ECLI:NL:RBGEL:2021:1298

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
C/05/372659 / HZ ZA 20-277
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door ambtenaar met gebruik van handelsnamen van zus

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de Gemeente Doetinchem en verschillende gedaagden, waaronder een ambtenaar en zijn zus. De Gemeente vorderde schadevergoeding wegens verduistering van gelden door de ambtenaar, die in zijn functie als teamleider Facilitair verantwoordelijk was voor het plaatsen van bestellingen en het accorderen van facturen. Tussen 2007 en 2020 heeft de ambtenaar, [gedaagde 1], aanzienlijke bedragen verduisterd door valse facturen op te stellen voor niet geleverde goederen, waarbij hij gebruik maakte van de eenmansbedrijven van zijn zus, [gedaagde 2]. De Gemeente heeft Bureau Integriteit B.V. ingeschakeld om een onderzoek in te stellen naar de onregelmatigheden, wat leidde tot het ontslag van [gedaagde 1] op staande voet. De rechtbank oordeelde dat zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] onrechtmatig hebben gehandeld en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die de Gemeente heeft geleden. JAG Holding B.V., de onderneming van [gedaagde 2], werd ook aansprakelijk gesteld voor het versturen van valse facturen. De rechtbank heeft de vorderingen van de Gemeente toegewezen, waarbij de gedaagden werden veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan hoofdsom, wettelijke rente en onderzoekskosten. De rechtbank heeft de kosten van de procedure ook toegewezen aan de gedaagden, die als in het ongelijk gestelde partijen werden aangemerkt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/372659 / HZ ZA 20-277
Vonnis van 24 maart 2021
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE DOETINCHEM,
zetelend te Doetinchem,
eiseres,
advocaat mr. J. Scholtens te Zwolle,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [woonplaats 1],
gedaagde,
niet verschenen,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde,
advocaat mr. M.J. Mookhram te Heerlen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JAG HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. I. Bakker te Heerlen.
Partijen zullen hierna de Gemeente, [gedaagde 1], [gedaagde 2] en JAG Holding genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 september 2020
  • de akte overlegging producties (producties 14 tot en met 23) tevens houdende een akte vermeerdering van eis van 1 februari 2021 van de Gemeente
de akte overlegging producties (producties 24, 25 en 26) van 1 februari 2021 van de Gemeente
  • de akte overlegging producties (productie 27) van 1 februari 2021 van de Gemeente
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 1 februari 2021.
1.2.
Nadat vonnis is bepaald, is bij akte aan de zijde van [gedaagde 2] van 17 maart 2021 meegedeeld dat zij op 6 maart 2021 is overleden.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] is op [datum 1] in dienst van de Gemeente getreden. Hij was laatstelijk werkzaam als teamleider Facilitair, waaronder de afdelingen Repro, Postkamer, Bodedienst, Restauratieve voorzieningen, Schoonmaak en Klein onderhoud vallen. In zijn functie van teamleider gold [gedaagde 1] als zogenaamd budgethouder. Hij kon zelfstandig bestellingen plaatsen en facturen accorderen. De financiële administratie van de Gemeente controleerde de facturen niet inhoudelijk, maar louter procedureel.
2.2.
Naar aanleiding van een melding van een vermoeden van misbruik van zijn positie heeft de Gemeente op 7 april 2020 aan Bureau Integriteit B.V. (BING) verzocht een onderzoek naar mogelijke onregelmatigheden in te stellen. Bij dat onderzoek is aan het licht gekomen dat [gedaagde 1] in de periode tussen 2007 en 2020 aanzienlijke bedragen heeft verduisterd vanuit de Gemeente.
2.3.
[gedaagde 1] is op [datum 2] op staande voet ontslagen door de Gemeente.
2.4.
[gedaagde 2] is de zus van [gedaagde 1].
2.5.
[gedaagde 1] heeft tegenover BING verklaard dat hij facturen heeft opgemaakt voor levering van goederen aan de Gemeente door [bedrijf 1], [bedrijf 4]) en [bedrijf 2] en dat hij betalingen van deze facturen heeft geaccordeerd, hoewel geen goederen geleverd werden.
2.6.
[bedrijf 1] was volgens het handelsregister een eenmanszaak van [gedaagde 2] die van 2005 tot 2012 actief was en hield zich onder meer bezig met het organiseren van beurzen en congressen en met ambulante handel in broodjes, koffie, gebak en frisdrank.
