ECLI:NL:RBGEL:2020:780

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 februari 2020
Publicatiedatum
7 februari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2998
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van huishoudelijke ondersteuning op basis van de CIZ-richtlijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tiel over de toekenning van huishoudelijke ondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiser, geboren in 1932, heeft een aanvraag ingediend voor uitbreiding van de huishoudelijke ondersteuning, die eerder was vastgesteld op 3 uur per week. Het college heeft deze aanvraag beoordeeld aan de hand van de CIZ-richtlijn en heeft de aanvraag afgewezen, wat heeft geleid tot beroep van eiser.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college bij de toekenning van de ondersteuning de CIZ-richtlijn correct heeft toegepast. Eiser heeft aangevoerd dat de normtijden voor zwaar huishoudelijk werk niet correct zijn toegepast, omdat zijn seniorenwoning met drie kamers meer ondersteuning zou vereisen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de grootte en inrichting van de woning bepalend zijn voor de omvang van de toe te kennen hulp. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de toegekende 90 minuten per week voor zwaar huishoudelijk werk voldoende is, gezien het gebruik van de kamers in de woning.

Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van eiser over de extra tijd voor het overnemen van de was in verband met incontinentieproblemen verworpen. Het college had geen aanleiding om extra tijd toe te kennen, gezien het advies van de arts van Argonaut. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat verweerder de CIZ-richtlijn als vaste gedragslijn hanteert en dit in overeenstemming is met de wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 19/2998

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K. Wevers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tielte Tiel, verweerder
(gemachtigde: mr. H. Eker).

