ECLI:NL:RBGEL:2020:7668

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 mei 2020
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
7949385
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over eigendom en schadevergoeding van een BMW na onrechtmatige toe-eigening

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 6 mei 2020 een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee partijen, waarbij de eisende partij vorderde dat de gedaagde partij zou worden veroordeeld tot schadevergoeding wegens onrechtmatige toe-eigening van een BMW. De eisende partij, vertegenwoordigd door mr. J.J.M. Melissen, stelt dat hij de BMW op 3 februari 2002 heeft gekocht en dat de gedaagde partij, een familielid, zonder zijn medeweten het kenteken op zijn naam heeft gezet en de auto heeft verzekerd. De BMW is in maart 2012 gestolen, nadat de gedaagde partij deze naar Duitsland had meegenomen. De eisende partij vordert een schadevergoeding van € 25.000,00, terwijl de gedaagde partij betwist dat de eisende partij eigenaar was van de BMW en stelt dat de vordering is verjaard. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eisende partij voldoende feiten en omstandigheden moet aanvoeren om zijn eigendomsrecht te onderbouwen en heeft hem toegelaten tot bewijslevering. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij de eisende partij de originele koopovereenkomst moet deponeren ter griffie. De gedaagde partij moet zijn verhinderdagen opgeven voor de komende maanden. De beslissing van de kantonrechter is openbaar uitgesproken op 6 mei 2020.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: 7949385 \ CV EXPL 19-3572
Afschrift aan: mr. Melissen en mr. Meijer
Verzonden d.d.:
vonnis d.d. 6 mei 2020 van de kantonrechter
in de zaak van
[eisende partij] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.J.M. Melissen
tegen
[gedaagde partij] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. A.J. Meijer
Partijen worden hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 oktober 2019 en de daarin genoemde processtukken;
- de comparitie van partijen van 12 december 2019, waarvan aantekeningen zijn gemaakt door de griffier;
- de akte na comparitie, tevens vermeerdering van eis, tevens bewijsaanbod;
- de akte na comparitie, tevens antwoord vermeerdering van eis.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 6 mei 2011 heeft [gedaagde partij] het kenteken van een BMW, type Alpina C1 2.3 met bouwjaar 1983 (hierna: de BMW), op zijn naam gezet.
2.2.
[gedaagde partij] heeft de BMW verzekerd bij Interpolis.
2.3.
Op 27 mei 2011 heeft [gedaagde partij] de BMW ten behoeve van de verzekering laten taxeren. De vervangingswaarde van de BMW is door de heer F.Th.M. Bolsenbroek getaxeerd op een bedrag van € 35.000,00.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eisende partij] vordert, na vermeerdering van eis, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde partij] zal veroordelen om aan [eisende partij] bij wijze van schadevergoeding de waarde van de BMW te vergoeden, beperkt tot een bedrag van € 25.000,00.
3.2.
[eisende partij] heeft - bezien tegen de achtergrond van de vastgestelde feiten - het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd.
[eisende partij] heeft de BMW op 3 februari 2002 gekocht in Duitsland voor een bedrag van
€ 1.600,00. De BMW was op dat moment grotendeels gedemonteerd en niet compleet. In Nederland heeft [eisende partij] de BMW bij [betrokkenen] gestald, heeft hij veel restauratiewerk aan de BMW verricht en de BMW laten spuiten. [eisende partij] heeft op enig moment de BMW en een aantal andere auto’s met toestemming bij [gedaagde partij] in de schuur gestald.
[gedaagde partij] heeft in 2011 zonder medeweten van [eisende partij] de BMW op zijn naam gezet, de BMW laten taxeren en verzekerd. Half maart 2012 heeft [gedaagde partij] de BMW op de autoambulance (ook eigendom van [eisende partij] ) meegenomen naar een tweede woning in [woonplaats] in Duitsland. Daar heeft [gedaagde partij] de hele combinatie op een openbare parkeerplaats geparkeerd, waarna deze combinatie is gestolen, althans verdwenen.
[eisende partij] is eigenaar van de auto en [gedaagde partij] heeft onrechtmatig gehandeld jegens hem door zich de BMW toe te eigenen. Hierdoor heeft [eisende partij] schade geleden. Die bedraagt de getaxeerde vervangingswaarde en dus € 35.000,00.
3.3.
[gedaagde partij] heeft geconcludeerd dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eisende partij] niet ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering, althans hem deze zal ontzeggen als ongegrond of onbewezen, met veroordeling van [eisende partij] in de kosten van de procedure.
Op de inhoud van het verweer zal indien nodig hierna worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eisende partij] heeft in de akte na comparitie zijn eis vermeerderd tot € 25.000,00. De kantonrechter begrijpt uit de formulering van de eiswijziging dat [eisende partij] zijn vordering ten aanzien van de aan hem in eigendom toebehorende autoambulance heeft laten varen. [eisende partij] heeft aangevoerd dat de waarde van de BMW € 35.000,00 was, zodat zijn schade dat bedrag omvat. [eisende partij] heeft echter, om de zaak door de kantonrechter te kunnen laten behandelen, zijn vordering beperkt tot € 25.000,00. De kantonrechter maakt uit de bewoordingen van [eisende partij] - zowel ter zitting als in de akte na comparitie - op dat hij daarmee afstand doet van het meerdere. Dat brengt mee dat de zaak door de kantonrechter kan worden behandeld en beslist.