[bedrijf 2] is volgens het handelsregister eveneens een eenmanszaak van [gedaagde 2]. Deze onderneming is actief sinds augustus 2014 en houdt zich bezig met -kort gezegd- mode en accessoires.
Volgens het handelsregister was [bedrijf 4] van 15 mei 2012 tot 13 augustus 2014 de handelsnaam van JAG Holding. Deze registratie heeft plaatsgevonden op verzoek van [gedaagde 2]. Zij is een bekende van de directeur/grootaandeelhouder van JAG Holding. Met gebruikmaking van deze handelsnaam heeft zij, nadat zij met [bedrijf 1] was gestopt, haar eenmanszaak voortgezet.
2.7.
Tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] werd frequent ge-emaild, waarbij [gedaagde 2] regelmatig aan haar broer melding maakte van haar geldzorgen of om geld vroeg. Vervolgens werd dan door [gedaagde 1] een factuur voor het door haar benodigde bedrag vermeerderd met btw en eventueel met een bedrag voor [gedaagde 1] zelf, aan de Gemeente gezonden en door hem geaccordeerd.
2.8.
Als betaaladres stond op de facturen vermeld in r.o. 2.5 en 2.7. de bankrekening van respectievelijk [bedrijf 1], [bedrijf 4] of [bedrijf 2]. De door de Gemeente betaalde en op deze rekeningen ontvangen bedragen werden door [gedaagde 2] geheel of ten dele doorgestort naar de bankrekening van [gedaagde 1], dan wel contant al dan niet via een koerier aan hem betaald.
2.9.
Na het uitbrengen van de dagvaarding is het de Gemeente gebleken dat in de periode van augustus 2005 tot en met januari 2007 door [gedaagde 1] facturen naar de Gemeente zijn gestuurd op naam van [bedrijf 3], eveneens een eenmanszaak van [gedaagde 2].

3.De vordering

3.1.
De Gemeente vordert na vermeerdering van eis dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling aan de Gemeente van een bedrag van € 2.682.880,58 (zijnde de hoofdsom van de verduisterde bedragen en de onderzoekskosten exclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente tot 19 juni 2020) althans een ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2020, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis,
2. JAG Holding hoofdelijk zal veroordelen tot betaling aan de Gemeente van een bedrag van € 214.803,10 (zijnde de hoofdsom van de via [bedrijf 4] verduisterde bedragen en de onderzoekskosten exclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente tot 19 juni 2020) althans een ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2020, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis,
3. [gedaagde 1], [gedaagde 2] en JAG Holding hoofdelijk zal veroordelen in de kosten van dit geding, de beslagkosten daarin begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis althans vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis,
4. [gedaagde 1], [gedaagde 2] en JAG Holding hoofdelijk zal veroordelen in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis althans vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis.
3.2.
De Gemeente legt in het licht van de vaststaande feiten aan deze vorderingen het volgende ten grondslag.
Door het verduisteren van gelden van de Gemeente is [gedaagde 1] toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen als ambtenaar. Hij heeft zich immers niet als goed ambtenaar gedragen. Ook heeft hij onrechtmatig gehandeld jegens de Gemeente. Omdat de verduistering in groepsverband heeft plaatsgevonden, is [gedaagde 1] ook aansprakelijk op grond van artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
[gedaagde 2] heeft eveneens onrechtmatig gehandeld jegens de Gemeente. Zij heeft met [gedaagde 1] samengewerkt om het geld van de Gemeente te verduisteren. Subsidiair is zij mede aansprakelijk op grond van artikel 6:166 BW.
Door valse facturen naar de Gemeente te sturen heeft JAG Holding onrechtmatig gehandeld jegens de Gemeente. Zij heeft daardoor ook deelgenomen aan de opzet van de groep van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] die de schade heeft veroorzaakt, actief dan wel passief.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde 2] heeft geconcludeerd dat de Gemeente bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering althans dat haar deze ontzegd wordt als ongegrond en onbewezen met veroordeling van de Gemeente in de kosten van het geding en subsidiair dat zo [gedaagde 2] in de kosten wordt veroordeeld, wordt bepaald dat het griffierecht tot betaling waarvan zij wordt veroordeeld niet hoger is dan het griffierecht dat van haar is geheven.
4.2.
