ECLI:NL:RBGEL:2021:1013

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
05.155348.19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor seksuele aanranding en verleiding van minderjarigen

Op 4 maart 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 56-jarige man uit Maasdam. De man werd beschuldigd van seksuele aanranding van vier slachtoffers en verleiding van twee minderjarige jongens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ontuchtige handelingen, waarbij hij gebruik maakte van zijn overwicht en geld bood aan de slachtoffers. De feiten vonden plaats in de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 april 2019 in Rhenoy, gemeente Geldermalsen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 360 dagen, met een proeftijd van vijf jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers, variërend van €1.250 tot €2.500, afhankelijk van de ernst van de aantasting van hun integriteit. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar de overige feiten zijn wettig en overtuigend bewezen verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, die vaak langdurige psychische gevolgen ondervinden van dergelijke delicten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.155348.19
Datum uitspraak : 4 maart 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1964 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. M.A. Prins, advocaat in ‘s Hertogenbosch.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 juni 2019 te Rhenoy, gemeente Geldermalsen, in
elk geval in Nederland,
door giften en/of beloften van geld en/of goed en/of misbruik van uit
feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding,
te weten door het aanbieden/beloven van een geldbedrag van 50 euro,
althans enig geldbedrag,
[slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2003, van wie hij, verdachte, wist of
redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren
nog niet had bereikt,
opzettelijk heeft bewogen een of meer ontuchtige handelingen van
verdachte te dulden, te weten
door de penis van voornoemde [slachtoffer 1] over en/of onder de kleding te
betasten en/of (daarbij) die [slachtoffer 1] af te trekken;
2.
hij op of omstreeks 29 juni 2019 te Rhenoy, gemeente Geldermalsen, in
elk geval in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of
een andere feitelijkheid,
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer
ontuchtige handelingen door die [slachtoffer 1] over en/of onder de kleding
bij de penis te betasten en/of (daarbij) die [slachtoffer 1] af te trekken,
waarbij dat geweld en/of die die één of meer andere feitelijkheden en/of
die bedreiging met geweld
en/of met één of meer andere feitelijkheden er in heeft bestaan dat
verdachte
- de broek van die [slachtoffer 1] uit/naar beneden heeft getrokken en/of
- die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- op onverhoedse wijze de penis van die [slachtoffer 1] heeft betast,
waarbij verdachte meermalen voorbij is gegaan aan het non-verbale
verzet van die [slachtoffer 1] ;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari
2019 tot en met 30 april 2019 te Rhenoy, gemeente Geldermalsen, in elk
geval in Nederland,
door giften en/of beloften van geld en/of goed en/of misbruik van uit
feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding,
te weten door het aanbieden/beloven van (een) geldbedrag(en) van 50
en/of 80 euro, althans enig geldbedrag,
- [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 2003, van wie hij, verdachte, wist of
redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren
nog niet had bereikt,
opzettelijk heeft bewogen een of meer ontuchtige handelingen van
verdachte te dulden, te weten
door meermalen, althans eenmaal de penis van die [slachtoffer 2] over en/of
onder de kleding te betasten en/of die [slachtoffer 2] af te trekken en/of te pijpen
en/of
- [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedag 4] 2004, van wie hij, verdachte,
wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien
jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen een of meer
ontuchtige handelingen van verdachte te dulden, te weten door
meermalen, althans eenmaal de penis van die [slachtoffer 3] over de
kleding te betasten;
4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari
2019 tot en met 30 april 2019 te Rhenoy, gemeente Geldermalsen, in elk
geval in Nederland,
- [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige
handelingen door meermalen, althans eenmaal, de penis van die [slachtoffer 2]
over en/of onder de kleding te betasten en/of die [slachtoffer 2] af te trekken
en/of te pijpen
waarbij dat geweld en/of die die één of meer andere feitelijkheden en/of
die bedreiging met geweld en/of met één of meer andere feitelijkheden
er in heeft bestaan dat verdachte
de broek en/of onderbroek van die [slachtoffer 2] uit/naar beneden heeft
getrokken en/of
die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en/of vastgehouden,
waarbij verdachte meermalen voorbij is gegaan aan het verbale en/of
non-verbale verzet van die [slachtoffer 2]
en/of
- [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer
ontuchtige handelingen door meermalen, althans eenmaal, de penis van
die [slachtoffer 3] over de kleding te betasten,
waarbij dat geweld en/of die die één of meer andere feitelijkheden en/of
