ECLI:NL:RBGEL:2021:1076

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
05/178023-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een militair wegens mishandeling van zijn levensgezel

Op 8 maart 2021 heeft de Militaire Kamer van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 26-jarige militair, die werd beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel. De verdachte, geboren in 1994, werd beschuldigd van meerdere incidenten van geweld tegen zijn partner in de periode van 3 april 2018 tot en met 7 juli 2020. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door onder andere een wurggreep aan te brengen en zijn partner te slaan met een riem. De verdediging betwistte de beschuldigingen en stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn partner in de ten laste gelegde periode meermalen heeft mishandeld, maar oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het primair tenlastegelegde van zwaar lichamelijk letsel. De militaire kamer achtte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk mishandeling van de levensgezel, wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn hulpverleningstraject en de intentie om de relatie voort te zetten.

De uitspraak benadrukt de ernst van geweld binnen relaties en de impact daarvan op de slachtoffers, evenals de verantwoordelijkheid van de verdachte als militair om een voorbeeldfunctie te vervullen. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een behandeltraject, om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/178023-20
Datum uitspraak : 8 maart 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1994 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. A. Akman, advocaat in Enschede.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op 22 februari 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 april 2018 tot en met 7 juli 2020 te Enschede en/of Losser, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , zijn verdachtes partner, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal
 bij die [slachtoffer] een wurggreep/nekklem heeft aangebracht en/of (vervolgens) de wurggreep/nekklem heeft volgehouden ten gevolge waarvan die [slachtoffer] haar bewustzijn verloor en/of
 die [slachtoffer] in het gezicht en/of tegen het hoofd, althans het lichaam heeft geslagen en/of
 die [slachtoffer] met een riem, in elk geval een daarop gelijkend voorwerp, op de hand(en) en/of vinger(s) en/of be(e)n(en), althans het lichaam heeft geslagen en/of
 die [slachtoffer] tegen het lichaam heeft geschopt en/of
 aan de haren van die [slachtoffer] heeft getrokken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 april 2018 tot en met 7 juli 2020 te Enschede en/of Losser, in elk geval in Nederland, zijn echtgenoot, te weten [slachtoffer] , heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal
 bij die [slachtoffer] een wurggreep/nekklem aan te brengen en/of (vervolgens) de wurggreep/nekklem vol te houden ten gevolge waarvan die [slachtoffer] haar bewustzijn verloor en/of
 die [slachtoffer] in het gezicht en/of tegen het hoofd, althans het lichaam te slaan en/of
 die [slachtoffer] met een riem, in elk geval een daarop gelijkend voorwerp, op de hand(en) en/of vinger(s) en/of be(e)n(en), althans het lichaam te slaan en/of
 die [slachtoffer] tegen het lichaam te schoppen en/of
 aan de haren van die [slachtoffer] te trekken.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft zijn partner, [slachtoffer] (hierna: aangeefster), in de periode van 3 april 2018 tot en met 7 juli 2020 in het gezicht geslagen en met een riem op de hand en de vingers geslagen. Verdachte heeft aangeefster tevens aan haar haren getrokken. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. Verdachte heeft een nekklem aangebracht bij aangeefster, waardoor zij haar bewustzijn even kwijt is geweest. Hierdoor is de zuurstoftoevoer tijdelijk onderbroken, hetgeen ongezond is voor de hersenen en tot zwaar lichamelijk letsel kan leiden. Volgens de officier van justitie heeft verdachte voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van voornoemd letsel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft allereerst bepleit dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. De raadsvrouw heeft gesteld dat het dossier geen steunbewijs bevat voor de verklaring van aangeefster dat verdachte een nekklem bij haar heeft aangebracht, dan wel dat hij haar in een wurggreep heeft genomen. Voor zover er al sprake was van een nekklem of wurggreep had verdachte geen opzet op het toebrengen van lichamelijk letsel. Ook bij de overige primair ten laste gelegde handelingen was er geen opzet op het toebrengen van lichamelijk letsel. Met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank omtrent het slaan met een riem tegen de handen en benen van aangeefster. Voor wat betreft het subsidiair ten laste gelegde slaan en schoppen tegen het lichaam van aangeefster heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de militaire kamer
Ten aanzien van het verwurgen
Aangeefster heeft in een aanvullend verhoor verklaard dat verdachte in februari 2021 (
de militaire kamer begrijpt: februari 2020). Verdachte wurgde haar toen ook. Hij kwam achter aangeefster zitten en deed zijn arm om haar nek. Hij drukte haar keel dicht, waardoor zij geen lucht kreeg. Kort daarna deed hij dit voor een tweede keer op dezelfde manier. Aangeefster kreeg weer geen lucht. Zij weet niet hoe lang dit duurde, maar op een gegeven moment ging zij “out”. Aangeefster heeft verklaard dat zij flauw viel. Zij weet niet voor hoe lang, maar zij kwam bij doordat verdachte nog steeds bezig was haar te wurgen. [3]
Getuige [getuige] heeft verklaard over een incident buiten de tenlastegelegde periode, in november 2015, bij hem thuis. Hij hoorde geschreeuw, ruzie en gebonk. [getuige] zag dat aangeefster op bed lag en verdachte op haar zat. Verdachte had een arm om de nek van aangeefster, als een verwurging. [4]
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie verklaard dat het klopt dat hij aangeefster ten tijde van hun relatie meer dan één keer heeft gewurgd. [5]
De militaire kamer acht de verklaring van aangeefster betrouwbaar. Deze vindt steun in zowel de verklaring van getuige [getuige] als die van verdachte tijdens zijn verhoor bij de politie. De militaire kamer acht dan ook bewezen dat verdachte aangeefster tijdens de ten laste gelegde periode in de wurggreep heeft genomen en deze heeft volgehouden, waardoor aangeefster haar bewustzijn verloor.