JAG Holding heeft geconcludeerd dat de Gemeente bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering althans dat haar deze ontzegd wordt als ongegrond en onbewezen met veroordeling van de Gemeente in de werkelijke kosten van het geding, althans overeenkomstig het liquidatietarief.

5.De beoordeling

[gedaagde 1]

5.1.
De Gemeente heeft haar eis gewijzigd bij akte van 1 februari 2021. Zij heeft deze wijziging van eis bij exploot van 14 januari 2021 aan [gedaagde 1] laten betekenen. Dit betekent dat (ook) jegens de niet in deze procedure verschenen [gedaagde 1] recht gedaan zal worden op de gewijzigde eis.
5.2.
Het gevorderde komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Dit en hetgeen hierna wordt overwogen leidt tot toewijzing van de vorderingen van de Gemeente jegens [gedaagde 1] zoals blijkt uit de beslissing. Omdat [gedaagde 2] en JAG Holding in de procedure verschenen zijn, geldt dit vonnis ook voor [gedaagde 1] als op tegenspraak gewezen.
[gedaagde 2]
5.3.
[gedaagde 2] heeft aangevoerd dat de Gemeente direct bij dagvaarding het gehele BING rapport in het geding had moeten brengen. Door het BING rapport en de producties 15 tot en met 18 pas bij akte van 1 februari 2021 in het geding te brengen, maakt de Gemeente het voeren van effectief verweer illusoir. De Gemeente heeft haar kruit droog gehouden en dat is in strijd met de goede rechtsorde, aldus [gedaagde 2].
De rechtbank gaat voorbij aan de klacht van [gedaagde 2] dat de Gemeente stukken, en met name het BING rapport en de producties 15 tot en met 18, te laat in het geding heeft gebracht. In het tussenvonnis van 30 september 2020 waarbij de mondelinge behandeling is bepaald, is de Gemeente verzocht het volledige onderzoeksrapport van BING in het geding te brengen, met de onderliggende facturen. De akte waarmee de Gemeente aan dat verzoek gevolg heeft gegeven is weliswaar gedateerd op de datum van de mondelinge behandeling, 1 februari 2021, maar is door de advocaat van de Gemeente ondertekend op 4 december 2020 en daarna naar de rechtbank gezonden met een kopie aan partijen.
[gedaagde 2] heeft dus tijdig de beschikking gehad over deze stukken om ze te kunnen bestuderen. Dat zij dat ook heeft gedaan, blijkt uit hetgeen zij bij de mondelinge behandeling heeft aangevoerd over de inhoud van het BING rapport. [gedaagde 2] is dus niet in haar verweer geschaad door het later in het geding brengen van stukken door de Gemeente.
5.4.
[gedaagde 2] heeft erkend dat haar broer naar eigen inzicht de valse facturen van [bedrijf 1], [bedrijf 4] en [bedrijf 2] opmaakte en door de Gemeente liet betalen waarna de opbrengst tussen hen al dan niet werd verdeeld. Zij heeft niet weersproken dat [gedaagde 1] ook valse facturen heeft verstuurd op naam van haar eenmanszaak FAIR en dat zij van de betalingen op die facturen heeft geprofiteerd. Het mag dan zo zijn dat de facturen niet door [bedrijf 1], [bedrijf 2], [bedrijf 4] en FAIR werden opgemaakt en aan de Gemeente verstuurd, maar door [gedaagde 1], dat laat onverlet dat [gedaagde 2] willens en wetens heeft toegestaan dat de facturen op de naam van haar bedrijven werden verzonden en dat de bankrekening van deze bedrijven werd gebruikt voor het wegsluizen van geld. Daarbij komt dat [gedaagde 2] blijkens de door de Gemeente overgelegde e-mails [gedaagde 1] meerdere malen om geld vroeg.
Dit leidt tot het oordeel dat [gedaagde 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens de Gemeente door mee te werken aan het verduisteren van gelden van de Gemeente door [gedaagde 1] en door van die verduisterde gelden te profiteren. Dit kan haar worden toegerekend en [gedaagde 2] is daarmee in beginsel schadeplichtig op de voet van artikel 6:162 BW.
5.5.
