ECLI:NL:RBGEL:2020:839

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
11 februari 2020
Zaaknummer
05/740034-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling, bedreiging en poging tot afdreiging met betrekking tot een slachtoffer in Arnhem

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling, bedreiging en poging tot afdreiging. De zaak betreft incidenten die zich hebben voorgedaan tussen 5 december 2017 en 16 januari 2018 in Arnhem. De verdachte heeft de aangeefster, een vrouw, bedreigd met de openbaring van intieme foto's en heeft haar gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 3500 euro. Daarnaast heeft hij haar op 16 januari 2018 mishandeld door haar te slaan en te trappen in een winkel waar zij aan het werk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging, ondanks het verweer van de verdediging dat de klacht te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de aangeefster voldoende heeft aangegeven dat zij vervolging wenste. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld voor de feiten 1, 2 en 3 subsidiair, terwijl hij vrijgesproken is van feit 4. De rechtbank heeft een werkstraf van 100 uren opgelegd, met vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht. Tevens is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die als gevolg van de mishandeling schade heeft geleden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn inspanningen om zijn leven te verbeteren.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740034-18
Datum uitspraak : 11 februari 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] ,
raadsman: mr. R.A.C. Frijns, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
25 juni 2019, 22 oktober 2019 en 28 januari 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 5 december 2017 tot en met 16 januari 2018
te Arnhem, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
bedreiging met smaad, smaadschrift of openbaring van een geheim, [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 3500 euro, in elk geval een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte, immers heeft hij, verdachte, tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij een of meer intieme foto's en/of filmpjes van
haar zou openbaren/verspreiden als zij het geldbedrag niet zou betalen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 3 januari 2018 te Arnhem, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen -zakelijk weergegeven- dat hij, verdachte, de tanden uit haar bek zou slaan, althans woorden van gelijke
dreigende aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 16 januari 2018 te Arnhem, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten in de [naam winkel] gelegen aan de [adres 2] , in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door
- een winkelmandje te gooien in de richting van die [slachtoffer] en/of
- een of meermalen op/tegen het gezicht, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of
- een of meermalen in/tegen de buik, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] te trappen/schoppen en/of
- die [slachtoffer] vast te pakken en hard weg te duwen waardoor die [slachtoffer] tegen een ijzeren frame/stelling ten val kwam;
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 16 januari 2018 te Arnhem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- een of meermalen op/tegen het gezicht, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of
- een of meermalen in/tegen de buik, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] te trappen/schoppen en/of
- die [slachtoffer] vast te pakken en hard weg te duwen waardoor die [slachtoffer] tegen een ijzeren frame/stelling ten val kwam;
4.
hij op of omstreeks 24 december 2017 te Arnhem, in elk geval in Nederland, gebruik makende van een technisch hulpmiddel, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [slachtoffer] , aanwezig in
een woning en/of op een niet voor het publiek toegankelijke plaats, te weten een woning gelegen aan de [adres 3] , een of meer afbeeldingen heeft vervaardigd.

2.Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van feit 1

Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden ten aanzien van het eerste feit. Dit betreft een klachtdelict en de klacht is niet binnen drie maanden na de aangifte ingediend. Aangeefster heeft ook niet op een andere manier duidelijk kenbaar gemaakt dat zij vervolging wenste. De klacht is een absoluut vereiste en de termijn van drie maanden is een fatale termijn. De raadsman heeft hierbij verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad van 4 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2242).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het verweer van de raadsman verworpen dient te worden. In de uitspraak waar de raadsman naar verwijst, hebben de aangevers niet uit zichzelf aangifte gedaan, maar zijn zij benaderd door de politie. In de huidige zaak is de klacht weliswaar twee weken te laat ingediend, maar uit de hele proceshouding van aangeefster blijkt dat zij vervolging wenste. Zij heeft aangifte gedaan en vervolgens heeft zij verklaard dat zij wil dat verdachte een taakstraf krijgt.
Beoordeling van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het wettelijk klachtvereiste is gesteld ter bescherming van het slachtoffer. Het is duidelijk dat het de bedoeling van aangeefster was dat vervolging zou worden ingesteld. Zij heeft aangifte gedaan op 15 januari 2018 en een dag later aangifte gedaan van een ander strafbaar feit dat eveneens door verdachte zou zijn gepleegd. Vervolgens heeft zij op 17 januari 2018, binnen de termijn van drie maanden, verklaard dat zij wil dat aan verdachte een straf wordt opgelegd. Dit heeft zij later middels een officiële klacht bevestigd en zij heeft als benadeelde partij een vordering ingediend. De rechtbank is van oordeel dat nu van (een tijdige) wens tot vervolging blijkt het openbaar ministerie ontvankelijk is in haar vervolging en verwerpt het verweer van de verdediging.
3. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 3 primair ten laste gelegde plegen van openlijk geweld, nu het medeplegen niet kan worden bewezen.
Ten aanzien van feit 4 heeft de officier van justitie gesteld dat aangeefster geen toestemming heeft gegeven voor het feit dat verdachte foto’s van haar heeft gemaakt. Verdachte heeft de foto’s dus heimelijk gemaakt. Hierdoor heeft hij opzettelijk en wederrechtelijk foto’s van aangeefster in haar onderkleding gemaakt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van de feiten 1 en 2 geen bewijsverweer gevoerd.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman integrale vrijspraak bepleit. De raadsman heeft aangevoerd dat het medeplegen niet kan worden bewezen en dat daarom vrijspraak van het plegen van openlijk geweld dient te volgen. Verder is aangevoerd dat er sprake was van een noodweer situatie. Verdachte heeft een afweertrap gegeven op het moment dat aangeefster op hem af kwam, hem vastpakte en zei hem te gaan slaan. Deze afweertrap voldeed aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit. Verdachte heeft verklaard dat aangeefster wist dat hij de foto’s maakte. Aangeefster heeft verklaard dat zij ook foto’s van zichzelf aan verdachte heeft gestuurd. Dit maakt dat er getwijfeld kan worden over de vraag of de bewuste foto’s heimelijk zijn gemaakt en verdachte dient daarom te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 30, 32 en 33;
- het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer] , p. 126;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 70 en 77;
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 172 en 173.
Ten aanzien van feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 33;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 76;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 januari 2020.
Ten aanzien van feit 3
Bewijsmiddelen
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 16 januari 2018 aan het werk was bij de [naam winkel] aan de [adres 2] . Zij was bij de broodafdeling en zag verdachte naar haar toe komen. Verdachte gooide een broodmandje naar haar hoofd en daarna is zij door verdachte geslagen en geduwd. Hij sloeg met zijn vuist op haar linker jukbeen. Verdachte trapte haar ook twee keer in haar buik. [2] De broer van verdachte ( [naam 1] ) heeft haar met beide handen boven bij de borst vastgepakt en keihard weggeduwd. Hierdoor is [slachtoffer] ten val gekomen. Ze viel tegen een ijzeren frame. [naam 1] probeerde verdachte rustig te houden.
Op 16 januari 2018 is waargenomen dat aangeefster haar rechterwang licht gezwollen was en dat zij drukpijn had in haar rechter bovenbuik. [3]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij zag dat het meisje van de broodafdeling tweemaal een trap in haar buik kreeg. Hij ging tussen beiden in staan en vervolgens probeerde de jongen haar vast te pakken. De jongen vroeg of hij ook klappen wilde. [4]
Getuige [naam 1] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte een winkelmandje richting aangeefster heeft gegooid. Hij heeft vervolgens verdachte tegengehouden. Verdachte is losgekomen en aangeefster liep op verdachte af. Hierna hielden ze elkaar vast en er ontstond chaos. Hij heeft aangeefster geduwd om tussen hen beiden te komen. [5]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een winkelmandje richting aangeefster heeft gegooid uit boosheid. [6]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat aangeefster op verdachte af kwam en zei dat ze hem wilde slaan. Hij voelde zich aangevallen en hij heeft haar toen een duw trap gegeven. [7] Daarna stond ze op en heeft ze hem in zijn gezicht geslagen. Zijn broer heeft hem en aangeefster alleen uit elkaar gehaald.
Op de camerabeelden is te zien dat verdachte de winkel binnenkomt en direct richting de broodafdeling en een daar aanwezig broodschap loopt. Aangeefster, die achter het broodschap staat, loopt om het broodschap heen richting verdachte. Er komt een andere man bij en deze duwt verdachte weg, waarna verdachte en de man weglopen. Verdachte komt terug en gooit een winkelmandje richting aangeefster. Vervolgens loopt aangeefster richting verdachte en ontstaat er duw en trekwerk [8]
Overwegingen
De rechtbank overweegt dat verdachte in de [naam winkel] waar aangeefster op dat moment aan het werk was ruzie heeft gemaakt met haar. Hij heeft een winkelmandje in haar richting gegooid. Op enig moment heeft verdachte aangeefster getrapt. Aangeefster en getuige [getuige] hebben verklaard dat verdachte niet één keer, maar twee keer in de buik van aangeefster heeft getrapt. De verklaring van aangeefster dat verdachte haar ook zou hebben geslagen, wordt niet door enige getuige of de camerabeelden bevestigd.
