ECLI:NL:RBGEL:2021:1068

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
C/05/380793 / FA RK 20-4463
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie door financiële gevolgen van de coronamaatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 januari 2021 uitspraak gedaan over de wijziging van de kinderalimentatie in het kader van de financiële gevolgen van de coronamaatregelen. De man, die een horecaonderneming heeft, verzocht om een tijdelijke verlaging van de kinderalimentatie vanwege een significant inkomensverlies door de coronamaatregelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het inkomensverlies van de man niet verwijtbaar is en dat het op termijn voor herstel vatbaar is. De rechtbank heeft de hoogte van de kinderalimentatie verlaagd tot € 323 per kind per maand, ingaande op 1 april 2020, en bepaald dat de oude bijdrage van € 516 per kind per maand herleeft op 1 januari 2022. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de man de alimentatie bij vooruitbetaling moet voldoen en dat de proceskosten door beide partijen zelf gedragen moeten worden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de alimentatie ook betaald moet worden als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens:
C/05/374742 / FA RK 20-2712 (wijziging kinderalimentatie)
C/05/380793 / FA RK 20-4463 (voorlopige voorziening)
Datum uitspraak: 28 januari 2021
beschikking wijziging kinderalimentatie
in de zaak van
[verzoeker], hierna te noemen de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. A. Sangar te Rotterdam,
tegen
[verweerster], hierna te noemen de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. M.M.P. Gerrits te Wijchen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 13 november een beschikking gewezen tussen partijen, waarbij het verzoek tot wijziging kinderalimentatie is afgesplitst.
1.2.
Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift van de man betreffende voorlopige voorzieningen, ingekomen op 7 december 2020,
- het verweerschrift van de vrouw, ingekomen op 8 januari 2021,
- het F9-formulier van 13 januari 2021 van de man met productie 32 t/m 42.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 januari 2021 via beeldbellen. Daarbij zijn partijen met hun advocaten verschenen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gescheiden. Zij hebben samen de volgende minderjarige kinderen:
  • [kind 1], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
  • [kind 2], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
  • [kind 3], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
De kinderen wonen bij de vrouw.
2.2.
Bij beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 maart 2020 is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen vastgesteld op € 516 per kind per maand.
2.3.
Bij beschikking van 13 november 2020 van deze rechtbank is de vrouw belast met het eenhoofdig gezag. De beslissing ten aanzien van het verzoek van de man om de kinderalimentatie te wijzigen, is afgesplitst.

3.Het verzoek en verweer

3.1.
De man verzoekt zowel in de procedure voorlopige voorzieningen als in de bodemprocedure, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 maart 2020 te wijzigen en te bepalen dat de man met ingang van 1 april 2020 met € 207 per kind per maand dient bij te dragen in de kosten van de kinderen, althans met een bedrag en ingangsdatum als de rechtbank juist acht.
3.2.
De vrouw voert verweer en verzoekt zowel in de voorlopige voorzieningen als in de bodemprocedure de verzoeken van de man af te wijzen en de proceskosten te compenseren tussen partijen.

4.De beoordeling ten aanzien van de voorlopige voorziening (380793)

Provisionele voorziening
4.1.
De man vraagt om een spoedmaatregel voor de duur van de procedure, ook wel een ‘voorlopige voorziening of provisionele voorziening’ genoemd (artikel 223 Rv). De rechtbank kan alleen een provisionele voorziening treffen als is voldaan aan een aantal wettelijke vereisten. Eén van die vereisten is dat er zoveel spoed moet zijn dat van de man niet kan worden verlangd dat hij de uitkomst van de bodemprocedure afwacht.
4.2.
Bij aanvang van de mondelinge behandeling is met partijen besproken om gelijk de bodemprocedure te behandelen. Beide partijen hebben hiermee ingestemd. De rechtbank zal de provisionele voorziening dan ook afwijzen. De rechtbank neemt namelijk gelijk een beslissing in de bodemprocedure, zodat de man geen belang meer heeft bij een provisionele voorziening.