De Gemeente heeft ter onderbouwing van de hoogte van het volgens haar door [gedaagde 1] verduisterde bedrag als productie 15 een groot aantal facturen voor een bedrag van in totaal € 1.029.226,35 van [bedrijf 2] aan de Gemeente in het geding gebracht, met factuurdata gelegen tussen oktober 2014 en maart 2020. De facturen zijn allemaal ter attentie van “de heer S. [gedaagde 1]”. Op een groot aantal facturen staat de aanwijzing van [gedaagde 1] dat handmatig betaald moet worden.
Als productie 16 heeft de Gemeente een groot aantal facturen voor een bedrag van in totaal € 968.082,95 van [bedrijf 1] aan de Gemeente in het geding gebracht, met betaaldata gelegen tussen maart 2007 en mei 2012. De facturen zijn allemaal ter attentie van “de heer S. [gedaagde 1]”. Een aantal facturen ontbreekt, maar daarvan heeft de Gemeente screenprints uit haar boekhoudpakket in het geding gebracht.
Als productie 17 heeft de Gemeente facturen voor een bedrag van in totaal € 157.418,10 van [bedrijf 4] aan de Gemeente in het geding gebracht, verzonden in de periode tussen 6 juni 2012 en 11 juli 2014. De facturen zijn allemaal ter attentie van “de heer S. [gedaagde 1]”.
Als productie 18 heeft de Gemeente screenprints uit haar boekhoudprogramma in het geding gebracht van betalingen voor een bedrag van in totaal € 76.308,75 door de Gemeente aan FAIR in de periode tussen augustus 2005 en januari 2007.
5.6.
[gedaagde 2] heeft aangevoerd dat Gemeente de gevorderde schadevergoeding ondermaats heeft onderbouwd en stelt dat de schade van de Gemeente niet is aangetoond zolang niet de bankafschriften in het geding zijn gebracht, waaruit de door de Gemeente gestelde betalingen zouden moeten blijken.
De rechtbank volgt haar daarin niet. Er bestaat onvoldoende aanleiding te veronderstellen dat de Gemeente niet alle facturen waarop de Gemeente haar vordering baseert, heeft voldaan. Met het in het geding brengen van de facturen en screenprints uit het boekhoudprogramma heeft de Gemeente naar het oordeel van de rechtbank voldoende de hoogte van haar vordering aangetoond. Dit temeer, omdat [gedaagde 2] de hoogte van die vordering gelet op het volgende onvoldoende heeft weersproken.
Volgens [gedaagde 2] heeft zij in de periode tussen 6 februari 2017 en 17 januari 2020 in totaal een bedrag van € 142.416,80 ontvangen. Zij verwijst ter onderbouwing naar de opstelling die zij als productie 1 in het geding heeft gebracht. Uit haar verklaring dat zij herkent en erkent hetgeen uit het e-mailverkeer met haar broer van productie 5c van de dagvaarding naar voren komt, begrijpt de rechtbank dat deze opstelling een reconstructie is aan de hand van de door de Gemeente in het geding gebrachte e-mailberichten tussen het e-mailadres van [gedaagde 2] en het e-mailadres van [gedaagde 1] bij de Gemeente.
De Gemeente heeft de opstelling van [gedaagde 2] gemotiveerd en met voorbeelden geïllustreerd weersproken. Zij heeft daarmee voldoende aangetoond dat het overzicht niet alleen onjuist maar ook onvolledig is. Dit laatste alleen al omdat het overzicht op de periode 2017 - 2020 ziet, terwijl al vanaf 2005 betalingen door de Gemeente werden gedaan aan de verschillende eenmanszaken van [gedaagde 2] en voorts omdat aannemelijk is dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] ook langs andere wegen dan via het e-mailadres van [gedaagde 1] bij de Gemeente met elkaar communiceerden.
[gedaagde 2] heeft verklaard dat zij niet in staat is haar verweer nader te onderbouwen omdat zij geen geld heeft om de bankafschriften bij de banken op te vragen. Zij gaat hiermee eraan voorbij dat voor haar als ondernemer een bewaarplicht van zeven jaar geldt. Zij zou dus in ieder geval haar productie 1 door overlegging van bankafschriften over de betreffende periode hebben kunnen staven, maar heeft dat niet gedaan.
De Gemeente heeft tegenover het verweer van [gedaagde 2] de hoogte van haar vordering voldoende onderbouwd.
5.7.
