvatting niet voor rekening van [het ziekenhuis] dat deze kans zich heeft verwezenlijkt. [het ziekenhuis] had dat niet zelf in de hand. Het is ook niet [het ziekenhuis] die van de verstrekking van de gegevens de gevolgen zal ondervinden, maar K34, aan wie bovendien in beginsel een uiterst persoonlijk en fundamenteel recht op geheimhouding van deze gegevens toekomt. Niet in de rede ligt dat [het ziekenhuis] , in haar verhouding tot [de dochter] , naar verkeersopvatting deze zwaarwegende wens van de donor zonder meer naast zich neer zou moeten leggen.
4.8.
Op grond van art. 7 lid 1 IVRK heeft een kind vanaf de geboorte, voor zover mogelijk, het recht om zijn of haar ouders te kennen. Het is aan de Nederlandse Staat om de verwezenlijking van dit recht via nationale wetgeving te waarborgen. [de dochter] kan zich tegenover [het ziekenhuis] dan ook niet rechtstreeks op deze bepaling beroepen. Art. 120 GW staat eraan in de weg dat de rechtbank beoordeelt of art. 12 WDKB al dan niet strijdig is met art. 7 IVRK of met algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht.
4.9.
Denkbaar is evenwel dat het beroep van [het ziekenhuis] op art. 12 lid 3 WDKB op de voet van art. 6:248 lid 2 BW in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geoordeeld, zoals [eiseressen] stellen. Pas bij bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, kan echter aanleiding bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt. Dat is het geval indien die niet-verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven (HR 18 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:729).
4.10.
Niet in geschil is dat het algemene persoonlijkheidsrecht, dat ten grondslag ligt aan grondrechten als het recht op respect voor het privé leven, het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst en het recht op vrijheid van meningsuiting, mede omvat het recht om te weten van welke ouders men afstamt, zoals in art. 7 IVRK erkenning heeft gekregen en ook in art. 8 EVRM besloten ligt. Evenmin is in geschil dat [de dochter] eronder lijdt dat zij niet weet wie haar biologische vader is en dus een zwaarwegend belang heeft om dit recht te effectueren.
4.11.
Dat er, naast anonieme donoren en door de moeder zelf aangedragen bekende donoren, ook donoren zijn geweest die enkel bij de KID-instantie bekend waren en die hun aanvankelijke instemming met bekendmaking van hun gegevens naderhand hebben ingetrokken, is door de wetgever onvoldoende onderkend bij de totstandkoming van art. 12 WDKB. Dit terwijl de kinderen die met het zaad van laatstbedoelde donoren zijn verwekt, zoals [de dochter] , erop mochten rekenen dat zij de identiteit van hun biologische vader te weten zouden komen en dus door de rechtsgevolgen van het derde lid van deze bepaling bijzonder hard worden getroffen in hun grondrecht te weten van wie zij afstammen. Bovendien is er geen reden te bedenken waarom kinderen die vóór 1 juni 2004 met zaad van een bekende donor zijn verwekt de belangenafweging wordt onthouden, waarin art. 3 lid 2 WDKB voorziet voor kinderen die ná 1 juni 2004 met zaad van een donor zijn verwekt.
4.12.
Dat de bijzondere belangen van deze groep kinderen ten onrechte niet zijn verdisconteerd in het overgangsrecht van de WDKB en dat dit door middel van een wetswijziging hersteld zou moeten worden, heeft de Minister in wezen erkend in zijn in 2.13. geciteerde brief van 26 september 2019. Deze niet-verdisconteerde bijzondere omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank van dien aard dat onverminderde toepassing van art. 12 lid 3 WDKB in het geval van [de dochter] zozeer in strijd komt met haar grondrecht te weten wie haar biologische vader is, dat deze onverminderde toepassing achterwege moet blijven. Dit recht kan [het ziekenhuis] haar dus niet zonder meer met een beroep op de WDKB ontzeggen.
4.13.
