ECLI:NL:RBGEL:2021:1145

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 januari 2021
Publicatiedatum
11 maart 2021
Zaaknummer
05/020019-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor het in vereniging afsteken van vuurwerkbom in Opijnen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 januari 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het in vereniging afsteken van een vuurwerkbom op 1 januari 2019 te Opijnen. De officier van justitie eiste een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee dagen, een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en 140 uren werkstraf. De verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, aanwezig was bij het afsteken van vuurwerk, maar oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Daarnaast hebben benadeelde partijen vorderingen tot schadevergoeding ingediend, maar omdat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kwam, werden deze vorderingen niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/020019-19
Datum uitspraak : 11 januari 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1985 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
Raadsman: mr. O.N.J. Maatje, advocaat in Zaltbommel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 december 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 1 januari 2019 te Opijnen, gemeente West Betuwe, in elk geval in Nederland,
openlijk, te weten op de kruising Waaldijk-Stoepstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een of meer goederen, te weten
-een bedrijfspand gelegen aan de Waaldijk [huisnummer 1] (toebehorende aan [bedrijfsnaam 1] en/of [bedrijfsnaam 2] ) en/of
-een woning gelegen aan de Waaldijk [huisnummer 2] (toebehorende aan [benadeelde 1] ) en/of
-een woning gelegen aan de Waaldijk [huisnummer 3] (toebehorende aan [benadeelde 2] ) en/of
-een schrikhek staande op de kruising Waaldijk-Stoepstraat (toebehorende aan Gemeente West Betuwe)
door een of meermalen ontploffingen teweeg te brengen door een of meer stuk(ken) (zwaar) vuurwerk, althans een (of meer) explosief/explosieve(n) (voorwerp(en)), aan te steken en/of tot ontploffing te brengen,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn medeverdachten,
deze goederen opzettelijk heeft/hebben vernield;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

2.De standpunten

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot
een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee dagen, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaar en voorts tot het verrichten van 140 uren werkstraf subsidiair 70 dagen hechtenis.
De verdediging heeft voor vrijspraak gepleit.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier vast dat verdachte, samen met medeverdachten, aanwezig is geweest bij het afsteken van vuurwerk op de kruising Waaldijk-Stoepstraat te Opijnen in de nieuwjaarsnacht van 2019. Dit betreft het afsteken van zwaar vuurwerk waardoor verschillende panden zijn beschadigd, en het afsteken van vuurwerk bij het schrikhek waardoor dit hek is beschadigd. Om tot een bewezenverklaring voor dit verwijt te komen is noodzakelijk dat uit het bewijs, van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte, blijkt. De officier van justitie heeft gesteld dat daarvan is gebleken omdat verdachte samen met zijn medeverdachten aanwezig was en het afsteken van het vuurwerk niet heeft tegengehouden. De rechtbank is van oordeel dat verdachtes aanwezigheid en het niet voorkomen van het ontsteken van het vuurwerk, onvoldoende is om van de noodzakelijke bewuste en nauwe samenwerking te kunnen spreken. De rechtbank heeft in het dossier geen bewijs aangetroffen waaruit van een bewuste en nauwe samenwerking blijkt.
Verdachte wordt aldus van het ten laste gelegde feit vrijgesproken.

4.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partijen Gemeente West Betuwe, [benadeelde 2] en [benadeelde 1] hebben in verband met het ten laste gelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend.
De benadeelde partij Gemeente West Betuwe vordert € 4.051,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert € 1.000,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert € 500,00 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Overweging van de rechtbank
Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt, worden de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in de vorderingen.

5.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde;
 verklaart de vordering van de benadeelde partij Gemeente West Betuwe niet-ontvankelijk;
 verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk;
 verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kleinrensink, voorzitter, mr. J.M.J.M. Doon en
mr. R.W.H. van Brandenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Verhagen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 januari 2021.