ECLI:NL:RBGEL:2020:7182

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 december 2020
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
C/05/ 379687 / KG RK 20-844
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in een jeugdzorgzaak met betrekking tot de uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 28 december 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoek was ingediend door een vader, verzoeker, die zich benadeeld voelde in de rechtsgang rondom de uithuisplaatsing van zijn zoon. Verzoeker stelde dat de rechter, mr. F.G. van Arem, partijdig was en hem niet de kans gaf om zijn verhaal te doen tijdens de zitting van 5 november 2020. Hij vond dat de rechter de moeder van het kind te veel ruimte gaf en hem in een lastig parket bracht met zijn vraagstelling. Verzoeker voerde aan dat de rechter niet aan waarheidsvinding deed en dat dit de schijn van partijdigheid opriep.

De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van verzoeker zorgvuldig beoordeeld. Het oordeel was dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter in deze zaak niet vooringenomen was. De vragen die de rechter stelde waren relevant voor de procedure en de wrakingskamer zag geen reden om aan de onpartijdigheid van de rechter te twijfelen. Verzoeker had ook nadere gronden aangevoerd na de sluiting van het onderzoek, maar deze werden niet in de beoordeling betrokken omdat ze al vóór de indiening van het verzoek bekend waren.

Uiteindelijk leidde dit alles tot de beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter mr. L.J.P. Lambooij en de rechters mr. D.S.M. Bak en mr. D.R. Sonneveldt, in aanwezigheid van griffier mr. R. Roosma.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK GELDERLAND, locatie Zutphen
Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/379687 / KG RK 20-844
Beslissing van 28 december 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. F.G. van Arem,
rechter in deze rechtbank
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van 5 november 2020 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden zijn vermeld;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 19 november 2020;
  • de nadere motivering van de gronden van verzoeker van 19 november 2020;
  • de nadere schriftelijke reactie van de rechter van 23 november 2020;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 14 december 2020.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen. De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.
1.3.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft verzoeker op 17 december 2020 een nadere reactie ingediend.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/05/377278/JE RK 20-1373 (de hoofdzaak). De procedure betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland tot verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] (zoon van verzoeker). Verzoeker, zijnde de vader is daarbij, evenals de moeder van het kind, als belanghebbende aangemerkt.
2.2
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek en de nadere motivering, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende – kort weergegeven – aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Verzoeker heeft gesteld dat de rechtbank in de diverse procedures die hij en de moeder hebben gevoerd onjuiste beslissingen heeft genomen en dat hij en zijn gezin daardoor te gronde zijn gericht. Tijdens de zitting van 5 november 2020 heeft de rechter de moeder alle tijd gaf om haar verhaal te doen en haar woorden in de mond heeft gelegd. De moeder en de GI hebben aantoonbaar niet de waarheid gesproken, maar de rechter is wel serieus ingegaan op wat zij vonden. Verzoeker stelt dat hij vervolgens op zijn beurt niet de tijd en ruimte kreeg om zijn verhaal te doen. De rechter heeft hem door zijn vraagstelling (“verblijf bij een pleeggezin voor onze jongste of bij moeder”) in een lastig parket gebracht en heeft hem vervolgens afgekapt. Volgens verzoeker doet de rechter niet aan waarheidsvinding en heeft hij daarmee minstens de schijn van partijdigheid over zichzelf afgeroepen.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
Verzoeker vindt dat de rechter de schijn van partijdigheid over zich heeft afgeroepen omdat de moeder alle tijd en ruimte kreeg om haar verhaal te doen, en de rechter haar woorden in de mond heeft gelegd, terwijl hij zijn verhaal niet kon doen. Er zijn volgens verzoeker sinds de scheiding met de moeder van zijn kinderen vele rechtszaken geweest. Hij heeft aangegeven dat hij sinds de scheiding alles is kwijtgeraakt. Volgens hem heeft hij niets meer en heeft hij al bijna twee jaren zijn kinderen niet meer gezien. Zijn kinderen, die verzoeker voor de scheiding omschreef als slimme tienerjongens, zijn volgens verzoeker door toedoen van jeugdzorg en verkeerde rechterlijke beslissingen helemaal stukgemaakt. Volgens verzoeker wordt hij nergens bij betrokken. Toen hij op zitting van 5 november 2020 van de rechter de vraag kreeg of zijn zoon langer uit huis geplaatst moest worden of naar de moeder zou moeten gaan, was dat volgens hem een keuze uit twee kwaden. Om die reden wilde hij zijn antwoorden inleiden, maar hiervoor kreeg hij naar eigen zeggen geen tijd en ruimte van de rechter.
3.3.
De wrakingskamer heeft tijdens de zitting de pijn van verzoeker bij de in zijn ogen onjuiste rechterlijke beslissingen uit het verleden gezien, maar de procedure in de hoofdzaak ging nou juist over de toekomst van zijn zoon. De rechter moest daar gezien het verzoek dat voorlag een beslissing over nemen. Hiertoe heeft hij verzoeker gevraagd hoe hij tegen de uithuisplaatsing aankijkt. Nadat verzoeker daar naar het oordeel van de rechter geen duidelijk antwoord op had gegeven, heeft de rechter de vraag nogmaals gesteld. Uit het door de rechter nogmaals vragen naar een antwoord van verzoeker op de eerder gestelde vraag volgt naar het oordeel van de wrakingskamer geen vooringenomenheid van de rechter. Indien verzoeker het niet eens is met een daarop volgende rechterlijke beslissing kan hij tegen die beslissing hoger beroep aanwenden. De wrakingsprocedure is daarvoor niet bestemd, omdat het daarin uitsluitend gaat over de (schijn van) vooringenomenheid van de rechter.
3.4.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft verzoeker op 17 december 2020 nog nadere gronden aangevoerd. De wet schrijft echter voor dat alle omstandigheden tegelijk worden voorgedragen. Het doel van dit voorschrift is dat onnodige vertraging wordt voorkomen. Nieuwe omstandigheden worden alleen in de beoordeling betrokken als deze pas na indiening van het verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. De door verzoeker aangevoerde nadere gronden waren hem echter al vóór indiening van het verzoek bekend. Deze later aangevoerde gronden worden daarom niet in de beoordeling betrokken.
3.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mr. L.J.P. Lambooij, voorzitter, mr. D.S.M. Bak en mr. D.R. Sonneveldt, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R. Roosma en in openbaar uitgesproken op 28 december 2020.
de griffier is verhinderd te ondertekenen de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.