5.De beoordeling ten aanzien van de bodemprocedure (374472)

De reden voor de wijziging
5.1.
De rechtbank kan de kinderalimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. De man stelt dat zijn inkomen is gewijzigd als gevolg van de uitbraak van het coronavirus en de sluiting van de horeca. De vrouw vindt dat de man onvoldoende gegevens heeft overgelegd om te kunnen beoordelen of daadwerkelijk sprake is van een daling van inkomsten. Daarnaast stelt de vrouw dat de man aanspraak kan maken op steunmaatregelen van de overheid en dat hij afhaalmaaltijden verzorgt. De vrouw stelt bovendien dat de man veel meer afhaalmaaltijden bezorgt dan hij nu doet voorkomen en zij voert aan dat de man ook veel in contant geld afrekent.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de man voldoende heeft gesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden en zal hem daarom ontvangen in zijn verzoek. Of de gestelde wijziging in zijn inkomen ook moet leiden tot een aanpassing in de alimentatie, zal de rechtbank beoordelen bij de bespreking van zijn draagkracht.
De behoefte van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3]
5.3.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van de kinderen zijn. Dat wordt ook wel de ‘behoefte’ genoemd. Tussen partijen is geen discussie over de hoogte van de behoefte van de kinderen. Zij gaan beiden uit van een behoefte in 2016 van € 603 per kind per maand. Geïndexeerd naar 2020 is dat afgerond € 653 per kind per maand, zijnde € 1.959 per maand voor de drie kinderen samen. De rechtbank zal bij deze behoefte aansluiten.
De draagkracht van beide ouders
5.4.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt ook wel de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd.
De draagkracht van de vrouw
5.5.
Ook de draagkracht van de vrouw is geen punt van discussie tussen partijen. Zij zijn het er over eens dat haar draagkracht € 50 per maand bedraagt. De rechtbank zal hierbij aansluiten.
De draagkracht van de man
5.6.
Partijen zijn het niet eens over de draagkracht van de man. De man verzoekt uit te gaan van de prognose over 2020. De vrouw vindt dat de man onvoldoende gegevens heeft overgelegd over 2020 en zij stelt dat de man ook zwarte inkomsten heeft. Zij verzoekt verder primair te middelen over de jaren 2017 tot en met 2020, subsidiair te middelen over de jaren 2018 tot en met 2020. Zij stelt ook dat de nieuwe woonlasten van de man niet bekend zijn, zodat niet getoetst kan worden of het redelijk is om uit te gaan van het forfait woonlasten.
5.7.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat de man voldoende onderbouwd heeft aangetoond dat de winstprognose over het jaar 2020 € 52.950 is. De man heeft op een heldere en navolgbare wijze inzichtelijk gemaakt welke invloed de uitbraak van het coronavirus en de daarmee samenhangende maatregelen hebben op de omzet van zijn horecaonderneming. De man heeft onder meer overgelegd zijn bankafschriften over 2020, de kwartaalcijfers, de stukken van de overheidssteun en een verklaring van zijn accountant. Omdat het jaar 2020 pas net is afgesloten, kan het de man naar het oordeel van de rechtbank niet worden tegengeworpen dat hij de jaarcijfers van 2020 niet heeft overgelegd. Aan het standpunt van de vrouw dat de man zijn jaarstukken over 2020 had moeten overleggen gaat de rechtbank daarom voorbij. De rechtbank gaat ook aan het standpunt van de vrouw voorbij dat de gegevens niet betrouwbaar zijn, omdat er ook veel contant geld zou rondgaan in de onderneming van de man. De vrouw heeft haar vermoeden dat de man zwarte inkomsten geniet namelijk op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Ook het gerechtshof heeft dat eerder in haar beschikking van 5 maart 2020 overwogen. Het had daarom des te meer op de weg van de vrouw gelegen om haar stellingen hierover nader te onderbouwen, maar dat heeft zij nagelaten.
5.8.
