Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 19 december 2018
- het deskundigenbericht van 17 oktober 2019
- de conclusie na deskundigenbericht van [eiser]
- de conclusie na deskundigenrapport van Deloebas B.V.
- de akte wijziging eis van [eiser] .
2.De verdere beoordeling
Beleidsregel functieverandering in het buitengebied Gemeente Brummen 2009”. In het rapport is dit door de deskundige gedetailleerd uitgewerkt in paragraaf 4.1 (p. 6 tot en met 9). Echter, die onzekerheden hebben volgens de deskundige “
niet direct tot gevolg dat het bestemmingsplan niet onherroepelijk zou kunnen worden. Indien beide partijen volledige medewerking verlenen, en indien er geen bezwaren van derde-belanghebbenden zouden zijn, is het zeer wel denkbaar dat het bestemmingsplan zonder problemen kon worden vastgesteld. Echter, een bestemmingsplan dient, om uiteindelijk in stand te blijven, te passen binnen het provinciaal beleid.” (p. 19).
Uitbreiding van een bestaand niet-agrarisch bedrijf in het buitengebied met een bestaande omvang van > 500 m2 werd op basis van het toenmalig geldend provinciaal beleidskader slechts toegestaan tot 10%. Voor grotere uitbreidingen werd verplaatsing naar een andere locatie voorgestaan, bv. bedrijventerrein.” (rapport, p. 19). De deskundige tekent daarbij aan dat het provinciaal beleid nadien is gewijzigd in die zin dat na 18 oktober 2014 er geen normstelling meer bestond voor wat betreft de uitbreidingsmogelijkheid van niet-agrarische bedrijven (p. 20 van het rapport).
De totale vloeroppervlakte van het bedrijfsperceel [adres 2] betreft na uitbreiding ca. 2.500 m2, de uitbreiding zelf bedraagt reeds 500 m2”, aldus de deskundige (p. 14 van het rapport).
Vraag 1 en 2:
indien uiterlijk op 31 december 2013 door of namens de daartoe aangewezen gemeentelijke instantie geen onherroepelijke bestemmingsplanwijziging is verleend voor de bedrijfsuitbreiding van 625 m2 aan de [adres 2] binnen het bestaande bouwblok (…) tenzij partijen tussentijds een andere datum overeenkomen”. Gelet op dit onderdeel van het stappenplan en de ontbindende voorwaarde van artikel 16.1. van de koopovereenkomst moet ervan worden uitgegaan dat partijen het realiseren van de wijziging van het bestemmingsplan aan een tijdsplanning hadden gekoppeld, namelijk uiterlijk 31 december 2013. Dat partijen een latere datum voor de verlening van de bestemmingsplanwijziging zijn overeengekomen, welke mogelijkheid expliciet is opgenomen in artikel 16.1., is gesteld noch gebleken. Dit brengt mee dat Deloebas B.V. jegens [eiser] gehouden was zich in te spannen om uiterlijk eind 2013 een onherroepelijk bestemmingsplanwijziging tot stand te brengen. Dit brengt ook mee dat bij het bepalen van de schade die [eiser] heeft geleden omdat Deloebas B.V. die inspanning niet heeft verricht, van hetzelfde tijdsbestek moet worden uitgegaan. Immers, zoals eerder is overwogen, gaat het er om dat een vergelijking wordt gemaakt tussen de (vermogens)positie waarin [eiser] zou hebben verkeerd bij een onberispelijke nakoming van de overeenkomst en zijn positie na ontbinding van de koopovereenkomst wegens niet nakoming. De onberispelijke nakoming hield op dit punt, als gezegd, in dat Deloebas B.V. gehouden was zich in te spannen om uiterlijk eind 2013 een onherroepelijk bestemmingsplanwijziging tot stand te brengen. Aan de hand van het deskundigenrapport moet dus beoordeeld worden wat de kans van slagen was van een in 2012/2013 ingediend verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan. Daaruit volgt bij het bepalen van de kans op een succesvolle bestemmingsplanwijziging geen acht kan worden geslagen op het na 18 oktober 2014 gewijzigde provinciale beleid. Voor zover de deskundige het door haar geschatte percentage van de kans op succes op dat nieuwe provinciale beleid heeft gebaseerd, dient dat buiten beschouwing te blijven. Gelet op hetgeen partijen zijn overeengekomen gaat het er om te bepalen hoe groot in 2013 de kans was op het definitief worden van een bestemmingsplanwijziging zoals door partijen voorgestaan.