die bedreiging met geweld en/of met één of meer andere feitelijkheden
er in heeft bestaan dat verdachte
op de (rijdende) quad achter die [slachtoffer 3] heeft gezeten en hem op
die manier in zijn bewegingsvrijheid heeft beperkt en/of op
onverhoedse wijze de penis van die [slachtoffer 3] (over de kleding) heeft
betast,
waarbij verdachte meermalen voorbij is gegaan aan het verbale en/of
non-verbale verzet van die [slachtoffer 3] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari
2019 tot en met 30 april 2019 te Rhenoy, gemeente Geldermalsen, in elk
geval in Nederland,
- met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 2003, die toen de leeftijd van
zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handelingen heeft gepleegd, te weten
door meermalen, althans eenmaal de penis van die [slachtoffer 2] over en/of
onder de kleding te betasten en/of die [slachtoffer 2] af te trekken en/of te pijpen
en/of
- met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedag 4] 2004, die toen de leeftijd
van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer
ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten door meermalen,
althans eenmaal de penis van die [slachtoffer 3] over de kleding te
betasten;
5.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met 31
augustus 2016 te Rhenoy, gemeente Geldermalsen, in elk geval in
Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of
een andere feitelijkheid,
[slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer
ontuchtige handelingen door die [slachtoffer 4] over de kleding bij de
penis te betasten
waarbij dat geweld en/of die die één of meer andere feitelijkheden en/of
die bedreiging met geweld en/of met één of meer andere feitelijkheden
er in heeft bestaan dat verdachte
op een (rijdende) quad achter die [slachtoffer 4] heeft gezeten en hem op
die manier in zijn bewegingsvrijheid heeft beperkt en/of op
onverhoedse wijze de penis van die [slachtoffer 4] (over de kleding) heeft
betast,
waarbij verdachte meermalen voorbij is gegaan aan het verbale en/of
non-verbale verzet van die [slachtoffer 4] .
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder de feiten 1 en 2, met uitzondering van het aftrekken van [slachtoffer 1] nu [slachtoffer 1] daar summier over heeft verklaard en verdachte die handeling stellig heeft ontkend. Verder heeft de officier van justitie gesteld dat het tenlastegelegde onder de feiten 3, 4 primair en 5 wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 1, voor zover dat feit ziet op het betasten van de penis over de kleding van [slachtoffer 1] , gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank gelet op de bekennende verklaring van verdachte. Verder is verzocht verdachte partieel vrij te spreken van de overige onder feit 1 ten laste gelegde handelingen, omdat het dossier daarvoor slechts de verklaring van [slachtoffer 1] bevat en geen steunbewijs.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Dat verdachte [slachtoffer 1] geld heeft geboden en na het wegduwen van zijn hand nog een keer de penis van [slachtoffer 1] over de onderbroek heeft betast, is onvoldoende om te kunnen spreken van een zodanige dwang dat [slachtoffer 1] zich daardoor niet zou kunnen verzetten of aan de situatie zou kunnen onttrekken. Voor het tegenhouden en/of vastpakken van [slachtoffer 1] bestaat onvoldoende bewijs. Wat resteert is het gegeven dat er een fors leeftijdsverschil is tussen verdachte en [slachtoffer 1] , wat volgens bestendige rechtspraak op zichzelf onvoldoende is om te spreken van een dergelijk overwicht dat daaruit dwang voortvloeit.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het tenlastegelegde onder feit 3, gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van het onder feit 4 primair tenlastegelegde heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Aangaande [slachtoffer 3] is er namelijk geen sprake geweest van geweld of dreiging met geweld. Wat [slachtoffer 2] betreft, is er geen steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer 2] aangaande fysieke dwang. Wat resteert is het leeftijdsverschil tussen [slachtoffer 2] en verdachte en het aanbieden van geld door verdachte, wat onvoldoende is om te kunnen spreken van een zodanige dwang dat [slachtoffer 2] zich daardoor niet zou kunnen verzetten of zich aan de situatie zou kunnen onttrekken. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank aangaande het onder feit 4 subsidiair tenlastegelegde.
Van feit 5 heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Uitgegaan moet worden van de verklaring van verdachte, omdat er onvoldoende steunbewijs is voor de verklaring van [slachtoffer 4] en vraagtekens moeten worden gezet bij zijn geloofwaardigheid. Voorts is er geen sprake van geweld of dreiging met geweld.
De beoordeling door de rechtbank
Feit 1
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat verdachte seksuele handelingen heeft verricht bij aangever [slachtoffer 1] . Uit de aangifte van [slachtoffer 1] kan de rechtbank echter niet afleiden dat [slachtoffer 1] heeft toegestaan, dat verdachte seksuele handelingen bij hem verrichtte, omdat hem door verdachte geld is aangeboden of beloofd. Daarom kan niet worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft verleid door hem geld in het vooruitzicht te stellen. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder feit 1.
