Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift van de vrouw ingekomen ter griffie op 19 december 2019;
- het exploit van betekening van 20 december 2019;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift, ingekomen op 21 februari 2020;
- het verweerschrift zelfstandige verzoeken, tevens zelfstandige verzoeken / aanvulling verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 1 mei 2020;
- het verweerschrift naar aanleiding van de zelfstandige verzoeken van de vrouw, ingekomen op 28 mei 2020;
- het verweerschrift zelfstandige verzoeken, ingekomen op 29 juni 2020;
- het F9-formulier van de vrouw, ingekomen op 14 juli 2020;
- het F9-formulier van de man, ingekomen op 14 juli 2020;
- het F9-formulier van de vrouw met een nadere uitlating, ingekomen op 8 augustus 2020;
- de nadere uitlating met bijlagen van de man, ingekomen op 8 september 2020;
- het F9-formulier namens de vrouw, ingekomen op 9 december 2020.
2.De beoordeling
In standaardgevallen is het mogelijk de netto behoefte van de onderhoudsgerechtigde te berekenen aan de hand van een vuistregel die ervan uitgaat dat het besteedbaar inkomen, na aftrek van de kosten van de kinderen, beschikbaar was voor de kosten van levensonderhoud van beide partijen, de zogenoemde Hofnorm. Omdat een huishouding van een alleenstaande relatief duurder is dan van iemand die samenwoont, kan de behoefte gesteld worden op 60% van het voor partijen resterende deel van genoemd inkomen.
De rechtbank zal aldus voor de behoefte van de vrouw de Hofnorm hanteren.
Het inkomen van de man in loondienst bedroeg in 2018, conform de jaaropgaven, € 68.107 bruto (€ 35.461 en € 32.646). Rekening houdend met de inkomensheffing, na correctie met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, bedroeg het besteedbaar inkomen van de man € 3.597 netto per maand.
Partijen zijn het er over eens dat tot het moment dat zij uiteen gingen de vrouw ‘zwarte inkomsten’ genoot. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat deze inkomsten gemiddeld € 600 per maand bedroegen.
€ 2.120,40 netto per maand. Na de toepassing van de wettelijke indexeringen bedraagt de behoefte van de vrouw in 2020 (afgerond) 2.283 netto per maand.
€ 19,39; WGA € 1,79).
Voorts is de vrouw voor 16 uren per week werkzaam bij [werkgever 2] voor een inkomen van € 643,20 bruto per vier weken (salarisspecificaties periode 5, 6 en 7 van 2020). De aanspraak op het vakantiegeld bedraagt 8%. Aan premies wordt een bedrag van € 61,18 per vier weken ingehouden (pensioen € 14,94;WIA € 3,51; PAWW € 2,57).
Naast voornoemde gegevens wordt rekening gehouden met de inkomensheffing, na correctie met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Rekening wordt voorts gehouden met de inkomensheffing, na correctie met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Rekening wordt voorts gehouden met de inkomensheffing, na correctie met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Op de woonlast van € 900 per maand strekt in mindering het in de bijstandsnorm begrepen bedrag aan gemiddelde basishuur.
€ 95 per maand. Het eigenwoningforfait bedraagt (voor het jaar 2020) € 1.686 per jaar
(€ 281.000 × 0,60%). Uit het door de man in het geding gebrachte jaaroverzicht 2019 blijkt niet van andere woonlasten. Hoewel het wel aannemelijk wordt geacht dat er een aflossing plaatsvindt, is hiervan niet gebleken. Uit de stellingen van partijen begrijpt de rechtbank dat de man genoemde woonlasten voldoet als een verplichting in het kader van levensonderhoud van de vrouw.
Het aan de man toe te rekenen eigenwoningforfait van € 1.686 per jaar is voor de ene helft fiscaal aftrekbaar als een aandeel in de eigen woning (post 82a INA) en voor de andere helft als persoonsgebonden aftrek (post 92a).
2.22. Fiscaal gezien moeten beide partijen de rente voor 50% in mindering brengen op de aangifte inkomstenbelasting gedurende 24 maanden. Nu de man, als verlater, de volledige rente voldoet, is die rente voor hem volledig fiscaal aftrekbaar. De rente wordt daarmee voor 50% als eigen aandeel rente opgevoerd (posten 83a en 123 INA) en de andere 50% wordt als (fictief) betaalde partneralimentatie opgevoerd (post 138 INA).
€ 778 per maand, zijnde € 1.241 bruto per maand. Dit bruto bedrag overstijgt niet de aanvullende bruto behoefte van de vrouw.
- woning met daarop rustend een hypothecaire geldlening
- bankrekeningen
- de inboedelzaken worden verdeeld overeenkomstig productie 5 van de man (die overigens niet aan de rechtbank is toegezonden) en productie 11 van de vrouw, zonder nadere verrekening. Partijen zijn voorts overeengekomen dat het bed aan de vrouw wordt toegedeeld, eveneens zonder nadere verrekening;
- voor zover er schulden zijn, die na 1 januari 2019 zijn ontstaan, dan geldt dat de partij die die schuld is aangegaan draagplichtig zal zijn voor die schuld.