Ten aanzien van het slaan en schoppen
Aangeefster heeft verklaard dat zij op een tijdstip een paar maanden na januari 2020
(de militaire kamer begrijpt: 2019)en februari 2021
(de militaire kamer begrijpt: 2020)door verdachte is geslagen op het hoofd en het gezicht. [6] Aangeefster heeft verder verklaard dat verdachte haar op 7 juli 2020 drie keer, erg hard, met de platte hand op haar achterhoofd sloeg. Aangeefster voelde direct erge pijn. Aangeefster werd daarna door verdachte in haar rug geschopt, waardoor zij bijna viel. Vervolgens sloeg verdachte haar met een riem op haar linker onderbeen en de achterzijde van haar been. Volgens aangeefster deed dit pijn. Hierna werd aangeefster hard tegen haar linker bovenbeen dan wel bil geschopt. Zij kreeg daarna wederom een harde trap op dezelfde plek. Ook dit deed pijn volgens aangeefster. [7]
Een verbalisant heeft op 7 juli 2020 het lichaam van aangeefster bekeken ter waarneming van letsel. De verbalisant zag een vage blauwe plek op de linkerbil van aangeefster. [8]
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris, nadat hem was voorgehouden waarvan hij verdacht werd, verklaard dat het slaan met de riem klopt. [9] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard aangeefster tegen het hoofd te hebben geslagen. Tot slot heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij sinds februari 2019 gehuwd is met aangeefster. [10]
Gelet op het voorgaande en de vaststaande feiten de militaire kamer bewezen dat verdachte aangeefster tijdens de ten laste gelegde periode heeft geslagen tegen haar gezicht, hoofd en lichaam en dat hij haar tegen haar lichaam heeft geschopt.
Met betrekking tot het primair tenlastegelegde
De militaire kamer is van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende is vast komen te staan dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangeefster. Zo is niet gebleken wat de duur en de kracht is geweest van de wurggreep die verdachte op aangeefster heeft toegepast, evenmin hoelang aangeefster buiten bewustzijn is geweest. Daarnaast is er geen bewijs voorhanden waaruit de conclusie kan worden getrokken dat het slaan en schoppen met dusdanige kracht gepaard ging dat voorzienbaar was dat hierdoor zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster kon ontstaan. De militaire kamer zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde
De militaire kamer acht op grond van het voorgaande wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde. Nu verdachte zijn partner heeft mishandeld is sprake van mishandeling begaan tegen zijn levensgezel. De militaire kamer komt, in afwijking van de officier van justitie, tot een bewezenverklaring van een pleegperiode van februari 2019 tot en met 7 juli 2020 nu verdachte sinds februari 2019 gehuwd is met aangeefster.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
één ofmeer tijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van februari 2019 tot en met 7 juli 2020 te Enschede en
/ofLosser,
in elk geval in Nederland,zijn echtgenoot, te weten [slachtoffer] , heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal
 bij die [slachtoffer] een wurggreep
/nekklemaan te brengen en
/of (vervolgens
)de wurggreep
/nekklemvol te houden ten gevolge waarvan die [slachtoffer] haar bewustzijn verloor en
/of;
 die [slachtoffer] in het gezicht en
/oftegen het hoofd, althans het lichaam te slaan en
/of;
 die [slachtoffer] met een riem,
in elk geval een daarop gelijkend voorwerp,op de hand
(en
)en
/ofvinger
(s
)en
/ofbe
(e
)n
(en), althans het lichaamte slaan en
/of;
 die [slachtoffer] tegen het lichaam te schoppen en
/of;
 aan de haren van die [slachtoffer] te trekken.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot het verrichten van 80 uren werkstraf subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van 6 uren ter zake van de tijd in inverzekeringstelling doorgebracht. Daarnaast heeft de officier justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van 3 jaren en toepassing van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de militaire kamer verzocht rekening te houden met het volgende. Verdachte heeft een turbulente jeugd gehad, hetgeen zijn uitwerking heeft gehad op het handelen van verdachte. Middels een traject bij de MGGZ is verdachte momenteel bezig zijn verleden te verwerken. Daarnaast is verdachte in relatietherapie met zijn vrouw. Verdachte is een
first offender. Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht om, in verband met de VGB, een werkstraf van maximaal 40 uren op te leggen.
De beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De militaire kamer heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn levensgezel. Verdachte heeft met zijn handelen een grote inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid en op de lichamelijke integriteit van zijn vrouw. De militaire kamer rekent het verdachte zwaar aan dat hij gedurende ruim twee jaren zijn vrouw gevoelens van onveiligheid heeft bezorgd, hetgeen indirect ook zijn weerslag heeft op zijn twee jonge kinderen. Het handelen van verdachte staat haaks op één van de doelen van een militair, te weten de bescherming van burgers.
De militaire kamer houdt er in strafverminderende zin rekening mee dat verdachte hulp heeft gezocht voor zijn agressie- en communicatieproblemen. Daarnaast acht de militaire kamer het positief dat verdachte en aangeefster de intentie hebben hun relatie voort te zetten.
Uit de justitiële documentatie d.d. 21 januari 2021 volgt dat verdachte een
first offenderis.
Uit het reclasseringsrapport d.d. 16 januari 20201 volgt dat het recidiverisico en het risico op letsel als gemiddeld worden ingeschat, ondanks dat de reclassering geen aanwijzingen heeft dat sprake is geweest van geweld na de aangifte. Van een pro-criminele houding is geen sprake en verdachte heeft tijdens de schorsingsperiode laten zien dat zijn spijt oprecht is en dat hij daadwerkelijk openstaat voor verandering. Volgens de reclassering zijn de criminogene factoren vooral gelegen in de partnerrelatie en het psychosociaal functioneren. Voornoemde risico’s zullen kleiner worden naarmate de situatie langer stabiel blijft en naarmate verdachte verder komt in zijn behandeltraject bij de MGGZ. De reclassering heeft geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. Deze bijzondere voorwaarden betreffen een meldplicht bij reclassering en, indien verdachte zijn baan binnen Defensie verliest, een ambulante behandeling door Transfore of een soortgelijke zorgverlener. Indien betrokkene zijn baan binnen defensie behoudt, dan zet hij de reeds gestarte behandeling bij de MGGZ voort.
Alles afwegende acht de militaire kamer een werkstraf voor de duur van 40 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, passend en geboden. De militaire kamer acht de voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats, gelet op het door de reclassering vastgestelde recidiverisico en het risico op letsel. Nu verdachte en aangeefster de intentie hebben hun relatie voort te zetten, zal de voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur dienen voor verdachte om binnen deze relatie geen (andere) geweldsmisdrijven te plegen. Verder zal de militaire kamer hieraan de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De meervoudige militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf 6 uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uren in mindering wordt gebracht;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de
proeftijd die op drie jarenwordt bepaald:
 de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Het lopende toezicht zal in het nieuwe kader van de veroordeling voortgezet worden;
- indien hij werkzaam is bij defensie, de reeds gestarte behandeling bij de MGGZ voorzet. Indien verdachte niet langer werkzaam is binnen Defensie, dient hij mee te werken aan een verwijzing naar een behandeling door Transfore of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
 geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
 stelt als voorwaarde dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
 stelt als voorwaarde dat veroordeelde medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.B Heijmans (voorzitter) en mr. R.M.H. Pennings, rechters, en kolonel mr. M. Hoedeman, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. H. Hadžić, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de militaire kamer op 8 maart 2021.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de Koninklijke Marechaussee, Landelijk Tactisch Commando, Brigade Drenthe IJsselstreek, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL2 7ND/20-001851, gesloten op 21 juli 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 13 en verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting 22 februari 2021.
3.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] , p. 52 en proces-verbaal van bevindingen, p. 54.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 57.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 74.
6.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] , p. 51 en 52
7.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 12 en 13.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 15 en 19.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot bewaring d.d. 10 juli 2020.
10.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting 22 februari 2021.