Feit 2
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte op 29 juni 2019 in de woning van verdachte in Rhenoy opeens over de korte broek van [slachtoffer 1] aan de penis van [slachtoffer 1] zat. Verdachte maakte de broek van [slachtoffer 1] los, deed zijn hand in de broek van [slachtoffer 1] en begon [slachtoffer 1] over zijn onderbroek af te trekken. Vervolgens probeerde verdachte de broek van [slachtoffer 1] uit te doen, maar [slachtoffer 1] stribbelde tegen door de hand van verdachte weg te duwen bij zijn gulp. Toen moest [slachtoffer 1] van verdachte gaan staan en trok verdachte de broek van [slachtoffer 1] naar beneden. Verdachte ging ineens met zijn hand in de linker broekspijp van de onderbroek van [slachtoffer 1] en raakte daarbij zijn penis aan. [slachtoffer 1] trok zijn hand weg en is naar buiten gegaan. Verdachte had volgens [slachtoffer 1] kunnen weten dat hij dit niet wilde vanwege de lichaamshouding van [slachtoffer 1] . Verdachte deed namelijk zijn arm om [slachtoffer 1] heen en [slachtoffer 1] trok zich toen weg. Ook trok verdachte het gezicht van [slachtoffer 1] naar zich toe en [slachtoffer 1] duwde zijn eigen gezicht toen weg. [slachtoffer 1] had ook zijn hand nog op zijn kruis liggen toen zijn broek nog aan was. [2] Verdachte heeft verklaard dat hij over de kleding van [slachtoffer 1] over zijn penis heen is gegaan, over de penis heen heeft gewreven en dat hij de broek van [slachtoffer 1] heeft uitgetrokken. [3]
Verdachte heeft ontkend met zijn hand in de onderbroek van [slachtoffer 1] te zijn geweest en hem te hebben afgetrokken. Volgens verdachte was er geen sprake van tegenwerking door [slachtoffer 1] .
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat verdachte de aangifte van [slachtoffer 1] grotendeels heeft bevestigd. Gelet op de authenticiteit en gedetailleerdheid van de verklaring van [slachtoffer 1] heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van die verklaring. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte de penis van [slachtoffer 1] ook onder zijn onderbroek heeft betast en [slachtoffer 1] over zijn onderbroek afgetrokken. Door de broek van [slachtoffer 1] naar beneden te trekken en op onverhoedse wijze de penis van [slachtoffer 1] zowel boven als onder de onderbroek te betasten, heeft verdachte de aanzienlijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] deze ontuchtige handelingen tegen zijn wil heeft ondergaan. Verdachte heeft door onverhoeds te handelen immers verzet van [slachtoffer 1] voorkomen. Feit 2 is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , p. 69-72;
- het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] , p. 78, 80-81;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 44 en 46;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 februari 2021.
Op basis van de hierboven opgegeven bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat feit 3 wettig en overtuigend is bewezen.
Feit 4
[slachtoffer 2][aangever] heeft aangifte gedaan van seksueel misbruik van haar zoon [slachtoffer 2] door verdachte in Rhenoy. Haar zoon heeft in eerste instantie verteld dat verdachte hem een keer in een hoek had gedrukt, dat haar zoon toen niet kon wegkomen en toen is betast aan zijn piemel. Later is aangeefster duidelijk geworden dat er meer is gebeurd en meerdere keren. [4] Getuige [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij voor het eerst in februari 2019 en voor het laatst eind maart of april 2019 bij verdachte is geweest. Hij denkt dat het vijf keer is gebeurd dat verdachte hem heeft afgetrokken. Verdachte pakte dan de benen van [slachtoffer 2] en deed de broek en onderbroek van [slachtoffer 2] naar beneden. Dan ging hij aftrekken en pijpen. Verdachte hield [slachtoffer 2] met zijn hand vast, zodat hij niet kon weglopen. [slachtoffer 2] heeft bijna elke keer gezegd dat hij het niet wilde. Verdachte luisterde niet. [5] Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 2] heeft afgetrokken en gepijpt, hij denkt zes of zeven keer. [6]
Volgens verdachte heeft [slachtoffer 2] geen enkele keer tegengewerkt. De rechtbank is echter van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] gedetailleerd is en authentiek overkomt. Daarnaast wordt de verklaring van [slachtoffer 2] ondersteund door de verklaring van zijn moeder, aan wie [slachtoffer 2] meteen al heeft verteld dat hij niet weg kon komen en in de hoek was gedrukt. De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer 2] dat hij werd gedwongen tot het ondergaan van de ontuchtige handelingen doordat verdachte zijn broek en onderbroek naar beneden heeft gedaan en hem heeft vastgepakt en vastgehouden. Feit 4 primair ten aanzien van [slachtoffer 2] is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
[slachtoffer 3]Getuige [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij op 16 april 2019 bij verdachte thuis op de bank zat en dat verdachte toen het geslachtsdeel van [slachtoffer 3] heeft aangeraakt, over zijn kleding heen. [7] Verdachte heeft verklaard dat hij op de bank met zijn hand over het kruis van [slachtoffer 3] heen is gegaan. Hij heeft de penis van [slachtoffer 3] over zijn onderbroek heen aangeraakt. [8]