Procesverloop

Bij besluit van 20 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder
aan eiser op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening in de vorm van huishoudelijke ondersteuning voor 3 uur per week,
niveau 1, in natura toegekend.
Bij besluit van 23 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser, onder verwijzing naar een advies van de commissie bezwaarschriften van 2 april 2019, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser, geboren in 1932, ondervindt onder meer energetische beperkingen als gevolg van een cardiale aandoening en als gevolg van COPD gold 2. Eiser heeft tevens allergieklachten, een incontinentieprobleem en ondervindt beperkingen van het bewegingsapparaat. Eiser is alleenstaand en woont in een wegens zijn luchtwegproblematiek gesaneerde seniorenwoning. De woning heeft een woonkamer, keuken en slaapkamer op de benedenverdieping. Op de bovenverdieping bevindt zich één kamer. Laatstelijk ontving eiser op grond van de Wmo 2015 3 uur huishoudelijke ondersteuning per week.
Eiser heeft een melding gedaan bij verweerder voor uitbreiding van het aantal uren huishoudelijke ondersteuning. Naar aanleiding daarvan heeft op 29 maart 2018 een gesprek plaatsgevonden bij eiser thuis. Vervolgens heeft een arts van Argonaut medisch onderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in een rapport van 19 juni 2018. Op 17 september 2018 heeft eiser een aanvraag voor huishoudelijke ondersteuning bij verweerder ingediend. Hierna is het primaire besluit genomen. Daarbij heeft verweerder op basis van versie 1.0 van de Wmo richtlijn Indicatieadvisering voor Hulp bij het Huishouden van het CIZ (de CIZ-richtlijn) voor het overnemen van zwaar huishoudelijk werk de standaard normtijd van 90 minuten per week huishoudelijke ondersteuning toegekend. Voor het overnemen van licht huishoudelijk werk heeft verweerder 30 minuten per week toegekend, de helft van de in de CIZ-richtlijn genoemde standaard normtijd van 60 minuten. In aanmerking is genomen dat eiser, gelet op het advies van Argonaut, de lichte huishoudelijke taken gedeeltelijk zelf kan doen. Voor het overnemen van de was heeft verweerder de standaard normtijd van 60 minuten toegekend. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiser de was gedeeltelijk zelf doen, maar dat gelet op zijn leeftijd en met het oog op de toekomt is de standaard normtijd van 60 minuten kan worden toegekend.
2.1.
Tussen partijen is niet in geschil de tijd die verweerder voor het overnemen van lichte huishoudelijke werkzaamheden heeft geïndiceerd. Evenmin is in geschil dat verweerder de aanvraag heeft kunnen beoordelen aan de hand van CIZ-richtlijn.
2.2.
Partijen verschillen van mening over de vraag of verweerder voor het indiceren van tijd voor het overnemen van zwaar huishoudelijk werk de normtijden die gelden voor een éénpersoonshuishouden, zoals vermeld in bijlage 1 van de CIZ-richtlijn, als uitgangspunt mag nemen. In deze bijlage wordt voor de omvang van de hulp onderscheid gemaakt naar woonsituatie (seniorenwoning/flat dan wel eengezinswoning). Eiser meent van niet en wijst op het bepaalde in paragraaf 3.1.4. van de CIZ-richtlijn. Hieruit volgt volgens eiser dat niet zozeer de typering van de woning doorslaggevend is maar het aantal kamers waarover de woning beschikt. Dit wordt volgens eiser niet goed tot uitdrukking gebracht in de bijlage. Volgens eiser dient er, nu hij een seniorenwoning van drie kamers bewoont, voor het overnemen van het zwaar huishoudelijk werk 3 uur per week te worden toegekend.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
Verweerder hanteert bij de vaststelling van de omvang van de toe te kennen huishoudelijke ondersteuning als vaste gedragslijn de tijdsnormering zoals neergelegd in de CIZ-richtlijn.
In paragraaf 3.1.4 van de CIZ-richtlijn is ten aanzien van de omvang van de hulp bij zwaar huishoudelijk werk het volgende opgenomen: “1 persoonshuishouden/< 2 kmrs klasse 1 1x per 3 uur in de 14 dgn” en “2 persoonshuishouden/ > 3 kmrs: klasse 2”. Daarbij is aangegeven dat de omvang van de benodigde ondersteuning meer afhankelijk is van de grootte en inrichting van de woning dan van de aanwezigheid van een extra persoon.
Voor factoren die kunnen leiden tot meer dan wel minder hulp wordt verwezen naar het bepaalde in paragraaf 4.1.3 (opmerking rechtbank: bedoeld zal zijn: paragraaf 3.1.3, nu paragraaf 4.1.3 niet bestaat).
In paragraaf 3.1.3, voor zover hier relevant, is opgenomen dat alleen de kamers die in gebruik zijn worden schoongehouden.
In bijlage 1 van de CIZ-richtlijn is vermeld voor zwaar huishoudelijk werk voor een alleenstaande (seniorenwoning/flat): 90 minuten per week.
4. De rechtbank stelt vast dat het bepaalde in paragraaf 3.1.4 van de CIZ-richtlijn duidelijk maakt dat grootte en inrichting van de woning maatgevend zijn bij het bepalen van de omvang van de toe te kennen zware huishoudelijke hulp. De in deze paragraaf weergegeven nadere concretisering is echter minder duidelijk. Zo wordt kennelijk onderscheid gemaakt tussen een situatie van een éénpersoonshuishouden respectievelijk een woning met minder dan twee kamers en een tweepersoonshuishouden respectievelijk een woning met meer dan drie kamers. Wat geldt in het geval van een éénpersoonshuishouden in een woning met 3 kamers, zoals in het geval van eiser, wordt niet direct duidelijk. Verder valt op dat zowel over hulp in uren als over klassen wordt gesproken.