€ 3.525,40 en op de bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 4] is het saldo € 6.184,45 (productie 8). De vrouw heeft de saldi op de peildatum van haar bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 5] en haar Oranje spaarrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 6] niet overgelegd.
- om binnen een maand na inschrijving van deze echtscheidingsbeschikking, medewerking te verlenen aan het in de verkoop brengen en verkopen van de woning door een gezamenlijke opdracht van partijen aan een door de man te kiezen makelaar en daarbij opdracht te geven een vraagprijs te hanteren en deze zo nodig aan te passen conform de instructie van de makelaar;
- al datgene te verrichten dan wel na te laten wat op instructie van de makelaar noodzakelijk is om tot verkoop en eigendomsoverdracht te komen;
- mee te werken aan de ondertekening van de verkoopovereenkomst en medewerking te verlenen aan de notariële eigendomsoverdracht.
De rechtbank begrijpt uit de stellingen van de man dat hij deze verzoeken niet langer handhaaft, nadat partijen het eens zijn geworden de woning te koop te zetten. De rechtbank hoeft dus niet meer op deze verzoeken te beslissen.
f40.000 als voorschot op de erfenis heeft ontvangen voor de aankoop van de woning van partijen.
f40.000) minder, dan haar drie broers/zussen die elk € 70.787,50 hebben ontvangen. Dit had te maken met het voorschot dat in 1996 is betaald, aldus de vrouw. Zij verwijst voor de onderliggende stukken naar productie 19, de rechtbank begrijpt dat de vrouw productie 18 bedoelt.
f40.000 heeft ontvangen, waarvan zij het restant aankoopbedrag van de woning, te weten een bedrag van
f34.960,19, dat niet door de hypothecaire geldlening van
f180.000 was gedekt, heeft betaald. Uit de overgelegde stukken (productie 14) kan de rechtbank het door de vrouw gestelde bedrag van
f40.000 niet herleiden. De rechtbank kan wel, met moeite,
f34.960 op het stortingsbewijs zien staan. Hoewel het stuk slecht leesbaar is, is dit voor de rechtbank voldoende, omdat het overeenkomt met het bedrag van
f34.960 op de notariële afrekening van 19 juni 1996 (eveneens productie 14). De rechtbank begrijpt uit de combinatie van het stortingsbewijs en de notariële afrekening dat er een bedrag van
f34.960 is betaald. Door de man is als zodanig ook niet betwist dat de vrouw een bedrag betaald heeft voor de aankoop van hun gezamenlijke woning. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw in zoverre aannemelijk heeft gemaakt dat zij uit haar vermogen deels de aankoopprijs van de gezamenlijke woning heeft voldaan. Dit bedrag is in de eenvoudige gemeenschap van woning gevloeid voorafgaande aan het huwelijk van partijen en vervolgens, na het sluiten van het huwelijk van partijen, is de woning bestanddeel geworden van de huwelijkse gemeenschap van partijen.
f40.000). De rechtbank wil aannemen dat er een verklaring zal zijn voor het substantieel lagere bedrag dat de vrouw kreeg uitbetaald in 2014 en dat er samenhang zal bestaan met een eerdere betaling aan de vrouw van
f40.000. Anders dan de vrouw stelt is de rechtbank van oordeel dat zij echter, tegenover de gemotiveerde betwisting van de man, niet heeft aangetoond dat zij in 1996 een bedrag onder uitsluiting heeft ontvangen, laat staan een bedrag van
f40.000. De vrouw legt enkel stukken over van een betaling van een bedrag van
f34.960,19 in 1996. Er is geen enkel stuk overgelegd waaruit de rechtbank kan opmaken dat haar ouders voornemens waren haar een voorschot op de erfenis toe te kennen of waaruit volgt dat haar ouders überhaupt aan haar een bedrag hebben betaald, laat staan een bedrag onder uitsluiting. De vrouw heeft enkel laten zien dat zij uit haar vermogen een bedrag heeft betaald voor de aankoop van de woning van partijen, maar dat is tussen partijen niet in geschil. De rechtbank wijst dit deel van het verzoek van de vrouw daarom af.
€ 3.745 heeft bijgedragen. Het tekort is aangevuld door de bijdragen uit het privévermogen van de vrouw, omdat er geen sprake was van overige eigen inkomen, gemeenschappelijk vermogen of privévermogen aan de zijde van de man, aldus de man.
€ 52.637,50. De rechtbank zal bepalen dat dit bedrag in mindering dient te worden gebracht op de verkoopopbrengst van de woning, omdat de vrouw onbetwist heeft gesteld dat alleen uit de verkoopopbrengst van de woning haar vergoedingsrecht kan worden betaald. Vervolgens dient het restantbedrag bij helfte tussen partijen te worden gedeeld.
De vrouw heeft verder verzocht te bepalen dat het nog niet verdeelde vakantiegeld en de eindejaarsuitkering over 2019 van de man alsnog bij helfte dient te worden verdeeld. De vrouw is niet op de hoogte van de precieze bedragen en verzoekt de man om hierover stukken te overleggen. In de loop van de procedure stelt de vrouw dat tot het vermogen dat verdeeld moet worden eveneens behoort wat de man tot die periode toekomt/ waar hij aanspraak op heeft.