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat verdachte op onverhoedse wijze de penis van [slachtoffer 3] heeft betast, waardoor verdachte de aanzienlijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 3] deze handeling tegen zijn wil heeft ondergaan. Verdachte heeft door onverhoeds te handelen immers verzet van [slachtoffer 3] voorkomen. Feit 4 primair ten aanzien van [slachtoffer 3] is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 5Aangever [slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij in één van de laatste weken van de zomervakantie in 2016 reed met de quad van verdachte. [slachtoffer 4] zat voorop en verdachte achterop. [slachtoffer 4] voelde ineens beide handen van verdachte op zijn heupen en verdachte ging met beide handen naar beneden in de richting van de penis van [slachtoffer 4] . Dit deed verdachte over de broek van [slachtoffer 4] heen. [slachtoffer 4] heeft toen het stuur losgelaten en de handen van verdachte van zich afgetrokken. Verdachte deed het weer en bleef [slachtoffer 4] daar aanraken. [slachtoffer 4] kon niets anders doen en ze hebben nog een tijdje met de quad door het bos gereden totdat ze bij de stacaravan van verdachte waren. Daar stopte verdachte met aanraken. [9] Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 4] bij de heupen vastpakte op de quad. Toen ging verdachte wat verder en voelde hij op het kruis van [slachtoffer 4] . [10] Verder heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer 4] eerst de hand van verdachte heeft weggeduwd en dat hij het daarna wel heeft toegelaten. [11]
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat [slachtoffer 4] de eerste keer dat verdachte zijn penis betastte verzet heeft getoond. Verdachte heeft daarna nogmaals de penis van [slachtoffer 4] betast. Door onverhoeds de penis van [slachtoffer 4] te betasten terwijl [slachtoffer 4] op dat moment een quad aan het besturen was, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank een situatie in het leven geroepen waarin het voor [slachtoffer 4] zo moeilijk was om zich aan de handelingen van verdachte te onttrekken, dat hij zich gedwongen heeft gevoeld deze handelingen – uiteindelijk – te ondergaan. Verdachte heeft, door zodanig te handelen, de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 4] de handelingen tegen zijn wil heeft ondergaan. Feit 5 is dan ook wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2, 3, 4 primair en 5 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
2.
hij op of omstreeks 29 juni 2019 te Rhenoy
, gemeente Geldermalsen, in elk geval in Nederland,
door
geweld ofeen
anderefeitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van
een of meerontuchtige handelingen door die [slachtoffer 1] over en
/ofonder de kleding bij de penis te betasten en
/of (daarbij
)die [slachtoffer 1] af te trekken, waarbij
dat geweld en/of diedie één of meer
anderefeitelijkheden
en/of die bedreiging met geweld en/of met één of meer andere feitelijkhedener in hebben bestaan dat verdachte
- de broek van die [slachtoffer 1] uit/naar beneden heeft getrokken en
/of
- die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en
/of vastgehouden en/of
- op onverhoedse wijze de penis van die [slachtoffer 1] heeft betast,
waarbij verdachte meermalen voorbij is gegaan aan het non-verbale verzet van die [slachtoffer 1] ;
3.
hij op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 januari 2019 tot en met 30 april 2019 te Rhenoy
, gemeente Geldermalsen, in elk geval in Nederland,door giften en/of beloften van geld
en/of goed en/of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding, te weten door het aanbieden/beloven van (een) geldbedrag(en) van 50
en/of 80 euro, althans enig geldbedrag,
- [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 2003, van wie hij, verdachte, wist
of redelijkerwijs moest vermoedendat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen
een of meerontuchtige handelingen van verdachte te dulden, te weten door meermalen
, althans eenmaalde penis van die [slachtoffer 2] over en/of onder de kleding te betasten en
/ofdie [slachtoffer 2] af te trekken en
/ofte pijpen en
/of
- [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedag 4] 2004, van wie hij, verdachte, wist
of redelijkerwijs moest vermoedendat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen een
of meerontuchtige handeling
envan verdachte te dulden, te weten door
meermalen, althans eenmaalde penis van die [slachtoffer 3] over de kleding te betasten;
4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 april 2019 te Rhenoy,
gemeente Geldermalsen, in elk geval in Nederland,
- [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van
een of meerontuchtige handelingen door meermalen
, althans eenmaal,de penis van die [slachtoffer 2]
over en/of onder de kledingte betasten en
/ofdie [slachtoffer 2] af te trekken en
/ofte pijpen waarbij
dat geweld en/of diedie
één of meer anderefeitelijkheden
en/of die bedreiging met geweld en/of met één of meer andere feitelijkheden
er in hebben bestaan dat verdachte de broek en
/ofonderbroek van die [slachtoffer 2] uit/naar beneden heeft getrokken en
/ofdie [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en/of vastgehouden, waarbij verdachte meermalen voorbij is gegaan aan het verbale en/of non-verbale verzet van die [slachtoffer 2] en
/of
- [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het dulden van een
of meerontuchtige handeling
endoor
meermalen, althans eenmaal,de penis van die [slachtoffer 3] over de kleding te betasten,
waarbij
dat geweld en/of diedie
één of meer anderefeitelijkheid
en/of die bedreiging met geweld en/of met één of meer andere feitelijkhedener in heeft bestaan dat verdachte
op de (rijdende) quad achter die [slachtoffer 3] heeft gezeten en hem op die manier in zijn bewegingsvrijheid heeft beperkt en/ofop onverhoedse wijze de penis van die [slachtoffer 3]
(over de kleding
)heeft betast
, waarbij verdachte meermalen voorbij is gegaan aan het verbale en/of non-verbale verzet van die [slachtoffer 3];
5.