Medeplegen
De rechtbank overweegt dat de broer van verdachte weliswaar heeft geduwd, maar dit heeft hij gedaan om haar en verdachte uit elkaar te krijgen. Ook anderszins is niet bewezen gebleken dat de broer van verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met verdachte. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde en ook van het subsidiair ten laste gelegde medeplegen.
Noodweer
De rechtbank overweegt dat verdachte eerst een winkelmandje richting aangeefster heeft gegooid. Hij was de agressor en hij bleef ook nadat zijn broer en [getuige] tussen beiden waren gekomen agressief. Ook wordt de verklaring van verdachte dat aangeefster zei dat ze hem zou slaan niet door de getuigen bevestigd. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een noodweersituatie waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] op 16 januari 2018 te Arnhem heeft mishandeld door haar twee keer in haar buik te trappen. De verklaring van aangeefster dat verdachte haar ook zou hebben geslagen, wordt niet bevestigd door een getuige of de camerabeelden. Het slaan acht de rechtbank dan ook niet wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4
Verdachte heeft verklaard dat hij op 24 december 2017 in een woning aan de [adres 3] een foto heeft gemaakt van [slachtoffer] . [slachtoffer] wist volgens verdachte dat hij een foto van haar heeft gemaakt en hij heeft de foto’s aan haar laten zien. Hij heeft vaker foto’s van [slachtoffer] gemaakt. [slachtoffer] heeft niet kenbaar gemaakt dat zij niet wilde dat verdachte deze foto’s van haar maakte.
Aangeefster heeft verklaard dat zij niet wist dat deze foto’s gemaakt werden.
De rechtbank overweegt dat niet overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de bewuste foto’s heimelijk heeft gemaakt. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 5 december 2017 tot en met 16 januari 2018
te Arnhem, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich
en/of een anderwederrechtelijk te bevoordelen door
bedreiging met
smaad,smaadschrift
of openbaring van een geheim, [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 3500 euro
, in elk geval een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer]
, in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte, immers heeft hij, verdachte, tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij een of meer intieme foto's en/of filmpjes van
haar zou openbaren/verspreiden als zij het geldbedrag niet zou betalen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks3 januari 2018 te Arnhem, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen -zakelijk weergegeven- dat hij, verdachte, de tanden uit haar bek zou slaan
, althans woorden van gelijke
dreigende aard en/of strekking;
3.
hij op
of omstreeks16 januari 2018 te Arnhem
, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- een of meermalen op/tegen het gezicht, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of
-
een ofmeermalen in
/tegende buik
, in elk geval het lichaamvan die [slachtoffer] te trappen
/schoppen en/of
- die [slachtoffer] vast te pakken en hard weg te duwen waardoor die [slachtoffer] tegen een ijzeren frame/stelling ten val kwam.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
poging tot afdreiging.
Ten aanzien van feit 2:
bedreiging met zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 3, subsidiair:
mishandeling.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van alle ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf gedurende 100 uren, en indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen, met aftrek van de in verzekering doorgebracht tijd. Hij heeft hierbij rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten en met het tijdsverloop.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gevraagd om rekening te houden met de schending van de redelijke termijn. Verder heeft hij verzocht rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten en met het feit dat hij een problematische thuissituatie heeft gehad. Verdachte hard heeft gewerkt aan zijn toekomst en heeft de opleiding tot gespecialiseerd pedagogisch medewerker bijna afgerond. Verdachte ziet in dat hij verkeerd heeft gereageerd op de relatieproblematiek die heeft gespeeld.
De raadsman is het met de officier van justitie eens dat een werkstraf een passende modaliteit is, maar heeft verzocht om de werkstraf te matigen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 16 december 2019;
- een retourmelding van Reclassering Nederland, gedateerd 18 november 2019.