Het verweer van [gedaagde 2] dat sprake is van eigen schuld van de Gemeente omdat de Gemeente het heeft toegelaten dat [gedaagde 1] gedurende 13 jaar een aanzienlijk bedrag heeft verduisterd, wordt gepasseerd. Niet alleen heeft [gedaagde 2] dit verweer eerst bij de mondelinge behandeling gevoerd, hetgeen in strijd is met het beginsel van concentratie van verweer, maar ook heeft zij dit verweer na betwisting ter zitting onvoldoende nader onderbouwd.
5.8.
[gedaagde 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Zij heeft betoogd dat gelet op het rauwelijks dagvaarden door de Gemeente, haar financiële positie en haar proceshouding er aanleiding bestaat om op de voet van artikel 237 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te bepalen dat het griffierecht waartoe zij veroordeeld wordt, niet hoger is dan het recht dat van haar geheven wordt. Aan [gedaagde 2] is het griffierecht voor onvermogenden in rekening gebracht.
Lid 5 van artikel 237 Rv bepaalt dat de rechter kan bepalen dat het griffierecht tot betaling waarvan de partij, bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt veroordeeld, niet hoger is dan het griffierecht dat van deze partij is geheven of, in het geval dat deze partij verweerder is in een zaak bij de kantonrechter en van haar geen griffierecht is geheven, het griffierecht dat deze partij verschuldigd zou zijn geweest als zij eiser was geweest. De rechter kan hiertoe besluiten indien hij van oordeel is dat veroordeling tot betaling van het hogere griffierecht, gelet op de proceshouding van de in het gelijk gestelde partij, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
5.9.
De rechtbank ziet in de proceshouding van de Gemeente geen aanleiding het door [gedaagde 2] aan de Gemeente te vergoeden bedrag aan griffierechten te matigen tot het tarief voor onvermogenden. Voor zover [gedaagde 2] de Gemeente verwijt dat zij niet direct bij dagvaarding het hele BING rapport en de valse facturen in het geding heeft gebracht, wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder 5.3 en verder is overwogen.
Voor zover de financiële positie van [gedaagde 2] al relevant is bij de beoordeling van haar verzoek, geldt dat [gedaagde 2] wel heeft gesteld dat deze slecht is, maar dat niet heeft onderbouwd. Ook weegt mee dat zij gedurende lange tijd betrokken is geweest bij het verduisteren van aanzienlijke bedragen van de Gemeente en ruimschoots van dat geld heeft geprofiteerd. Het enkele feit dat [gedaagde 2] in tegenstelling tot haar broer wel in de procedure is verschenen, is onvoldoende om de door haar verzochte matiging te rechtvaardigen.
5.10.
Volgens [gedaagde 2] biedt de wet geen mogelijkheid voor een hoofdelijke veroordeling van alle gedaagden in de beslagkosten. Zij meent dat een eventuele veroordeling moet worden beperkt tot de kosten waarvan zij de beslagene was.
De rechtbank volgt haar hierin en zal zowel [gedaagde 2] als [gedaagde 1] en JAG Holding in de beslagkosten veroordelen, voor zover die kosten ieder van hen aangaan.
5.11.
De nakosten zullen worden toegewezen op de voet van het vierde lid van artikel 237 Rv. Het verweer van [gedaagde 2] daartegen faalt dus.
Op de proceskostenveroordeling zal hierna nader worden teruggekomen.
JAG Holding
5.12.
JAG Holding heeft betwist dat zij alleen of als onderdeel van een groep onrechtmatig heeft gehandeld. Zij heeft slechts toegestaan dat [gedaagde 2] voor haar onderneming gebruik maakte van de door JAG Holding geregistreerde handelsnaam [bedrijf 4]. [gedaagde 2] vroeg om hulp omdat zij bij het BKR geregistreerd stond en schuldsanering dreigde. Zij wilde doorgaan met ondernemen maar kon geen zakelijke bankrekening openen, geen auto en mobiele telefoon leasen en geen postbus openen. JAG Holding is haar ter wille geweest, maar heeft alleen [bedrijf 4] als haar handelsnaam geregistreerd. Verder had JAG Holding geen enkele bemoeienis met [bedrijf 4]. Zij betwist bij gebrek aan wetenschap dat er valse facturen op haar naam zijn verstuurd en dat naar aanleiding van deze facturen door de Gemeente betalingen zijn verricht. Zij wist niets van de door de Gemeente gestelde verduistering, aldus JAG Holding.