hij in
of omstreeksde periode van 1 augustus 2016 tot en met 31 augustus 2016
te Rhenoy, gemeente Geldermalsen, in elk gevalin Nederland
,door
geweld ofeen
anderefeitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het dulden van
een of meerontuchtige handelingen door die [slachtoffer 4] over de kleding bij de penis te betasten waarbij
dat geweld en/of diedie
één of meer anderefeitelijkheden
en/of
die bedreiging met geweld en/of met één of meer andere feitelijkhedener in hebben bestaan dat verdachte op een
(rijdende
)quad achter die [slachtoffer 4] heeft gezeten en hem op die manier in zijn bewegingsvrijheid heeft beperkt en
/ofop onverhoedse wijze de penis van die [slachtoffer 4]
(over de kleding
)heeft betast, waarbij verdachte
meermalenvoorbij is gegaan aan het
verbale en/ofnon-verbale verzet van die [slachtoffer 4] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

De officier van justitie en de verdediging hebben gesteld dat de feiten 3 en 4 eendaadse samenloop opleveren.
Anders dan de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de feiten 3 en 4 meerdaadse samenloop opleveren. Het verleiden van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] door hen geld in het vooruitzicht te stellen en het dwingen van hen tot het ondergaan van seksuele handelingen betreffen op zichzelf staande handelingen die meer dan één misdrijf opleveren. Uit de bewezenverklaring volgt immers dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] door andere feitelijkheden zijn gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen dan doordat hen geld werd aangeboden of beloofd.
Het bewezenverklaarde levert dan ook op:
Feit 2:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Feit 3:
Door giften of beloften van geld een persoon, waarvan de dader weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen van hem te dulden, meermalen gepleegd.
Feit 4 primair:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.
Feit 5:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ter hoogte van het voorarrest, met aftrek, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden met een proeftijd van vijf jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest. Daarnaast is verzocht om oplegging van een (forse) voorwaardelijke gevangenisstraf met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Een proeftijd van vijf jaren is daarbij aangewezen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan seksuele aanranding van vier slachtoffers. Eén slachtoffer heeft verdachte meerdere malen afgetrokken en gepijpt en de andere drie slachtoffers heeft verdachte bij de penis betast. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verleiding van twee minderjarige jongens door hen geld in het vooruitzicht te stellen als zij ontuchtige handelingen van verdachte zouden dulden. Verdachte heeft met deze strafbare feiten een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de – op één na – minderjarige slachtoffers.
Als feit van algemene bekendheid kan worden aangenomen dat met name jeugdige slachtoffers van zedendelicten vaak nog lang psychische gevolgen kunnen ondervinden van wat hen is overkomen. Dat blijkt ook uit de twee ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen. Uit beide verklaringen is naar voren gekomen dat de incidenten een grote impact hebben op hun leven en dat hun vertrouwen is geschonden.
Bij het bepalen van een passende straf heeft de rechtbank allereerst gelet op het uittreksel uit het justitiële documentatieregister van [7 januari 2021] . Daaruit volgt dat verdachte lang geleden is veroordeeld voor het plegen van ontucht met iemand beneden de leeftijd van 16 jaar. Uit het dossier volgt daarnaast dat verdachte eerder in Canada is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Verder heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsadvies van 1 oktober 2019, het aanvullend reclasseringsadvies van 10 maart 2020 en op de Pro Justitia-rapportages (psychiatrisch en psychologisch onderzoek) van 24 en 26 februari 2020.
Uit de Pro Justitia-rapportages komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een parafilie in de vorm van efebofilie, dat wil zeggen een seksuele voorkeur voor kinderen in de puberteit, waarbij verdachte vooral op jongens is gericht. Deze stoornis was aanwezig ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten en heeft verdachte beïnvloed. De deskundigen adviseren dan ook om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare.
De kans op herhaling wordt door de psychiater ingeschat als matig en door de psycholoog als matig-laag. Verdachte heeft behandeling nodig en hij is daarvoor gemotiveerd. Geadviseerd wordt om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met onder meer de behandeling als bijzondere voorwaarde. Toezicht door de reclassering wordt voor een lange tijd wenselijk geacht.