4.2.
[gedaagde partij] heeft aangevoerd dat de vordering van [eisende partij] is verjaard.
De kantonrechter overweegt hierover het volgende.
[eisende partij] vordert schadevergoeding als gevolg van onrechtmatig handelen van [gedaagde partij] . Op grond van het bepaalde in artikel 3:310 lid1 BW verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade vijf jaar nadat de benadeelde met de schade en de aansprakelijke persoon bekend is geworden. De verjaring kan worden gestuit door - onder meer - een schriftelijke mededeling waarin de benadeelde zich ondubbelzinnig het recht op nakoming voorbehoudt. [eisende partij] heeft ter zitting aangevoerd dat hij enige tijd na 12 maart 2012 hoorde van deze diefstal/verdwijning van de BMW, zodat de kantonrechter voor de aanvangstermijn van de verjaring daarbij zal aanknopen. [gedaagde partij] heeft gesteld dat de verjaring nooit is gestuit en dat de dagvaarding na afloop van de verjaringstermijn is uitgebracht op 24 juli 2019.
Op 11 augustus 2016 is namens [eisende partij] aan [gedaagde partij] een brief geschreven, waarin [eisende partij] zich ondubbelzinnig de nakoming van zijn vordering heeft voorbehouden. Ter zitting heeft [gedaagde partij] aangevoerd dat in deze brief is vermeld dat [betrokkene 1] een vordering op hem zou hebben, zodat deze brief niet als stuitingsbrief kan worden aangemerkt. De kantonrechter overweegt in dit verband dat [gedaagde partij] en [eisende partij] familie van elkaar zijn, zodat het ervoor gehouden wordt dat [gedaagde partij] heeft begrepen, althans heeft moeten begrijpen, dat het om [eisende partij] ging die stelt een vordering op hem te hebben. Bovendien is zijn de feiten die tot de vordering leiden in de brief uitgebreid omschreven, zodat [gedaagde partij] wist om welke vordering het ging. [gedaagde partij] heeft ook geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan hij mocht menen dat [betrokkene 1] een vordering op hem heeft, waardoor hij de brief van 11 augustus 2016 niet hoefde op te vatten als afkomstig van [eisende partij] . Daarmee is, uitgaande de aanvang van de verjaring rond half maart 2012 de lopende verjaring tijdig door [eisende partij] gestuit.
4.3.
[eisende partij] legt aan zijn vordering tot betaling van schadevergoeding ten grondslag dat [gedaagde partij] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door zichzelf de BMW - die eigendom is van [eisende partij] - toe te eigenen. Het is aan [eisende partij] om de feiten en omstandigheden te stellen waaruit (het ontstaan van) zijn eigendomsrecht volgt. [eisende partij] heeft daartoe een koopovereenkomst met betrekking tot de BMW overgelegd. Daaruit blijkt volgens [eisende partij] dat hij de BMW op 3 februari 2002 heeft gekocht van [verkoper] voor een bedrag van € 1.600,00. Volgens [eisende partij] was hierbij aanwezig de heer [betrokkene 2] . Op enig moment heeft [eisende partij] de BMW op de aan hem in eigendom toebehorende autoambulance, in een afgesloten schuur van [gedaagde partij] gestald. Zonder zijn medeweten heeft [gedaagde partij] de BMW op zijn naam gezet en verzekerd. Dat kon hij doen, omdat hij een sleutel van de stalling had en [eisende partij] de papieren en de sleutels van de BMW in de BMW bewaarde.
In maart 2012 heeft [gedaagde partij] de BMW zonder toestemming van [eisende partij] mee naar Duitsland genomen, waar de BMW is gestolen/verdwenen. Op dat moment heeft [eisende partij] schade geleden ter hoogte van de waarde van de BMW.
[gedaagde partij] betwist dat [eisende partij] de eigenaar van de BMW was, of ooit eigenaar van de BMW is geweest. Het ligt dan ook op de weg van [eisende partij] om te bewijzen dat hij eigenaar is van de BMW. [eisende partij] zal worden toegelaten tot bewijslevering, waarbij [eisende partij] tevens de originele koopovereenkomst van 3 februari 2002 in het geding dient te brengen door deze ter griffie te deponeren (artikel 85 lid 2 Rv).
4.4.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
laat [eisende partij] toe te bewijzen, met alle middelen rechtens en in het bijzonder door middel van het horen van getuigen, feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [eisende partij] eigenaar van de BMW was ;
5.2.
beveelt [eisende partij] de originele koopovereenkomst van 3 februari 2002 te deponeren ter griffie;
5.3.
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 20 mei 2020 voor dagbepaling van een getuigenverhoor:
- [eisende partij] zal op 20 mei 2020 op moeten geven of en zo ja hoeveel getuigen hij wenst te laten horen, wat zijn verhinderdagen zijn voor de maanden juli, augustus en september 2020. Tevens zal [eisende partij] de originele koopovereenkomst over moeten leggen of deponeren;
- [gedaagde partij] zal op 20 mei 2020 zijn verhinderdagen voor de maanden juli, augustus en september 2020 op moeten geven;
5.4.
iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. I.C.J.I.M. van Dorp en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2020 in aanwezigheid van de griffier.
mt