Nadat de relatie tussen verdachte en zijn toenmalige vriendin is geëindigd is hebben zich meerdere een zeer vervelende incidenten voorgedaan. Verdachte heeft gedurende een periode van ruim een maand geprobeerd om haar te dwingen tot afgifte van geld. Hij heeft gedreigd om foto’s van haar in haar ondergoed te verspreiden. Ook heeft hij haar bedreigd door te zeggen dat hij haar tanden uit haar mond zou slaan. Hij heeft [slachtoffer] vervolgens ook daadwerkelijk mishandeld, terwijl zij aan het werk was. Dit is zeer kwalijk gedrag, waardoor [slachtoffer] pijn heeft gehad en ook zeer angstig is geworden. Verdachte heeft de verantwoordelijkheid grotendeels bij aangeefster gelegd en dat neemt de rechtbank hem kwalijk.
Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte impulsief en explosief kan reageren. Het baart de rechtbank zorgen dat verdachte zich niet lijkt te kunnen beheersen. Dat het niet constructief is om te reageren met (verbale) agressie, ook in situaties waarin hem onrecht wordt aangedaan, lijkt hij niet te hebben geleerd. De rechtbank gunt het verdachte om deze ontwikkeling alsnog door te maken, eventueel middels zijn opleiding.
De rechtbank houdt in het voordeel rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten. Ook houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat hij zich lijkt in te zetten voor zijn opleiding. De rechtbank houdt verder rekening met het tijdsverloop, maar is van oordeel dat er geen sprake is van schending van de redelijke termijn nu de verdediging ter terechtzitting van 22 oktober 2019 zelf om aanhouding van de zaak heeft verzocht.
De poging tot afdreiging, de bedreiging en de mishandeling zijn ernstige feiten die een forse taakstraf rechtvaardigen. De rechtbank is daarom van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 100 uren passend en geboden is, ondanks dat verdachte van feit 4 zal worden vrijgesproken.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van de bewezenverklaarde feiten. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.872,16.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht om de vordering ten aanzien van het immateriële deel niet-ontvankelijk te verklaren omdat de vordering te ingewikkeld is voor het strafproces, dan wel sterk te matigen. Aangeefster heeft ook een eigen aandeel in het geheel en de vordering is deels gebaseerd op feiten ten aanzien waarvan de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie of vrijspraak is bepleit.
Het materiële deel dient niet-ontvankelijk te worden verklaard gezien de door de verdediging bepleitte vrijspraak.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt dat bewezen is verklaard dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld. Zij is ten gevolge hiervan naar het ziekenhuis gegaan en heeft hierdoor een bedrag van € 372,16 aan eigen risico moeten betalen. De materiële schade is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en is voor toewijzing vatbaar.
[slachtoffer] heeft ten gevolge van de mishandeling fysiek letsel gehad. Ook is zij door de poging tot afdreiging, de bedreiging en de mishandeling aangetast in haar persoon, zij heeft hierdoor namelijk een post traumatische stressstoornis ontwikkeld. Dat [slachtoffer] zelf ook een rol heeft gehad in de hevige relatie (beëindiging) blijkt ook uit haar eigen verklaring. De rechtbank houdt hiermee rekening bij de vaststelling van de immateriële schade.
Naar maatstaven van billijkheid wordt vastgesteld dat de schade die betrekking heeft op de immateriële schade € 750,- bedraagt. Dit bedrag aan immateriële schade wordt toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het voorgaande, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het (onder 1, 2 en 3 subsidiair) bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van € 1.122,16 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
Wat betreft het meer of anders gevorderde moet de vordering, als in zoverre ongegrond worden afgewezen.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 45, 57, 285, 300 en 318 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder 3 primair en 4 ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
werkstrafgedurende
100 (honderd) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt verdachte ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van
€ 1.122,16 (elfhonderd tweeëntwintig euro en zestien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

wijst de vordering tot schadevergoedingvan benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige
af;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag
te betalen van € 1.122,16 (elfhonderd tweeëntwintig euro en zestien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2018, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 21 (éénentwintig) dagen gijzeling zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Sonneveldt (voorzitter), mr. L.C.P. Goossens en mr. J.M. Graat, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Langstraat, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 februari 2020.
mr. D.R. Sonneveldt is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer] , gesloten op 18 april 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 118
3.Het specialistenbericht van het [naam 2] , p. 112.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , p. 130.
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 1] , p. 223
6.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 januari 2020.
7.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 193.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 134.