De reclassering heeft eveneens geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, het vermijden van contact met minderjarigen en het vermijden van kinderporno. Daarnaast wordt een reclasseringstoezicht voor de duur van vijf jaren geadviseerd. Uit het Integraal Evaluatieverslag van 16 februari 2021 van de reclassering volgt dat op 20 maart 2020 het reclasseringstoezicht is opgestart, in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Er is wekelijks contact met verdachte. De behandeling van verdachte bij de forensische polikliniek Kairos is midden april 2020 opgestart. Verdachte komt tot op heden alle afspraken na en werkt actief mee aan meldplicht- en behandelgesprekken. Volgens de reclassering is het zinvol om de behandeling en het reclasseringstoezicht voort te zetten.
Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat herhaling moet worden voorkomen en dat daarvoor een behandeling van verdachte nodig is. Gelet op wat hiervoor is beschreven, is de rechtbank van oordeel dat deze behandeling moet worden opgelegd in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel. Ook de overige door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden acht de rechtbank noodzakelijk. De rechtbank vindt, vanwege de ernst van de feiten en de meerdere slachtoffers, dat naast een voorwaardelijk strafdeel ook een onvoorwaardelijk strafdeel op zijn plaats is. Het is echter – gelet op de reeds opgestarte behandeling en het reeds opgestarte reclasseringstoezicht – niet wenselijk dat verdachte terug moet naar de gevangenis. De op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal dan ook gelijk zijn aan het voorarrest, met aftrek. Omdat de rechtbank het van belang acht dat verdachte zich houdt aan de bijzondere voorwaarden is een forse stok achter de deur nodig in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden (360 dagen). Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat een lange proeftijd van vijf jaren passend is, zoals ook is geadviseerd door de deskundigen en de reclassering. De voorwaardelijke straf is lager dan geëist door de officier van justitie, gelet op het feit dat de rechtbank verdachte vrijspreekt van het tenlastegelegde onder feit 1.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met de feiten 1 en 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 28,60 aan materiële schade en € 5.000,-- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij recht heeft op schadevergoeding en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Wat de hoogte moet zijn van het toe te kennen bedrag aan schadevergoeding, heeft de officier van justitie ter bepaling door de rechtbank gelaten.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot materiële schadevergoeding dient te worden afgewezen, aangezien er geen wettelijke basis is voor vergoeding van deze kosten. Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immateriële schade heeft de verdediging gesteld dat deze vordering tot een bedrag van € 500,-- kan worden toegewezen en voor het overige dient te worden afgewezen. De verdediging heeft gewezen op feitenrechtspraak waaruit volgt dat een bedrag van ongeveer € 500,-- gebruikelijk is voor onderhavige handelingen.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat door de benadeelde partij is verzocht om vergoeding van de reiskosten die zijn gemaakt in het kader van het bijwonen van de zitting. De vergoeding van deze kosten wordt gevorderd als rechtstreekse schade.
De rechtbank overweegt dat kosten die in het kader van de voegingsprocedure zijn gemaakt, zoals kosten van rechtsbijstand en reis-, verblijfs- en verletkosten in het kader van het bijwonen van de terechtzitting, op grond van artikel 532 Wetboek van Strafvordering toewijsbaar zijn als proceskosten en niet als rechtstreekse (materiële) schade. Deze kosten zijn slechts als proceskosten toewijsbaar indien de situatie zoals bedoeld in artikel 238 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zich voordoet. In het onderhavige geval doet deze situatie zich niet voor, aangezien de benadeelde partij zich heeft laten bijstaan door een advocaat. Dat de reiskosten zouden zijn gemaakt in het kader van het uitoefenen van het spreekrecht, doet daaraan niet af, nu proceskosten gaan om kosten die zijn gemaakt door de benadeelde partij in het kader van de voegingsprocedure. Gelet hierop wordt de gevorderde materiële schade afgewezen. Daarnaast zullen de reiskosten niet worden toegewezen als zijnde proceskosten.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft ter terechtzitting € 5.000,-- aan smartengeld gevorderd.
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna ook: BW) onder meer recht heeft op vergoeding van smartengeld in het geval dat de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast. Om te spreken van een aantasting in de persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de hiervoor genoemde categorie van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door de bewezen verklaarde feitelijke aanranding van de eerbaarheid is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Vanwege de schending van de lichamelijke integriteit van de benadeelde overweegt de rechtbank dat het in het onderhavige geval niet is vereist dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Objectieve onderbouwing van de feitelijke gevolgen van de handelingen door verdachte kan in zoverre achterwege blijven. Wel dient op zijn minst aannemelijk te zijn dat die feitelijke gevolgen er zijn. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat die feitelijke gevolgen er zijn. Het vertrouwen in mensen en in het bijzonder mannen is bij benadeelde compleet verdwenen en hij trekt zich terug in zijn eigen wereld. Benadeelde is veranderd en gaat minder naar buiten of op pad. Deze schade is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.500,-- begroten.