[het ziekenhuis] wijst er echter anderzijds terecht erop dat K34 een op dezelfde grondrechten stoelend recht heeft dat zijn identiteit niet tegen zijn wil wordt prijsgegeven aan [de dochter] . Zeker nu [het ziekenhuis] heeft laten gebeuren dat er veel meer dan het afgesproken maximum van 25 kinderen met zaad van K34 zijn verwekt en het bekend worden van zijn identiteit dus grotere gevolgen voor hem kan hebben dan destijds door hem zijn voorzien. In abstracto valt niet uit te maken wiens recht hier prevaleert. Het komt daarbij aan op een afweging van de over en weer betrokken belangen van [de dochter] en K34, zoals besloten ligt in art. 7 IVRK en art. 8 EVRM en zoals ingevolge de WDKB ook plaatsvindt bij verzoeken van kinderen die zijn verwekt met na 1 juni 2004 gedoneerd zaad. Slechts voor zover art. 12 WDKB niet erin voorziet dat een dergelijke belangenafweging plaatsvindt, maar ertoe leidt dat [de dochter] haar recht categorisch wordt ontzegd, is het beroep van [het ziekenhuis] op art. 12 lid 3 WDKB naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Alleen in zoverre dient deze bepaling dus buiten toepassing te blijven.
4.14.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van [het ziekenhuis] op overmacht opgaat, tenzij de belangen van [de dochter] bij bekendmaking zwaarder wegen dan die van K34 bij geheimhouding. Uit het in 2.10. geciteerde gespreksverslag van FIOM kan, van horen zeggen, enige informatie over het motief van K34 voor geheimhouding en zijn belang daarbij worden afgeleid. K34 is echter geen partij in deze procedure. Hij heeft geen gelegenheid gehad om zijn standpunt en belangen tegenover de rechtbank toe te lichten en kan daartoe in deze procedure ook niet worden verplicht. Nu zijn identiteit hangende de procedure in ieder geval niet bekend mag raken, kan hij evenmin op de voet van art. 118 Rv in het geding worden geroepen of zelf daarin interveniëren ex art. 217 Rv. De rechtbank kan daarom onvoldoende inzicht in de belangen van K34 verkrijgen om een belangenafweging te verrichten.
4.15.
Bij deze stand van zaken hebben [eiseressen] geopperd dat de rechtbank een deskundige zal benoemen, die de belangen over en weer ‒ wat K34 betreft dus noodzakelijkerwijs door tussenkomst van [het ziekenhuis] ‒ zal inventariseren en in een deskundigenbericht zal afwegen. Dit komt erop neer dat een rechterlijke taak aan een deskundige wordt uitbesteed. Aangezien K34 geen partij is in deze procedure, is hij niet tot medewerking aan een dergelijk deskundigenonderzoek verplicht en kan de rechtbank aan eventueel niet meewerken door K34 ook geen gevolgen in zijn nadeel verbinden. Bovendien en belangrijker, zou aldus aan K34 de mogelijkheid worden ontnomen om een eventuele belangenafweging in zijn nadeel zelf bij de rechter (in hoger beroep) aan te vechten. Overneming van de bevindingen van de deskundige door de rechtbank zou dus mogelijk ertoe leiden dat het recht van K34 op toegang tot de rechter op onaanvaardbare wijze wordt beperkt. Het voorgaande geldt ook indien de deskundige slechts om inventarisatie van de belangen van K34 zou worden verzocht en de rechtbank de belangen vervolgens zelf zou afwegen. Voorlichting door een deskundige acht de rechtbank dus niet ter zake dienend.
4.16.
De onbevredigende slotsom is dat niet kan worden beoordeeld of de belangen van [de dochter] prevaleren boven die van K34 en dat dus niet kan worden vastgesteld dat het beroep van [het ziekenhuis] op overmacht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank kan de belangen van K34 evenmin, als onvoldoende gemotiveerd toegelicht, ondergeschikt achten aan de belangen van [de dochter] en het beroep op overmacht op die grond onaanvaardbaar achten. De reden dat de belangen van K34 niet voldoende uit de verf zijn gekomen is immers juist gelegen in de ‒ mogelijk rechtens te respecteren en niet aan [het ziekenhuis] toe te rekenen ‒ anonimiteit van K34; de kern van deze procedure. Hier is de grens bereikt van wat de rechter kan beslissen en is de wetgever aan zet. De gevorderde verstrekking van gegevens door [het ziekenhuis] is daarom niet toewijsbaar.
4.17.