De vraag is vervolgens of er gemiddeld moet gaan worden met de behaalde winst uit de voorliggende jaren. Uit de informatie van de man volgt dat sprake is van sterk teruglopende inkomsten, die niet volledig gecompenseerd worden met de overheidssteun en het aanbieden van afhaalmaaltijden. In het jaar 2016 was het resultaat namelijk € 78.357, in het jaar 2017 € 87.267, in het jaar 2018 € 74.983 en in 2019 € 87.126. De prognose over 2020 bedraagt zoals gezegd € 52.950, waarvan een bedrag van ruim € 15.000 overheidssteun is. Gegeven deze cijfers zal de rechtbank afwijken van het uitgangspunt dat bij ondernemers wordt uitgegaan van een gemiddelde winst over de afgelopen drie jaren. Daarmee wordt normaal gesproken tegemoet gekomen aan de normale schommelingen in de winst van een onderneming en wordt er rekening gehouden met ‘mindere’ jaren. De rechtbank is van oordeel dat in dit specifieke geval moet worden afgeweken van dat uitgangspunt. Die jaren zijn namelijk niet representatief voor zijn huidige draagkracht. De bijzondere omstandigheden van de gevolgen van de coronapandemie voor zijn onderneming, maken dat het jaar 2020 naar het oordeel van de rechtbank buiten de normale fluctuatie van de behaalde winst valt. De rechtbank weegt daarbij ook mee dat een te hoge alimentatieverplichting het voortbestaan van het restaurant in gevaar kan brengen. De man heeft onbetwist verklaard dat hij momenteel alle zeilen moet bijzetten om het restaurant overeind te houden. Onder andere heeft de man de echtelijke woning moeten verkopen en is hij diverse leningen aangegaan. Het is ook in het belang van de vrouw en de kinderen dat de man ook in de toekomst aan zijn onderhoudsverplichting kan blijven voldoen. De conclusie is dan dat de rechtbank de geprognosticeerde winst over 2020 tot uitgangspunt neemt bij het beoordelen van de draagkracht van de man.
5.9.
De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van het forfait woonlasten. Het rekensysteem ten behoeve van kinderalimentatie rekent met een forfaitair bedrag aan woonlasten, waarbij wordt uitgegaan dat het redelijk is dat iemand 30% van zijn netto besteedbaar inkomen aan woonlasten mag uitgeven. De man heeft verklaard dat hij zijn woning weliswaar heeft verkocht, maar dat hij ook weer een nieuwe woning zal gaan kopen. De vrouw heeft daar tegenover geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waarom in dit geval van het forfaitaire systeem zou moeten worden afgeweken.
5.10.
Uitgaande van een winst uit onderneming van € 52.950 per jaar en rekening houdend met de zelfstandigenaftrek, MKB-winstvrijstelling, algemene heffingskorting en arbeidskorting, komt het netto besteedbaar inkomen van de man op € 3.369 per maand. Zijn draagkracht komt daarmee op € 968 per maand. De rechtbank verwijst naar de aangehechte berekening.
Is er sprake van verwijtbaar of voor herstel vatbaar inkomensverlies?
5.11.
De rechtbank is van oordeel dat het inkomensverlies niet verwijtbaar is. De onderneming van de man is getroffen door de maatregelen rondom het coronavirus. Het restaurant is enige tijd dicht geweest en daarna mocht de man langere tijd een zeer beperkt aantal gasten ontvangen. Ook momenteel is de horeca weer gesloten. De man heeft zich bovendien ingespannen om het inkomensverlies te beperken door het aanvragen van overheidssteun, het inzetten van hulp van derden en het verzorgen van afhaalmaaltijden. Dat de man hiermee niet dezelfde omzet als voorheen draait, acht de rechtbank niet verwijtbaar. Het inkomensverlies is op termijn wel voor herstel vatbaar, want de maatregelen zullen niet oneindig voortduren. De rechtbank zal hierna bespreken vanaf welke datum de wijziging in moet gaan en voor hoe lang de gewijzigde bijdrage vervolgens geldt.
De ingangsdatum en de duur van de wijziging
5.12.
De man verzoekt de wijziging van de kinderalimentatie in te laten gaan per 1 april 2020. Dit sluit aan bij de datum waarop de restaurants vanwege de maatregelen rondom de uitbraak van het coronavirus hun deuren moesten sluiten.
5.13.
Het uitgangspunt is dat de rechtbank terughoudend dient te zijn met het wijzigen van onderhoudsverplichtingen die zien op een periode die ligt in het verleden. In de praktijk wordt een ingangsdatum doorgaans niet voor de datum van indiening van het verzoekschrift vastgesteld. De rechtbank ziet in de bijzondere omstandigheden van de man reden om dat in dit geval wel te doen. Duidelijk is dat de onderneming van de man hard is getroffen door de overheidsmaatregelen. De man heeft gesteld te wachten met de indiening van een wijzigingsverzoek, omdat onduidelijk was hoe lang de sluiting van de horeca zou duren en in de zomerperiode de maatregelen versoepeld werden en de omzet weer wat leek toe te nemen. Omdat de gevolgen van de uitbraak van het virus langer duren dan hij verwacht had, verzoekt hij een eerdere ingangsdatum te bepalen. De rechtbank acht deze redenering van de man begrijpelijk. Hij heeft als het ware geprobeerd om het nog even uit te zingen. Nu blijkt dat dat niet lukt, zal de rechtbank de ingangsdatum bepalen op 1 april 2020, in aansluiting bij de sluiting van de horeca.