Verdachte is vanaf 29 juni 2019 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.
[slachtoffer 2]De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met de feiten 3 en 4 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 121,53 aan materiële schade als verplaatste schade en € 2.500,-- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij recht heeft op schadevergoeding zoals gevorderd en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 27,24 – betreffende de opgenomen verlofuren voor het doen van aangifte – dient te worden toegewezen en voor het overige dient te worden afgewezen. De gevorderde reiskosten en verlofuren ten behoeve van het bezoek aan Slachtofferhulp zijn geen redelijke kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van de reiskosten naar het politiebureau maakt de enkele omstandigheid dat een eventueel daarop volgende strafrechtelijke veroordeling de grondslag kan bieden voor schadevergoeding niet dat kan worden gezegd dat de reiskosten met dat doel zijn gemaakt. Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immateriële schade heeft de verdediging gesteld dat deze vordering tot een bedrag van € 1.000,-- kan worden toegewezen en voor het overige dient te worden afgewezen. De verdediging heeft gewezen op feitenrechtspraak waaruit volgt dat een bedrag van ongeveer € 1.000,-- gebruikelijk is voor onderhavige handelingen.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat de gemaakte reiskosten en opgenomen verlofuren zijn gevorderd als verplaatste schade. Verplaatste schade kan op grond van artikel 51f lid 2 Wetboek van Strafvordering en artikel 6:107 lid 1 onder a BW worden toegewezen. Er is sprake van geestelijk letsel bij het slachtoffer als gevolg van de bewezen verklaarde feiten. Een derde heeft kosten gemaakt voor het slachtoffer, te weten zijn moeder. De vraag is vervolgens of het slachtoffer deze schade zelf had kunnen vorderen als het slachtoffer die kosten zelf zou hebben gemaakt. De rechtbank overweegt dat reiskosten die zijn gemaakt in verband met een bezoek aan Slachtofferhulp volgens de Hoge Raad geen rechtstreekse materiële schade ten gevolge van het strafbare feit zijn. Reiskosten naar het politiebureau om aangifte te doen of om een nadere verklaring af te leggen strekken ertoe strafrechtelijke opsporing en vervolging van de dader te bewerkstelligen. De enkele omstandigheid dat een eventuele daarop volgende strafrechtelijke veroordeling de grondslag kan bieden voor schadevergoeding, maakt volgens de Hoge Raad niet dat gezegd kan worden dat die reiskosten met dat doel zijn gemaakt. De gevorderde reiskosten komen gelet op het voorgaande niet voor vergoeding in aanmerking en de vordering wordt voor dit deel afgewezen. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor de gevraagde vergoeding in verband met opgenomen verlofuren.
SmartengeldDe benadeelde partij heeft € 2.500,-- aan smartengeld gevorderd.
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek onder meer recht heeft op vergoeding van smartengeld in het geval dat de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast. Om te spreken van een aantasting in de persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de hiervoor genoemde categorie van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door de bewezen verklaarde feitelijke aanranding van de eerbaarheid en verleiding is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Vanwege de schending van de lichamelijke integriteit van de benadeelde overweegt de rechtbank dat het in het onderhavige geval niet is vereist dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Objectieve onderbouwing van de feitelijke gevolgen van de handelingen door verdachte kan in zoverre achterwege blijven. Wel dient op zijn minst aannemelijk te zijn dat die feitelijke gevolgen er zijn. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat die feitelijke gevolgen er zijn. Benadeelde voelt zich niet fijn en heeft niet willen spreken over wat hem is overkomen. Er is een gesprek met de psycholoog aangevraagd en de ouders van benadeelde merkten een verschil in zijn schoolresultaten. Deze schade is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.500,-- begroten.
Verdachte is vanaf 1 januari 2019 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.
[slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft in verband met feit 5 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 145,93 aan materiële schade en € 1.250,-- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij recht heeft op schadevergoeding zoals gevorderd en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft primair aangevoerd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering gelet op de verzochte vrijspraak.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 105,56 – betreffende de opgenomen verlofuren voor het doen van aangifte – dient te worden toegewezen en voor het overige dient te worden afgewezen. De gevorderde reiskosten ten behoeve van het bezoek aan Slachtofferhulp zijn geen redelijke kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Vanwege de aanwezigheid ter terechtzitting van een medewerker van Slachtofferhulp komen de gevorderde reiskosten voor het bijwonen van de zitting evenmin voor vergoeding in aanmerking. De verdediging heeft gewezen op feitenrechtspraak waaruit volgt dat een bedrag van ongeveer € 500,-- gebruikelijk is voor onderhavige handelingen.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat door de benadeelde partij is verzocht om vergoeding van de reiskosten die zijn gemaakt in het kader van het gesprek bij Slachtofferhulp en het bijwonen van de zitting. De vergoeding van deze kosten wordt gevorderd als rechtstreekse schade.