Nu [het ziekenhuis] niet tot het verstrekken van gegevens zal worden veroordeeld zullen de daarmee gepaard gaande kosten van DNA-onderzoek bij FIOM niet worden gemaakt. De gevorderde veroordeling van [het ziekenhuis] tot vergoeding van deze kosten is niet toewijsbaar.
Schadevergoeding
4.18.
Hiervoor is geoordeeld dat het niet verstrekken van de gegevens van K34 weliswaar een tekortkoming van [het ziekenhuis] oplevert, maar ook dat deze tekortkoming niet aan [het ziekenhuis] kan worden toegerekend. Voor zover (vervangende) schadevergoeding wordt gevorderd die gevolg is van deze tekortkoming is deze vordering dus niet toewijsbaar. [het ziekenhuis] heeft in verband met deze tekortkoming ook geen voordeel genoten dat zij bij nakoming niet zou hebben gehad (art. 6:78 BW).
4.19.
[eiseressen] hebben [het ziekenhuis] echter een viertal andere, als tekortkomend (art. 6:74 BW), dan wel als onrechtmatig (art. 6:162 BW) handelen aangemerkte verwijten gemaakt, die zij hebben gepresenteerd als zelfstandige grondslagen voor de gevorderde schadevergoeding, dus losstaand van het niet verstrekken van de gegevens van K34.
Dit zijn de volgende verwijten:
  • het schenden van de informatieplicht door [het ziekenhuis] door [de moeder] bij het aangaan van de behandelingsovereenkomst in 1997 niet te informeren over het wetsvoorstel voor de WDKB en de daarin opgenomen overgangsbepaling,
  • het actief benaderen van K34 in strijd met de WDKB,
  • het aangaan van een geheimhoudingsovereenkomst met K34,
  • gebrekkige nazorg doordat [het ziekenhuis] [de moeder] niet heeft geïnformeerd dat de inwerkingtreding van de WDKB op 22 mei 2002 in het Staatsblad was verschenen.
4.20.
Onder meer stellen [eiseressen] dat [het ziekenhuis] met K34 een overeenkomst heeft gesloten die ertoe strekt dat K34 anoniem zou blijven. Het sluiten van deze overeenkomst door [het ziekenhuis] achten [eiseressen] jegens hen onrechtmatig, omdat daarbij hun gerechtvaardigde en zwaarwegende verwachting dat de gegevens van de K34 bekend zouden worden gemaakt, wordt veronachtzaamd (vergelijk HR 24 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9069). Dat [het ziekenhuis] daadwerkelijk een dergelijke overeenkomst is aangegaan, hebben [eiseressen] echter onvoldoende gemotiveerd gesteld. Vast staat dat K34 op enig moment is teruggekomen op zijn instemming met het verstrekken van zijn gegevens. Dat dit niet een eenzijdige gerichte wilsuiting van K34 betreft, maar berust op een overeenkomst met [het ziekenhuis] blijkt nergens uit. Zoals gezegd zijn er geen aanknopingspunten dat [het ziekenhuis] K34 ertoe heeft aangezet of uitgenodigd om zijn toestemming in te trekken, of dat daartoe gezamenlijk is besloten. Dat ligt ook niet in de rede. Niet valt in te zien welk belang [het ziekenhuis] daarbij zou hebben gehad. K34 heeft juist een strikt persoonlijke reden opgegeven voor zijn keuze dat zijn gegevens niet langer bekend mogen worden gemaakt. Onzorgvuldig handelen van [het ziekenhuis] kan in dit verband dus niet worden vastgesteld, zodat schadevergoeding niet aan de orde is.
4.21.
De overige verwijten zien op gebrekkig informeren over het wetsvoorstel voor de WDKB, zowel (i) ten tijde van de inseminatie in 1997 als (ii) ten tijde van de publicatie in het Staatsblad in 2002 over de inwerkingtreding van de WDKB en (iii) het ten onrechte uit eigen beweging aanschrijven van K34. [het ziekenhuis] heeft onder meer betwist dat causaal verband bestaat tussen dit beweerdelijk onzorgvuldig handelen en de schade waarvan [eiseressen] vergoeding vorderen. In dat verband geldt het volgende.
4.22.
