ECLI:NL:RBGEL:2020:7146

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
C/05/375759 / HA ZA 20-505
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake provisionele vordering tot medewerking aan eerdere veroordeling in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 december 2020 een tussenuitspraak gedaan in een incident dat voortvloeit uit een eerder kort geding. De eiseres, Stuyt Agro B.V., heeft een vordering ingesteld tegen Wezendonk Zand en Grind B.V. om te worden veroordeeld tot het meewerken aan werkzaamheden die voortvloeien uit een akte van levering van 15 maart 2012. Wezendonk vorderde dat Stuyt zou gehengen en gedogen dat zij bepaalde werkzaamheden zou verrichten op een perceel grond, maar Stuyt weigerde medewerking te verlenen. De rechtbank heeft in deze tussenuitspraak geoordeeld dat de eerdere veroordeling in kort geding niet inhoudt dat Stuyt verplicht is om actief mee te werken aan de uitvoering van de werkzaamheden. De rechtbank heeft de vordering van Wezendonk afgewezen, omdat niet is aangetoond dat Stuyt niet aan de eerdere veroordeling heeft voldaan. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is om de veroordeling te versterken met een dwangsom. De kosten van het incident zijn voor rekening van Wezendonk, die als in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt. De hoofdzaak zal verder worden behandeld met een mondelinge zitting waarin partijen hun standpunten kunnen toelichten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/375759 / HA ZA 20-505
Vonnis in incident ex artikel 223 Rv van 23 december 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STUYT AGRO B.V.,
gevestigd te Lobith, gemeente Zevenaar,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J. de Wrede te Arnhem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WEZENDONK ZAND EN GRIND B.V.,
gevestigd te Pannerden, gemeente Zevenaar,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. M.B.J. Thijssen te Nijmegen.
Partijen zullen hierna Stuyt en Wezendonk genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure in de hoofdzaak en het incident blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 17
  • de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie, tevens incidentele conclusie tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv met producties
  • de antwoordconclusie incidentele vordering ex artikel 223 Rv
  • de akte uitlaten producties in het incident van de zijde van Wezendonk
  • de akte wijziging eis van de zijde van Stuyt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
Wezendonk vordert dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Zij vordert dat Stuyt bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld:
te gehengen en te gedogen dat Wezendonk de in de akte van levering d.d. 15 maart 2012 onder ‘bijzondere bepalingen en bedingen’ onder 2 bedoelde werkzaamheden verricht, bestaande uit het bouwrijp maken en het slopen en verwijderen van de silo en de verhardingen op het gedeelte van het perceel (thans) kadastraal bekend gemeente Herwen, sectie B, 2413 dat op de tweede tekening die als productie 33 aan deze conclusie is gehecht roze is (zijnde een deel van het betreffende perceel dat op de kaart bij de akte van levering met gebroken streeparcering is weergegeven), onder andere door daaraan medewerking te verlenen door het betreffende gedeelte van het perceel binnen twee weken na betekening van het in het incident te wijzen vonnis, althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn, op te ruimen en de silo daarop te legen en schoon te maken en door binnen diezelfde termijn aan te geven op welk gedeelte van het perceel die silo en verharding gedeponeerd mogen worden, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00 per dag, althans op straffe van verbeurte van een door de rechtbank te bepalen dwangsom, voor elke dag of gedeelte daarvan dat Stuyt met het voorgaande in gebreke blijft, zulks met een maximum van € 500.000,00, althans met een door de rechtbank in goede justitie te bepalen maximum en onder machtiging van Wezendonk om, als genoemd maximum is bereikt, het betreffende gedeelte van het perceel zelf op te (laten) ruimen en de silo zelf te laten legen en schoon te laten maken en vervolgens zelf te (laten) bepalen waar die silo en de verharding gedeponeerd mogen worden en alles te doen wat nodig is om de werkzaamheden uit te kunnen voeren, een en ander voor rekening en risico van Stuyt;
in de proceskosten in het incident, de nakosten daar uitdrukkelijk onder begrepen.
2.2.
Wezendonk legt aan haar vordering ten grondslag dat Stuyt bij vonnis in kort geding van 21 september 2020 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, is veroordeeld om te gehengen en te gedogen dat Wezendonk de in de akte van levering d.d. 15 maart 2012 onder ‘bijzondere bepalingen en bedingen’ onder 2 bedoelde werkzaamheden verricht, bestaande uit het bouwrijp maken en het slopen en verwijderen van de silo en de verhardingen op het gedeelte van het perceel (thans) kadastraal bekend gemeente Herwen, sectie B, 2413, maar dat Stuyt geen medewerking verleent omdat zij verzuimt de desbetreffende gronden op te ruimen, de silo te legen en aan te geven waar Wezendonk de te verwijderen silo en verharding kan deponeren.
Wezendonk is hierdoor niet in staat om de in de akte bedoelde werkzaamheden uit te voeren. Zij vordert daarom dat de veroordeling in het vonnis in kort geding, waaronder kennelijk volgens haar ook wordt bedoeld het verlenen van medewerking aan de hiervoor genoemde verrichtingen, met een dwangsom wordt versterkt.