Zoals reeds ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2] is overwogen, zijn reiskosten die zijn gemaakt in verband met een bezoek aan Slachtofferhulp volgens de Hoge Raad geen rechtstreekse materiële schade ten gevolge van het strafbare feit. Verder zijn de reiskosten ten behoeve van het bijwonen van de zitting, zoals reeds ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1] is overwogen, slechts als proceskosten toewijsbaar indien de situatie zoals bedoeld in artikel 238 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zich voordoet. In het onderhavige geval doet deze situatie zich niet voor, aangezien de benadeelde partij zich heeft laten bijstaan door Slachtofferhulp. Dat de reiskosten zouden zijn gemaakt in het kader van het uitoefenen van het spreekrecht, doet daaraan niet af, nu proceskosten gaan om kosten die zijn gemaakt door de benadeelde partij in het kader van de voegingsprocedure. De vordering ten aanzien van de reiskosten wordt dan ook afgewezen en de reiskosten worden niet toegewezen als proceskosten.
Verder stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij heeft verzocht om vergoeding van opgenomen verlofuren in verband met het doen van aangifte. Zoals reeds is overwogen ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2] strekken reiskosten naar het politiebureau om aangifte te doen ertoe strafrechtelijke opsporing en vervolging van de dader te bewerkstelligen. De enkele omstandigheid dat een eventuele daarop volgende strafrechtelijke veroordeling de grondslag kan bieden voor schadevergoeding, maakt volgens de Hoge Raad niet dat gezegd kan worden dat die reiskosten met dat doel zijn gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit ook voor opgenomen verlofuren in verband met het doen van aangifte, waardoor de vordering ten aanzien van de opgenomen verlofuren wordt afgewezen.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft € 1.250,-- aan smartengeld gevorderd.
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek onder meer recht heeft op vergoeding van smartengeld in het geval dat de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast. Om te spreken van een aantasting in de persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de hiervoor genoemde categorie van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door de bewezen verklaarde feitelijke aanranding van de eerbaarheid is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Vanwege de schending van de lichamelijke integriteit van de benadeelde overweegt de rechtbank dat het in het onderhavige geval niet is vereist dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Objectieve onderbouwing van de feitelijke gevolgen van de handelingen door verdachte kan in zoverre achterwege blijven. Wel dient op zijn minst aannemelijk te zijn dat die feitelijke gevolgen er zijn. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat die feitelijke gevolgen er zijn. Benadeelde ervaart psychische problemen, voelt zich sinds de gebeurtenis onzeker en schaamt zich. Hij heeft last gehad van slaapproblemen en zondert zich af. Benadeelde heeft met zijn psychiater ook enkele sessies besteed aan deze gebeurtenis. Deze schade is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 1.250,-- begroten.
Verdachte is vanaf 1 augustus 2016 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 246 en 248a van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
625 dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
360 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van vijf jarenniet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte zich
binnen 48 uren na aanvang van de proeftijdzal melden bij
Reclassering Nederland regio Oostvia het telefoonnummer 088 8041401 en zich gedurende de proeftijd zal blijven melden bij deze instelling, zo vaak en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- verdachte zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt onder behandeling zal stellen van een
Forensisch Psychiatrische Polikliniek als de Waag, Kairos of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, om zich te laten behandelen en zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die in dat kader worden gegeven. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- verdachte zoekt op geen enkele wijze contact met minderjarigen en hij vermijdt deze contacten zoveel mogelijk. Indien contacten met minderjarigen onvermijdelijk zijn, zorgt verdachte dat de hulpverlening erbij aanwezig is;
- verdachte onthoudt zich op welke wijze dan ook van het seksueel getint communiceren met minderjarigen en van gedrag dat is gericht op een digitale omgeving waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen;
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis;
  • veroordeelt verdachte in verband met feit 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
Benadeelde partij Bedrag Wettelijke rente
1. [slachtoffer 1] € 2.500,--juni 2019
2. [slachtoffer 2] € 2.500,--januari 2019
3. [slachtoffer 4] € 1.250,--augustus 2016
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan smartengeld te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling
1. [slachtoffer 1] € 2.500,--dagen
2. [slachtoffer 2] € 2.500,--dagen
3. [slachtoffer 4] € 1.250,--dagen
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 wijst de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] tot vergoeding van materiële schade af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.W.H. van Brandenburg (voorzitter), mr. Y.M.J.I. Baauw en mr. D.S.M. Bak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Damme, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 maart 2021.
Mr. Bak en mr. Van Damme zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2019379854 08Rails, gesloten op 29 augustus 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 63-65.
3.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 februari 2021.
4.Het proces-verbaal van aangifte door [aangever] , p. 75-76.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , p. 72-73.
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 46.
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] , p. 80-81.
8.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 46.
9.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] , p. 89, 91-93.
10.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 51.
11.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 februari 2021.