[de moeder] vordert vergoeding van immateriële schade omdat zij, anders dan waarop zij gerechtvaardigd mocht vertrouwen, alsnog niet aan haar dochter bekend kan maken wie haar biologische vader is (randnummer 82 van de procesinleiding). In deze procedure zal de vordering tot verstrekking van de gegevens van K34 worden afgewezen. De Minister heeft echter in zijn brief van 26 september 2019 toegezegd dat hij, afhankelijk van onder meer dit vonnis, bereid is een wetswijziging te initiëren, die zou kunnen inhouden dat gegevens van een B-donor van voor 2004 in principe worden verstrekt, tenzij de donor een zwaarwegend belang kan aantonen om niet over te gaan tot verstrekking van zijn persoonsidentificerende gegevens. Thans staat dus niet vast en is ook niet redelijkerwijs voorzienbaar dat [de moeder] uiteindelijk niet aan haar dochter bekend zal kunnen maken wie haar biologische vader is en dus ook niet of zij de gestelde immateriële schade ook daadwerkelijk zal lijden. Dit staat thans aan toewijzing van immateriële schade aan [de moeder] in de weg.
4.23.
Het reizen, de DNA-tests, de studievertraging en de immateriële schade van [de dochter] (bestaande in mentale onrust omdat ze niet weet wie haar vader is, randnummer 83 van de procesinleiding), zijn op het eerste gezicht het gevolg van het niet verstrekken van de gegevens van K34 door [het ziekenhuis] . Zoals gezegd staat het geslaagde beroep op overmacht in de weg aan vergoeding van schade die gevolg is van deze tekortkoming. Dat (ook) condicio sine qua non-verband bestaat tussen de drie andere in 4.21. bedoelde verwijten en de kosten van het reizen, de DNA-tests en de studievertraging, ligt niet voor de hand.
4.24.
Betwijfeld kan namelijk worden of [de moeder] van KID zou hebben afgezien als [het ziekenhuis] haar destijds wel over de toenmalige stand van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel WDKB zou hebben geïnformeerd. [eiseressen] hebben gewezen op passages in de parlementaire geschiedenis waaruit zou kunnen worden afgeleid dat in 1997 reeds duidelijk was hoe art. 12 WDKB zou komen te luiden. [het ziekenhuis] heeft evenwel ter zitting aanknopingspunten voor het tegendeel gegeven en erop gewezen dat de parlementaire behandeling van het in 1993 ingediende wetsvoorstel in 1997 al gedurende drie jaar stil lag na kritische opmerkingen in de Tweede Kamer (zie TK 1993-1994, 23 207, nr. 8 en TK 1997-1998, 23 207, nr. 9). Het voorstel is uiteindelijk pas in 2001 aan de Eerste Kamer in behandeling gegeven. Bepaald onzeker is dan dat [de moeder] , gegeven haar kinderwens en de onwaarschijnlijkheid dat de donor op zijn keuze zou terugkomen, bij een juiste voorstelling van zaken in 1997 geen KID zou hebben gewild. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [de moeder] tussen 1996 en 1997 vergeefs heeft getracht zelf een bekende donor te vinden en zich daarom opnieuw tot [het ziekenhuis] heeft gewend.
Evenmin ligt voor de hand dat door [de moeder] en [de dochter] geen reiskosten en kosten voor DNA-tests zouden zijn gemaakt om de identiteit van K34 te achterhalen, indien [de moeder] in 2002 zou zijn verteld dat in het Staatsblad was gepubliceerd dat de WDKB in werking zou gaan treden. Gelet op zijn thans bekende motief daarvoor ligt in de rede dat K34, ook zonder aanschrijving uit eigen beweging door [het ziekenhuis] , bekendmaking van zijn gegevens zou hebben geweigerd toen daarom werd gevraagd.
Zonder toelichting is ook niet aannemelijk dat juist de voorlichting van [de dochter] door [de moeder] in 2003 en de bij [de dochter] gewekte verwachtingen over de mogelijkheid dat zij de identiteit van K34 te weten zou komen, tot studievertraging hebben geleid. Daar zijn geen concrete aanknopingspunten voor geboden, bijvoorbeeld in de vorm van een psychologische expertise of een ondersteunende verklaring van een studiebegeleider. In tegendeel, volgens [eiseressen] is de studievertraging te wijten aan de zoektocht naar K34 (randnummer 65 van de conclusie van repliek) en een sterke focus op stamboomonderzoek (productie 18 bij die conclusie).