5.13.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat voor een bedrag van in totaal € 157.418,10 met gebruikmaking van de aan [bedrijf 4] toebehorende handelsnaam aan de Gemeente facturen zijn gestuurd en dat betalingen zijn gedaan op een bankrekening op naam van [bedrijf 4] ter voldoening van die facturen.
Nagegaan moet worden of JAG Holding onrechtmatig jegens de Gemeente heeft gehandeld.
Ingevolge de Handelsregisterwet dient de bestuurder van een rechtspersoon de opgaven te doen die de Kamer nodig heeft om ervoor te zorgen dat de gegevens te allen tijde juist en volledig in het handelsregister ingeschreven zijn. Een van die gegevens is de handelsnaam die de rechtspersoon voert. Door [bedrijf 4] als haar handelsnaam in te schrijven heeft JAG Holding een onjuiste opgave gedaan en daarmee in strijd met deze wet gehandeld.
Voorts geldt dat, anders dan JAG Holding heeft aangevoerd, haar bemoeienis met [bedrijf 4] verder is gegaan dan slechts het registreren van de handelsnaam van deze onderneming, waarmee tegenover derden de indruk wordt gewekt dat zij de onderneming drijft.
JAG Holding heeft ook toegestaan dat [gedaagde 2] een bankrekening opende op naam van [bedrijf 4]. Daarvoor was actieve medewerking van de bestuurder van JAG Holding nodig, in die zin dat [gedaagde 2] door hem gemachtigd moest worden om een rekening op naam van [bedrijf 4] te kunnen openen en om daarover te kunnen beschikken. Voorts is vast komen te staan dat [bedrijf 4] gebruik maakte van het btw-nummer van JAG Holding en dat (de accountant van) JAG Holding de btw-aangifte voor de omzet van [bedrijf 4] als onderdeel van haar eigen omzet deed aan de hand van de door [gedaagde 2] aangereikte gegevens.
De Gemeente heeft ook nog aangevoerd dat in het handelsregister als internet- en e-mailadres van JAG Holding staan vermeld: www.lmlpromotion.nl en info@lmlpromotion.nl
en dat deze adressen ook staan op de facturen die aan de Gemeente zijn gestuurd. Het enkele verweer van JAG Holding dat deze domeinnaam van [bedrijf 4] is en niet door JAG Holding is geregistreerd, geeft echter geen verklaring voor het feit dat JAG Holding heeft toegestaan dat deze adressen als haar adressen staan vermeld.
5.14.
Bij de beantwoording van de vraag of JAG Holding onrechtmatig heeft gehandeld is voorts van belang dat aanleiding voor de constructie was dat [gedaagde 2] geregistreerd stond bij het BKR en daarom niet zonder meer een zakelijke bankrekening zou kunnen openen op eigen naam of op die van een van haar eenmansbedrijven. JAG Holding was daarmee bekend, maar heeft desondanks meegewerkt aan die constructie. Zij heeft het risico genomen dat misbruik gemaakt kon worden van de handelsnaam, al was het maar doordat derden zoals de bank en handelsrelaties van [bedrijf 4] misleid werden over de (rechts)persoon achter [bedrijf 4], welk risico zich heeft verwezenlijkt.
JAG Holding heeft door deze (rechts)handelingen in ieder geval de schijn gewekt dat de onderneming [bedrijf 4] door haar werd gedreven, terwijl deze feitelijk werd gedreven door [gedaagde 2]. In zoverre faalt het verweer van JAG Holding dat een rechtspersoon niet wordt gebonden als haar handelsnaam onrechtmatig door een derde wordt gebruikt.
5.15.
Dit alles leidt tot het oordeel dat JAG Holding in strijd heeft gehandeld met een wettelijke plicht dan wel met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Zij heeft in het licht van de omstandigheden van het geval niet die zorgvuldigheid in acht genomen waartoe zij gehouden was en dat kan haar worden toegerekend op grond van in het verkeer geldende opvattingen. JAG Holding is daarom schadeplichtig, eveneens op de voet van artikel 6:162 BW.
5.16.
Voor wat betreft het verweer van JAG Holding dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van de Gemeente wordt verwezen naar r.o. 5.7. Ook JAG Holding heeft dit verweer pas ter zitting, dus te laat en niet onderbouwd, gevoerd.
5.17.