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij de benodigde hulp niet uitdrukt in een klasse. Overeenkomstig de bedoeling van de richtlijn, die duidelijk tot uitdrukking komt in de bijlage behorende bij de richtlijn, wordt onderscheid gemaakt in het soort huishouden (alleenstaand of twee- dan wel meerpersoonshuishouden) en type woning. Daarbij geldt dat een seniorenwoning in zijn algemeenheid kleiner is dan een eengezinswoning. Dat laat onverlet dat verweerder van de normtijden in de bijlage afwijkt als de omvang van de woning/ het aantal kamers daartoe aanleiding geeft. In dit geval heeft verweerder geen aanleiding gezien om van de in de bijlage gestelde normtijd af te wijken omdat sprake is van een seniorenwoning met twee kamers die intensief worden gebruikt. De toegekende 90 minuten zwaar huishoudelijke hulp per week is volgens verweerder in dat verband voldoende. Weliswaar is een derde kamer gelegen op de bovenverdieping, doch deze wordt volgens verweerder slechts incidenteel gebruikt. Dit betekent niet dat deze kamer helemaal niet hoeft te worden schoongehouden maar wel dat dit niet elke week hoeft te gebeuren. De tijd die nodig is voor het incidenteel schoonmaken van een ruimte ligt reeds besloten in de standaard norm van 90 minuten per week. Verweerder wijst in dit verband naar het bepaalde in artikel 1.2 van de CIZ-richtlijn.
De rechtbank volgt verweerder in deze redenering. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de bedoeling van (paragraaf 3.1.4 van) de richtlijn bij het bepalen van de omvang van de zwaar huishoudelijke hulp duidelijk tot uitdrukking komt in de bijlage behorende bij de richtlijn. Doorslaggevend is uiteindelijk de grootte van de woning, hetgeen nader is geconcretiseerd door onderscheid te maken in het type woning (seniorenwoning/flat dan wel eengezinswoning). Verweerder kan dan ook aansluiten bij de in de bijlage 1 genoemde normtijd voor een seniorenwoning, mits telkens in ogenschouw wordt genomen of bijzondere redenen aanwezig zijn om van deze normtijd af te wijken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval in het aantal kamers van de woning van eiser geen aanleiding heeft hoeven zien om meer tijd te indiceren. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat eiser op de kamer op de bovenverdieping zijn kleding, medicijnen en administratie bewaart. Gelet op het gebruik van deze kamer heeft verweerder in redelijkheid kunnen oordelen dat deze kamer niet elke week hoeft te worden gereinigd, althans niet waar het gaat om het zwaar huishoudelijk werk. Dit sluit ook aan bij de in paragraaf 3.1.3 genoemde factoren voor meer en minder werk, waarbij is aangegeven dat alleen kamers die in gebruik zijn worden schoongehouden.
Eiser heeft nog gewezen op de Richtlijn indicatieadvisering hulp bij het huishouden van De MO-zaak van 2011 (MO- richtlijn). In deze richtlijn wordt volgens eiser voor een alleenstaande geen onderscheid gemaakt tussen een seniorenwoning en een eengezinswoning, maar wordt het aantal kamers bepalend geacht voor de omvang van de te verlenen hulp. De verwijzing naar de MO richtlijn baat eiser niet, omdat verweerder niet deze richtlijn maar de CIZ-richtlijn bij wijze van vaste gedragslijn hanteert voor het indiceren van tijd voor huishoudelijke hulp.
5. Tussen partijen is verder in geschil de hoeveelheid tijd die verweerder heeft geïndiceerd voor het overnemen van de was. Volgens eiser had gelet op de CIZ-richtlijn voor het overnemen van de was 30 minuten per week extra geïndiceerd moeten worden, nu eiser incontinentieproblemen heeft. Verweerder heeft zich, onder verwijzing naar het rapport van Argonaut, op het standpunt gesteld dat de standaard normtijd van 60 minuten voor het overnemen van de was voldoende is.
In paragraaf 3.1.5 van de CIZ-richtlijn is als tijdsindicatie voor verzorging kleding/linnengoed voor 1 persoon vermeld: “60 minuten per week”. Voor extra bewassing in verband met onder meer incontinentie is een tijdsindicatie van “+ 30 minuten” aangegeven.
In de CIZ-richtlijn is als factor voor meerwerk bij het verzorgen van kleding/linnengoed de extra bewassing in verband met incontinentie genoemd. Nu het om een richtlijn gaat, kan daarvan worden afgeweken als dit goed gemotiveerd wordt. In het rapport Argonaut, waarnaar verweerder heeft verwezen, heeft [naam], arts, overwogen dat bij eiser sprake is van een incidenteel lichte mate van urineverlies en dat eiser incomat gebruikt. Gelet hierop heeft verweerder geen aanleiding hoven zien om in verband met eisers incontinentie extra tijd voor het overnemen van de was te indiceren.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Lankamp, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.