ECLI:NL:RBGEL:2021:1109

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
05/224541-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige en verwerping van verweer afwezigheid van alle schuld

Op 9 maart 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige. De zaak kwam voort uit een incident dat plaatsvond tussen 29 november en 2 december 2006 in Apeldoorn, waarbij de verdachte handelingen heeft gepleegd met een meisje dat op dat moment 15 jaar oud was. De verdachte, geboren in 1979, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.L.A.M. Pluijmakers. Tijdens de zitting op 23 februari 2021 heeft de verdachte verklaard dat hij niet op de hoogte was van de minderjarigheid van het slachtoffer, wat leidde tot een verweer van afwezigheid van alle schuld. De officier van justitie betoogde echter dat de leeftijd van het slachtoffer geobjectiveerd is in de wet en dat het niet uitmaakt of de verdachte zich hiervan bewust was.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden ontslagen van rechtsvervolging op basis van afwezigheid van alle schuld. De rechtbank benadrukte dat de bescherming van minderjarigen centraal staat in de wet en dat de verdachte een onderzoeksplicht had om de werkelijke leeftijd van het slachtoffer te achterhalen. De rechtbank vond dat de verdachte onvoldoende had gedaan om aan deze verplichting te voldoen, en verwierp het verweer van de verdediging.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en een schadevergoeding van € 1.500,-- aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank overwoog dat de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar wogen in de beslissing. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en de rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere contacten met justitie, maar concludeerde dat een gevangenisstraf de enige passende reactie was op het gepleegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/224541-20
Datum uitspraak : 9 maart 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1979 in [geboorteplaats] (Turkije),
wonende aan de [adres] ,
Raadsman: mr. D.L.A.M. Pluijmakers, advocaat in Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 februari 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 november 2006 tot en met 2 december 2006 te Apeldoorn, althans in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1991, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten het brengen van zijn penis in haar vagina en/of het brengen van zijn penis in haar mond.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
 de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 februari 2021;
 het proces-verbaal, p. 3 t/m 8.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij
op één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 29 november 2006 tot en met 2 december 2006 te Apeldoorn, althans in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1991, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten het brengen van zijn penis in haar vagina
en/of het brengen van zijn penis in haar mond.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld omdat verdachte in de veronderstelling was dat aangeefster niet minderjarig was. Volgens de raadsman heeft verdachte alles in het werk gesteld wat op dat moment in redelijkheid van hem kon worden verlangd om de leeftijd van aangeefster te onderzoeken. Van verdachte kon niet worden verlangd dat hij aangeefster om haar identiteitsbewijs zou hebben gevraagd, nu hij de Nederlandse taal niet machtig is.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep op afwezigheid van alle schuld toekomt. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat de leeftijd van het slachtoffer in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht geobjectiveerd is en het dus niet uitmaakt of verdachte al dan niet wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat het slachtoffer nog geen zestien jaar oud was.
De beoordeling door de rechtbank
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat bij verdachte geen sprake is geweest van een zodanig verontschuldigbare dwaling over de feiten dat dit tot ontslag van rechtsvervolging zou moeten leiden, zodat dit verweer wordt verworpen. In lijn met eerdere jurisprudentie hieromtrent, overweegt de rechtbank hiertoe als volgt.