5.14.
De rechtbank weegt ook mee dat de man sinds de sluiting van de horeca niet meer aan zijn alimentatieverplichting heeft voldaan, zodat er geen terugbetalingsverplichting ontstaat voor de vrouw. De financiële gevolgen van het vaststellen van een eerdere ingangsdatum voor de wijziging van de hoogte van het alimentatiebedrag zijn voor de vrouw dus beperkt. Daar komt bij dat de vrouw na de verkoop en levering van de echtelijke woning nog een fors bedrag van de man krijgt uit hoofde van de verdeling, zo is tijdens de mondelinge behandeling duidelijk geworden.
5.15.
De rechtbank is dus van oordeel dat de wijziging in moet gaan per 1 april 2020. De volgende vraag is op welke termijn het inkomen van de man voor herstel vatbaar is. Duidelijk is dat de inkomenswijziging speelt in heel 2020. Daarnaast acht de rechtbank de verwachting van de man reëel dat ook in 2021 de gevolgen van de maatregelen tegen het coronavirus nog lang voelbaar zullen zijn (de man heeft in dat kader gewezen op een rapport van ING over de Horecabranche). Momenteel is de horeca nog altijd gesloten, is het vaccinatieprogramma pas net gestart en ligt het in de lijn der verwachting dat áls de horeca weer open mag gaan, het aantal te ontvangen gasten nog enige tijd beperkt zal zijn. Het is dus nog niet te voorzien wanneer de omzet van de onderneming van de man weer op het oude niveau is. De rechtbank acht het dan ook redelijk om er vanuit te gaan dat het inkomen van de man over 2021 niet substantieel hoger zal liggen dan in 2020. Vanaf 2022 acht de rechtbank de man in staat om zijn inkomen weer op het oude niveau te krijgen. De rechtbank zal het gewijzigde alimentatiebedrag dan ook vaststellen voor de periode van 1 april 2020 tot 1 januari 2022. Vanaf 1 januari 2022 herleeft de oude bijdrage. Indien de man op dat moment (nog) niet in staat blijkt om de oorspronkelijk bijdrage te betalen, is het aan hem om een nieuw verzoek in te dienen en goed onderbouwd aan te tonen waarom het niet lukt of is gelukt om zijn inkomen op het oude niveau terug te brengen. Uiteraard kunnen partijen tegen die tijd ook onderling nieuwe afspraken maken over de hoogte van de kinderalimentatie als dat nodig blijkt.
De verdeling van de kosten
5.16.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt ook wel de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
5.17.
Zo’n vergelijking is hier niet nodig omdat de ouders samen niet genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van de kinderen. Hun gezamenlijke draagkracht is € 1.018 per maand (€ 968 + € 50), terwijl de kosten van de kinderen € 1.959 per maand zijn. De ouders komen dus samen een bedrag van € 941 per maand tekort. Zij zullen daarom ieder hun volledige draagkracht moeten gebruiken.
De zorgkorting
5.18.
Tot slot krijgt normaal gesproken de ouder die kinderalimentatie moet betalen een korting op die alimentatie, omdat die ouder al een deel van de kosten betaalt op het moment dat de kinderen bij hem verblijven. Dit wordt ook wel de ‘zorgkorting’ genoemd. De rechtbank zal hier geen zorgkorting toepassen gelet op het grote tekort aan draagkracht. Daarnaast is er op dit moment al lange tijd geen contact tussen de man en de kinderen, waardoor de man feitelijk ook geen kosten maakt voor de kinderen. De rechtbank stelt de door de man te betalen bijdrage dan ook vast op zijn draagkracht, zijnde € 968 per maand. Dat komt neer op afgerond € 323 per kind per maand.
De alimentatie moet vooruit worden betaald
5.19.
De rechtbank zal beslissen dat de man de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.20.
De rechtbank zal de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaren, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
De proceskosten
5.21.
De rechtbank zal beslissen dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in de beschikking van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 maart 2020 en bepaalt dat de kinderalimentatie vanaf 1 april 2020 € 323 per kind per maand bedraagt, vanaf heden bij vooruitbetaling te voldoen;
6.2.
beslist dat vanaf 1 januari 2022 het oude alimentatiebedrag herleeft en de man met € 516 per kind per maand dient bij te dragen in de kosten van de kinderen;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
beslist dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
6.5.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.E.H. Bovy, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Cox-Weber als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2021.