Ik heb in mijn rapport aangegeven dat ik twijfel aan de toepasbaarheid van de regels(bedoeld is o.a. art. 4:84 Awb, rb)
. Voor wat betreft de onevenredigheid van de gevolgen voor belanghebbenden: aangegeven wordt dat het vasthouden aan de beleidsregels verstrekkende gevolgen voor beide partijen zou hebben. En dat kan juist zijn. Maar of de gevolgen onevenredig zijn, betwijfel ik ten zeerste: het niet kunnen uitbreiden van niet-agrarisch bedrijf in het buitengebied met meer dan 10% was provinciaal beleid en is bij heel veel gemeenten nog steeds een vaststaand beleid. [eiser] kan en mag de bestaande overtollige gebouwen nu al slopen, ook zonder herziening van het bestemmingsplan. De onevenredigheid zou dan zijn dat dit op eigen kosten zou moeten.”
niet groot zou zijn geweest. Het provinciaal beleid en het regionale beleid lieten in 2013/2014 deze vorm van uitbreiding niet toe”. Dat de deskundige desondanks de kans toch op 40% schat lijkt te zijn ingegeven door de vraag of de provincie een zienswijze zou hebben ingediend. Deze redenering van de deskundige kan de rechtbank niet volgen. De deskundige schrijft namelijk dat zij “
niet kan aangeven” of de provincie ook daadwerkelijk een zienswijze zou hebben ingediend. Waarom zij dan toch op een kans van 40% komt, wordt in het rapport niet toegelicht. Dit geldt temeer nu de deskundige, in reactie op een opmerking van de zijde van [eiser] hierover, in het rapport opmerkt dat de gemeente dient te voldoen aan de provinciale verordening en dat de provincie dit checkt: “
Indien nodig dient de provincie een zienswijze in. Of dit in alle gevallen ook daadwerkelijk gebeurd is natuurlijk niet aan te geven” (rapport, p. 22). Gevoegd bij het feit dat de door de gemeente voorgestane maatwerkoplossing wegens strijd met eigen haar beleid eveneens erg kwetsbaar was, zoals hiervoor is geoordeeld (bij 2.15), acht de rechtbank de kans dat de beoogde bestemmingsplanherziening in 2013 door partijen zou kunnen worden gerealiseerd nihil.
aanvullende schadevergoeding en vergoeding van kosten van verhaal”.
Ontbinding op grond van tekortkoming is slechts mogelijk na voorafgaande ingebrekestelling. Bij ontbinding van de overeenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete van € 7.000,- (...) betreffende de werktuigenloods en/of € 50.000,- (…) betreffende de voormalige melkveestal, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding en vergoeding van kosten van verhaal en onder aftrek van kosten excl. BTW van eventueel uitgevoerde sloopwerkzaamheden betreffende de melkveestal en verhardingen tot maximaal € 26.200,- (€ 50.000,-/- € 23.800).”
ter zake de nakoming van artikel 10.2 nooit in gebreke is gesteld” (conclusie van antwoord bij 186). Voor zover Deloebas B.V. daarmee bedoelt dat artikel 10.2 enkel betrekking heeft op specifieke contractuele verplichtingen (in relatie tot de genoemde opstallen), wordt die stelling niet gevolgd. Voor het verbeuren van de boete in artikel 10.2 is het voldoende dat er sprake is van een aan Deloebas B.V. toerekenbare tekortkoming die heeft geleid tot ontbinding van de overeenkomst. Wel schrijft deze bepaling voor dat ontbinding pas mogelijk is na voorafgaande ingebrekestelling. In een brief van 3 februari 2014 (productie 27 bij dagvaarding) heeft [eiser] Deloebas B.V. in gebreke gesteld omdat Deloebas B.V. niet aan de verplichtingen en termijnen zoals opgenomen in de koopovereenkomst heeft voldaan en is Deloebas B.V. verzocht de overeenkomst alsnog na te komen. Uit de daaropvolgende reactie van Deloebas B.V. van 13 februari 2014 (productie 28 bij dagvaarding) wordt duidelijk dat Deloebas B.V. de overeenkomst niet zal nakomen, ook niet op het punt van het realiseren van een bestemmingsplanwijziging. In het stappenplan is - anders dan in de koopovereenkomst - opgenomen wat de consequenties zijn als er in augustus 2013 geen onherroepelijke bestemmingsplanwijziging is. Onder Stap 6 b staat: “
Indien nee en niet voldaan aan ontbindende voorwaarden geen overeenkomst, wel boetebeding koper aan verkoper minus sloopkosten ex BTW, exit”. De boetebepaling onder 10.2 kan als een veralgemeniseerde uitwerking hiervan worden beschouwd. Voor Deloebas B.V. moet volstrekt duidelijk zijn geweest dat als door haar geen wijziging van het bestemmingsplan in gang werd gezet, zij deze boete zou verbeuren. In de koopovereenkomst is deze bepaald op € 57.000,00.
6.444,00(6 punten × tarief € 1.074,00)