4.25.
Tegen deze achtergrond is door [eiseressen] onvoldoende toegelicht dat causaal verband bestaat tussen het in 4.21. bedoelde onzorgvuldig handelen en de in 4.23. genoemde resterende schadeposten, waaronder ook de immateriële schade van [de dochter] . [eiseressen] hebben de omkeringsregel ingeroepen ter zake van causaal verband tussen de gestelde schending van de
informed consent-verplichting in 1997 en de schade (randnummer 51 e.v. conclusie van repliek). Deze schade kan dan hooguit daarin bestaan dat [de moeder] in haar zelfbeschikkingsrecht is aangetast. Zie HR 23 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3963. In dat geval kan toewijzing van immateriële schade aan [de moeder] zijn aangewezen. De tot vergoeding van haar immateriële schade strekkende vordering is in 4.22. echter al om andere reden niet toewijsbaar geoordeeld. De omkeringsregel is reeds daarom hier verder niet meer van belang.
4.26.
Het is verder gebleven bij de kale stellingen dat [het ziekenhuis] deze schade had kunnen voorkomen (randnummer 63 conclusie van repliek), dat de schade in causaal verband kan worden gebracht met een tweetal verwijten, dat sprake is van kansschade als wordt aangenomen dat [het ziekenhuis] K34 ten onrechte uit eigen beweging heeft benaderd en dat de studievertraging mogelijk in causaal verband staat met het handelen van [het ziekenhuis] (randnummer 67 van die conclusie). Daarom kan niet worden vastgesteld dat het reizen, de DNA-tests, de immateriële schade van [de dochter] en de studievertraging niet zouden zijn ontstaan, als [het ziekenhuis] de beweerdelijke fouten niet zou hebben gemaakt. Reeds om deze reden stranden deze tot schadevergoeding strekkende vorderingen, voor zover zij op deze vier verwijten zijn gebaseerd.
4.27.
Ter zitting hebben [eiseressen] gesteld dat [het ziekenhuis] ook nog onzorgvuldig heeft gehandeld door met het zaad van K34 niet het maximaal toegestane aantal van 25, maar ten minste 57 kinderen te verwekken en dat dit voor K34 een reden zal zijn geweest om anoniem te worden. [eiseressen] hebben weliswaar eerder in de procedure op deze overschrijding gewezen, maar daarop hebben zij toen geen vordering gebaseerd. Door dat ter zitting alsnog te doen, en zo [het ziekenhuis] onvoldoende gelegenheid te laten voor verweer, handelen zij in strijd met de eisen van een goede procesorde. Nu [eiseressen] ter zitting duidelijk hebben gemaakt dat de gevorderde schadevergoeding voor hen bijzaak is, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om dat handelen te herstellen met het toestaan van een nadere akte aan [het ziekenhuis] . Dit verwijt wordt dus buiten beschouwing gelaten.
4.28.
De gevorderde schadevergoeding is niet toewijsbaar. Het beroep van [het ziekenhuis] op verjaring behoeft bij deze stand van zaken geen bespreking.
Ontbinding
4.29.
Het geslaagde beroep op overmacht staat op zichzelf niet in de weg aan ontbinding van de inseminatieovereenkomst. [het ziekenhuis] heeft echter gesteld dat de tekortkoming ‒ het niet verstrekken van de gegevens van K34 ‒ de ontbinding niet rechtvaardigt. [eiseressen] hebben dat niet meer betwist, zodat daarvan wordt uitgegaan. De vordering tot terugbetaling van de kosten van de KID-behandeling is dan evenmin toewijsbaar.
Conclusie
4.30.
De slotsom is dat het gevorderde zal worden afgewezen.
4.31.
[eiseressen] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld, inclusief de nakosten zoals gevorderd. De proceskosten aan de zijde van [het ziekenhuis] worden begroot op:
- griffierecht € 1.992,00
- salaris advocaat
1.689,00(3,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 3.681,00.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseressen] in de proceskosten, aan de zijde van [het ziekenhuis] tot op heden begroot op € 3.681,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na heden tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiseressen] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseressen] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na heden tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen, mr. S.J. Peerdeman en mr. S. Kropman en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2021.