2.3.
Stuyt concludeert dat Wezendonk niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de incidentele vordering dan wel dat de incidentele vordering dient te worden afgewezen, met veroordeling van Wezendonk in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en uitvoerbaar bij voorraad.
2.4.
Voorop staat dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding van 21 september 2020, dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, Stuyt onder meer heeft veroordeeld tot het
“gehengen en gedogen dat Wezendonk de in de akte van levering d.d. 15 maart 2012 onder ‘bijzondere bepalingen en bedingen’ onder 2 bedoelde werkzaamheden verricht, bestaande uit het bouwrijp maken en het slopen en verwijderen van de silo en de verhardingen op het gedeelte van het perceel (thans) kadastraal bekend gemeente Herwen, sectie B, 2413 dat op de kaart die als productie 25 aan de dagvaarding van 11 augustus 2020 is gehecht oranje is (zijnde een deel van het betreffende perceel dat op de kaart bij de akte van levering met gebroken streeparcering is weergegeven)”. Stuyt heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld, maar er is nog geen (eind)arrest gewezen. Dit betekent dat sprake is van een bij vonnis in kort geding uitgesproken veroordeling, die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en (vooralsnog) niet in rechte is aangetast.
2.5.
Anders dan door Wezendonk is gesteld, volgt uit de betreffende veroordeling niet dat Stuyt is gehouden haar medewerking te verlenen om het betreffende deel van het perceel (waarop Wezendonk de werkzaamheden dient te verrichten) op te ruimen, de silo te legen en aan te geven waar Wezendonk de te verwijderen silo en verharding kan deponeren. Stuyt is veroordeeld om te gehengen en te gedogen dat Wezendonk de werkzaamheden die zij op grond van de bijzondere bepalingen en bedingen in de akte van levering d.d. 15 maart 2012 verricht. Dit houdt in feite niet meer in dan dat Stuyt Wezendonk tot het perceel dient toe te laten en dient te dulden dat Wezendonk de werkzaamheden verricht. Het standpunt van Wezendonk dat in deze veroordeling ook besloten ligt dat Stuyt medewerking dient te verlenen aan de door Wezendonk genoemde verrichtingen is evenmin uit de motivering van het vonnis in kort geding te destilleren. Voor zover Wezendonk met haar incidentele vordering heeft bedoeld dat Stuyt in aanvulling op de veroordeling in kort geding veroordeeld wordt tot het verlenen van medewerking tot de genoemde verrichtingen, heeft zij haar vorderingen op dit punt onvoldoende onderbouwd. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
2.6.
In de akte van levering d.d. 15 maart 2012 onder ‘bijzondere bepalingen en bedingen’ staat het volgende:
“Door verkoper en koper zal een plan worden gerealiseerd, waarin sprake is van een gedeelte natuurgebied (hierna te noemen: Carvium Novum) en een speelpark (hierna te noemen: Castellum), waarbij tevens horeca-activiteiten zullen worden geëxploiteerd, hierna te noemen: het plan, aan partijen genoegzaam bekend. Het natuurgebied Carvium Novum zal worden gerealiseerd door koper. Het speelpark Castellum zal worden gerealiseerd door verkoper.
Verkoper en koper hebben met betrekking tot de realisatie van het plan onder meer afspraken gemaakt, welke zijn vastgelegd in de aanvullende overeenkomst, getekend de dato zeven januari tweeduizend elf.
In deze aanvullende overeenkomst staat ondermeer woordelijk gemeld:
1.
Wezendonk zal zorgdragen dat de percelen kadastraal bekend gemeente Herwen sectie 8 nummers 1728, 1845 gedeeltelijk, 1842 gedeeltelijk, 2082 gedeeltelijk, (die geen deel uitmaken van het verkochte) zoals schetsmatig met gebroken streeparcering is aangegeven op de situatietekening welke aan deze overeenkomst zal worden gehecht, welke reeds in eigendom zijn van Stuyt en bedoeld zijn voor de realisering van het Castellum, conform het bestemmingsplan bouwrijp zullen worden gemaakt, voor de realisering van het Castellum, zodanig dat Stuyt direct kan beginnen met de aanleg van de infrastructuur, waar onder andere mee wordt verstaan aanleg van bestratingen, gas water, elektriciteit en riolering. Partijen verklaren ermee bekend te zijn dat op genoemde perceel nummers 1728, 1845 gedeeltelijk, 1842 gedeeltelijk, 2082 gedeeltelijk, silo's en verhardingen aanwezig zijn. Partijen komen overeen dat de sloop en de verwijdering van bedoelde silo's en verhardingen voor rekening komen van Wezendonk. Voor zover nodig zal puinbreken en afvoer van puin voor rekening komen van Stuyt. Partijen zullen trachten zoveel mogelijk van het te ontstane puin te verwerken in de bestaande situatie.
De oppervlakte van het Castellum bedraagt minimaal 1 hectare, zoals aangegeven op de aan deze overeenkomst aangehechte tekening. In voormelde oppervlakte zijn de taluds niet inbegrepen.