Van een geslaagd beroep op feitelijke dwaling, en dus op afwezigheid van alle schuld, kan sprake zijn indien verdachte mocht vertrouwen op de misleidende informatie van aangeefster betreffende haar leeftijd. Bij de beoordeling hiervan dient vooropgesteld te worden dat de bescherming van (de belangen van) minderjarigen centraal staat in de aard en de strekking van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht. Bij zedendelicten als het onderhavige gaat het om een zo doeltreffend mogelijke strafrechtelijke bescherming van jeugdigen, die juist ook moeten worden beschermd tegen verleidingen die van henzelf uit kunnen gaan. De normatieve ruimte voor aanvaarding van een beroep op afwezigheid van alle schuld is daarom op grond van de ratio van deze specifieke strafbepaling uiterst beperkt. Dit betekent dat verdachte een zeer verstrekkende onderzoeksplicht had om achter de werkelijke leeftijd van aangeefster te komen en dat hij aldus alles in het werk had moeten stellen wat in redelijkheid van hem kon worden verlangd om dit te onderzoeken. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen door de raadsman is aangevoerd hiervan onvoldoende blijk geeft. Evenmin is gebleken van enige misleidende informatie van aangeefster over haar leeftijd. Het verweer van de verdediging is daarmee ontoereikend om een dergelijk uitzonderlijk beroep op afwezigheid van alle schuld te laten slagen.
Het had op de weg van verdachte gelegen, daar waar hij ervoor heeft gekozen om onder ongebruikelijke omstandigheden – op de achterbank van een auto vlakbij een bos, door tussenkomst van een vriend en tegen betaling achteraf – seks te hebben met een meisje dat hij niet kende en waarvan hij ten minste kon vermoeden dat zij jonger was dan hijzelf op dat moment, meer onderzoek te verrichten naar haar werkelijke leeftijd. Dit had hij bijvoorbeeld kunnen doen door naar een identiteitsbewijs te vragen. Dat verdachte de Nederlandse taal niet machtig zou zijn, maakt het voorgaande niet anders.
Er is ook overigens geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om, in het geval het tot een veroordeling komt, rekening te houden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van de LOVS die gelden voor ontucht met een minderjarige tegen betaling en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, dan wel deze te beperken tot een korte duur en te volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. Daarnaast heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat het feit uit 2006 dateert.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte, die ten tijde van de seksuele handelingen met het slachtoffer zelf 26 jaar oud was, heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een 15-jarig meisje. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het nog jeugdige slachtoffer. Jeugdigen dienen in dit opzicht onder alle omstandigheden beschermd te worden, ook tegen de consequenties van hun eigen handelen. Verdachte heeft het fysieke en psychische welzijn van het slachtoffer ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op een uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 28 januari 2021. Daaruit volgt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet voor soortgelijke feiten. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op een reclasseringsadvies van 8 januari 2021.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf de enige gepaste reactie is op het handelen van verdachte. Wat betreft de hoogte van deze op te leggen gevangenisstraf komt de rechtbank tot een kortere duur dan door de officier van justitie is geëist. Dit heeft er enerzijds mee te maken dat de rechtbank rekening houdt met de ouderdom van het feit, anderzijds heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] , bijgestaan door mr. P.M. Breukink, heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 2.500,-- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast heeft de benadeelde partij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat niet duidelijk is welke specifieke handeling van verdachte welke specifieke gevolgen voor de benadeelde partij hebben gehad. Daarnaast kan hetgeen de benadeelde partij heeft meegemaakt in die periode niet geheel aan verdachte worden toegerekend. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om het smartengeld te matigen tot een bedrag van € 1.000,--.
De overweging van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de normschending, aannemelijk is dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Daarbij constateert de rechtbank dat de vordering voor wat betreft de concrete gevolgen voor de benadeelde partij niet of slechts in beperkte mate is onderbouwd. De rechtbank zal om die reden bij het vaststellen van de hoogte van het smartengeld gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De hoogte van het smartengeld wordt geschat op € 1.500,--. De benadeelde partij zal voor het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaard worden.
Verdachte is wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd. De rechtbank zal daarbij uitgaan van een begindatum die in het midden van de bewezenverklaarde periode ligt, namelijk 1 december 2006. De rechtbank ziet daarnaast aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 3 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.500,-- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2006 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 1.500,-- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2006 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 25 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.L.F. Prisse, voorzitter, mr. C.J.M. van Apeldoorn en
mr. I.W.M. Olthof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Waizy, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 maart 2021.
mr. W.L.F. Prisse is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnummer: ONRBC20629, proces-verbaalnummer: 2019474268, gesloten op 19 augustus 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.