JAG Holding heeft betoogd dat voor wat betreft de gevorderde hoofdelijke veroordeling van al hetgeen door de vervalsingen door [gedaagde 1] van [bedrijf 4] facturen is verduisterd, er aanleiding bestaat te bepalen dat zij in de onderlinge verhouding niets dient bij te dragen. Dit omdat zij eerder slachtoffer is, zoals de Gemeente, dan dader.
De rechtbank ziet hiertoe geen aanleiding, nu gebleken is dat JAG Holding aanzienlijk meer verweten kan worden dan enkel het registreren van de handelsnaam van de onderneming van [gedaagde 2] op haar naam.
5.18.
Over de gevorderde hoofdelijke veroordelingen wordt het volgende overwogen.
Van het in totaal door [gedaagde 1] verduisterde bedrag is een bedrag van € 157.391,10 aan valse facturen aan [bedrijf 4] voldaan. De schadevergoeding kan voor wat betreft JAG Holding voor dit bedrag worden toegewezen. De rechtbank begrijpt de vordering van de Gemeente aldus dat zij een hoofdelijke veroordeling van JAG Holding, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vordert voor dit bedrag. Daarnaast vordert zij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag aan hoofdsom van € 2.231.036,15. In dat bedrag is het op de bankrekening van [bedrijf 4] betaalde bedrag begrepen. Met toewijzing van de vorderingen van de Gemeente zouden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daarom tweemaal hoofdelijk veroordeeld worden het bedrag van € 157.391,10 te betalen. Zij zullen daarom samen hoofdelijk veroordeeld worden tot betaling van het bedrag van € 2.231.036,15 minus € 157.391,10 = € 2.073.645,15 en daarnaast samen met JAG Holding hoofdelijk tot betaling van het bedrag van € 157.391,10.
Dit betekent ook dat de rentevordering tot 19 juni 2020 onder 1 ad € 451.844,43 moet worden verminderd met de rentevordering onder 2 ad € 25.526,10, dus tot € 426.318,33. De rentevordering na 19 juni 2020 zal als gevorderd worden toegewezen.
[gedaagde 1], [gedaagde 2] en JAG Holding zullen voorts hoofdelijk worden veroordeeld in de onderzoekskosten ad € 31.886,00, nu hiertegen geen verweer is gevoerd. De rentevordering hierover zal worden toegewezen vanaf de datum van dagvaarding, 19 juni 2020.
5.19.
[gedaagde 1], [gedaagde 2] en JAG Holding zullen als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk veroordeeld worden in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente gesteld op:
- dagvaarding € 308,88 (3 x € 102,96)
- betaald griffierecht 4.131,00
- salaris advocaat
7.998,00(2 punten × factor 1,0 × tarief € 3.999,00)
Totaal € 12.437,88
Ook de nakosten en de rente over de proceskosten zullen worden toegewezen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk tot betaling aan de Gemeente van een bedrag van € 2.073.645,15 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente tot 19 juni 2020 ad € 426.318,33 en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2020, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis,
6.2.
veroordeelt JAG Holding, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk tot betaling aan de Gemeente van een bedrag van € 157.391,10 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente tot 19 juni 2020 ad € 25.526,10 en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2020, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis,
6.3.
veroordeelt JAG Holding, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk tot betaling aan de Gemeente van een bedrag van € 31.886,00 exclusief btw aan onderzoekskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2020, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis,
6.4.
veroordeelt [gedaagde 1], [gedaagde 2] en JAG Holding hoofdelijk in de kosten van dit geding, gesteld op een bedrag van € 12.437,88 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis,
6.5.
veroordeelt [gedaagde 1] in de beslagkosten, hem aangaande, gesteld op een bedrag van € 510,40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis,
6.6.
veroordeelt [gedaagde 2] in de beslagkosten, haar aangaande, gesteld op een bedrag van € 298,94, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis,
6.7.
veroordeelt JAG Holding in de beslagkosten, haar aangaande, gesteld op een bedrag van € 302,45, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis,
6.8.
veroordeelt [gedaagde 1], Budie-[gedaagde 1] en JAG Holding hoofdelijk in de nakosten, forfaitair berekend op € 157,00 zonder betekening en verhoogd met € 82,00 in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis, indien voldoening niet binnen die termijn plaatsvindt,
6.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks, mr. M.J. van Lee en mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2021.
Ap/kh/le/db