Partijen verklaren akkoord te gaan met bijgevoegde tekening;
(…)
(…)”.
2.7.
Uit deze ‘bijzondere bepalingen en bedingen’ volgt niet, althans niet zonder een daarop gerichte toelichting, die Wezendonk niet heeft gegeven, dat Stuyt haar medewerking zou moeten verlenen aan de door Wezendonk genoemde verrichtingen. In de bepaling staat niets meer dan dat Wezendonk degene is die het betreffende gedeelte van het perceel bouwrijp dient maken, zodanig dat Stuyt direct met de aanleg van de infrastructuur kan beginnen, voorts dat de sloop en de verwijdering van de silo’s en verhardingen voor rekening komen van Wezendonk. Wezendonk heeft niet toegelicht in welke zin uit deze bepaling een verplichting voor Stuyt zou volgen om de gronden op te ruimen, de silo te legen en aan te geven waar Wezendonk de te verwijderen silo en verharding kan deponeren, zoals Wezendonk nu kennelijk wenst te vorderen in aanvulling op de veroordeling in kort geding. Binnen het bestek van dit incident is geen andere grondslag voor dit aanvullend gevorderde gesteld of gebleken. Het gevorderde is in zoverre dan ook niet toewijsbaar.
2.8.
Dan de gevorderde dwangsom. Wezendonk stelt dat Stuyt geen uitvoering geeft aan de veroordeling in het vonnis in kort geding en daarom belang heeft bij versterking daarvan met een dwangsom. Uit de door haar gevoerde correspondentie met Stuyt van na het vonnis in kort geding, volgt haar standpunt dat Stuyt eerst de door haar genoemde verrichtingen zou dienen uit te voeren voordat Wezendonk kon starten met de werkzaamheden genoemd in de bijzondere bepalingen van de leveringsakte van 15 maart 2012. Zoals hiervoor overwogen volgt die verplichting niet uit het vonnis. Dit betekent dan ook dat niet is gebleken dat Stuyt niet aan de gegeven veroordeling in het vonnis in kort geding heeft willen voldoen. De omstandigheid dat Stuyt ten overstaan van de deurwaarder op 1 oktober 2020 heeft verklaard “dat hij het niet eens is met voornoemd vonnis, hiertegen in hoger beroep gaat en niet meewerkt”, is onvoldoende. Daarbij is, zoals reeds overwogen, ook niet van een andere grondslag voor een verplichting tot het verlenen van medewerking in de door Wezendonk gestelde zin gebleken. Bij gebreke aan (spoedeisend) belang ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om op dit moment de gegeven veroordeling in het vonnis in kort geding met een dwangsom te versterken. De conclusie is dan ook dat de incidentele vorderingen van Wezendonk worden afgewezen.
2.9.
Wezendonk wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in het incident van Stuyt veroordeeld.

3.De beoordeling in de hoofdzaak (in conventie en reconventie)

3.1.
De rechtbank zal een mondelinge behandeling bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
3.2.
Zoals verzocht zal Wezendonk de gelegenheid krijgen een antwoordakte wijziging eis in conventie ter mondelinge behandeling te nemen. Wezendonk moet de schriftelijke akte uiterlijk tien dagen voor aanvang van de mondelinge behandeling toezenden.
3.3.
Stuyt zal in de gelegenheid worden gesteld om de conclusie van antwoord in reconventie ter mondelinge behandeling te nemen. Stuyt moet een schriftelijke conclusie uiterlijk tien dagen voor aanvang van de mondelinge behandeling toezenden. Na de mondelinge behandeling kan deze conclusie niet meer genomen worden.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt Wezendonk in de kosten van het incident, aan de zijde van Stuyt tot op heden begroot op € 1.199,00, te vermeerderen met de wettelijke rente indien Wezendonk niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis hieraan voldoet, te rekenen van de vijftiende dag na betekening van het vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak (in conventie en reconventie)
4.4.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen het nader onderbouwen van hun stellingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. J.R. Veerman op een door de rechtbank vast te stellen locatie, datum en tijdstip,
4.5.
bepaalt dat de partijen dan vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
4.6.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
6 januari 2021voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden maart 2021 tot en met juli 2021, waarna dag en uur van mondelinge behandeling zullen worden bepaald,
4.7.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de mondelinge zelfstandig zal bepalen,
4.8.
bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de mondelinge behandeling dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
4.9.
wijst partijen er op, dat voor de zitting twee uur zal worden uitgetrokken.
4.10.
bepaalt dat Wezendonk ter mondelinge behandeling een
antwoordakte wijziging eis in conventiekan nemen en dat Wezendonk deze antwoordakte uiterlijk tien dagen voor aanvang van de mondelinge behandeling aan de rechtbank en de tegenpartij dient toe te zenden,
4.11.
bepaalt dat Stuyt ter mondelinge behandeling een
conclusie van antwoord in reconventiekan nemen en dat Stuyt deze conclusie uiterlijk tien dagen voor aanvang van de mondelinge behandeling aan de rechtbank en de tegenpartij dient toe te zenden,
4.12.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2020.