In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, is er een geschil ontstaan tussen twee partijen, [eiser] en [gedaagde], die onder huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd zijn geweest. Na hun echtscheiding, uitgesproken op 6 september 2019, zijn er meerdere geschillen gerezen, waaronder de verkoop van de gezamenlijke woning. De rechtbank heeft in een eerder vonnis van 24 juli 2020 [eiser] veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, maar [eiser] heeft deze medewerking niet onvoorwaardelijk verleend. Hij heeft de koopovereenkomst ondertekend met voorbehouden, wat leidde tot een geschil over de vraag of hij aan de veroordeling had voldaan.
In het hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 oktober 2020 het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd voor wat betreft de dwangsomveroordeling en een nieuwe dwangsom opgelegd aan [eiser]. De rechtbank Gelderland heeft in deze procedure de vorderingen van [eiser] afgewezen, omdat hij niet aan de eerdere veroordeling had voldaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiser] gedurende 56 dagen niet correct had voldaan aan de veroordeling om onvoorwaardelijk mee te werken aan de verkoop van de woning, wat resulteerde in het verbeuren van het maximumbedrag aan dwangsommen.
De rechtbank concludeert dat [gedaagde] recht en belang heeft bij de tenuitvoerlegging van het vonnis van 24 juli 2020, en dat er geen grond is om de executie van dit vonnis te verbieden. De vorderingen van [eiser] worden afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd.