ECLI:NL:RBGEL:2020:7143

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
16 maart 2021
Zaaknummer
378754
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot herbeoordeling van toetsen in de beroepsopleiding advocatuur

In deze zaak vordert eiser, een advocaat-stagiair, herbeoordeling van twee toetsen in het kader van de beroepsopleiding advocatuur. Eiser heeft de verkeerde partijen gedagvaard, namelijk de Radboud Universiteit, het Centrum voor Postacademisch Juridisch Onderwijs (CPO) en de examencommissie, terwijl de examencommissie geen onderdeel is van het CPO of de Radboud Universiteit. Eiser heeft eerder toetsen afgelegd die met een onvoldoende zijn beoordeeld en heeft bezwaar gemaakt tegen deze beoordelingen. De examencommissie heeft echter niet gereageerd op zijn verzoek om herbeoordeling. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen omdat hij de verkeerde partijen heeft gedagvaard. Eiser had de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) moeten dagvaarden, aangezien de examencommissie door de NOvA is ingesteld. De rechter wijst ook het verzoek van eiser om vrijstelling van het griffierecht af, omdat hij al een verlaagd tarief heeft. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van de Radboud Universiteit en het CPO, die in totaal op € 1.289,00 worden begroot. Het vonnis is uitgesproken op 2 december 2020.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/378754 / KG ZA 20-414
Vonnis in kort geding van 2 december 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. T.W. Phea te Arnhem,
tegen
de stichting
STICHTING KATHOLIEKE UNIVERSITEIT,
h.o.d.n. Radboud Universiteit,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
advocaat mr. D. den Heeten te Nijmegen,
HET CENTRUM VOOR POSTACADEMISCH JURIDISCH ONDERWIJS,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
advocaat mr. D. den Heeten te Nijmegen,
DE EXAMENCOMMISSIE VAN BEROEPSOPLEIDING ADVOCATEN,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna respectievelijk [eiser], de Radboud Universiteit, het CPO en de examencommissie genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 12
  • de mondelinge behandeling van 18 november 2020
  • de pleitnota namens de Radboud Universiteit en het CPO.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 28 februari 2015 is [eiser] door de rechtbank Gelderland beëdigd tot advocaat. Op 1 maart 2015 is [eiser] begonnen als advocaat-stagiair.
2.2.
In het kader van de beroepsopleiding voor de advocatuur (hierna: de beroepsopleiding) heeft [eiser] op 22 december 2015 de toets minor burgerlijk recht afgelegd. Deze toets is in eerste instantie beoordeeld met een 4,9. Nadat [eiser] bezwaar heeft gemaakt tegen dit cijfer is het resultaat herzien naar een 5,3. De toets minor burgerlijk recht is daarmee met een onvoldoende beoordeeld.
2.3.
Op 18 juli 2017 heeft [eiser] de toets jaarrekeninglezen gemaakt. Deze toets is beoordeeld met een onvoldoende. [eiser] heeft daartegen bezwaar gemaakt waarna extra punten aan [eiser] zijn toegekend. Het resultaat van de toets bleef een onvoldoende.
2.4.
Na de beoordelingen van de hiervoor genoemde toetsen zijn diverse door [eiser] geïnitieerde procedures bij de rechtbank Gelderland, team bestuursrecht, en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) gevolgd.
2.5.
[eiser] is op 11 februari 2019 geschrapt van het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: de NOvA).
2.6.
[eiser] heeft de Algemene Raad van de NOvA (hierna: de Algemene Raad) verzocht om toepassing van de hardheidsclausule, teneinde een extra kans te krijgen voor de toetsen minor burgerlijk recht en jaarrekeninglezen. De Algemene Raad heeft dit verzoek afgewezen. Momenteel is een hoger beroep daartegen aanhangig bij de Afdeling.
2.7.
Bij brief van 7 oktober 2020 heeft [eiser] aan de examencommissie verzocht om zijn eerdere herzieningsverzoeken met betrekking tot de toetsen jaarrekeninglezen en de minor burgerlijk recht opnieuw te beoordelen. De examencommissie heeft de ontvangst van dit verzoek bevestigd en aangegeven dat zij binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek zal reageren. De examencommissie had ten tijde van de mondelinge behandeling van dit kort geding nog niet gereageerd op het verzoek.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair: gedaagden zal gebieden om over te gaan tot herbeoordeling van de toetsen minor burgerlijk recht en jaarrekeninglezen met inachtneming van de deskundigenverklaringen van de in de dagvaarding genoemde docenten en conform het correctievoorschrift,
subsidiair: gedaagden zal gebieden de Inspectie van het Onderwijs te verzoeken een derde beoordelaar aan te wijzen om de gemaakte toetsen te herbeoordelen met inachtneming van de deskundigenverklaringen van de in de dagvaarding genoemde docenten en conform het correctievoorschrift,
gedaagden zal veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat gedaagden in gebreke blijven te voldoen aan het gevorderde onder sub 1 en/of 2,
met veroordeling van gedaagden in de kosten van dit geding.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering, kort samengevat, ten grondslag dat hij recht heeft op herbeoordeling van de toetsen minor burgerlijk recht en jaarrekeninglezen (hierna: de toetsen), omdat hij volgens hem in het verleden geen reële kans heeft gekregen voor het afleggen van deze toetsen en de resultaten daarvan ten onrechte als onvoldoende zijn beoordeeld. De Afdeling heeft de beslissingen van de examencommissie op de bezwaren van [eiser] vernietigd en de bezwaren van [eiser] tegen die besluiten niet-ontvankelijk verklaard. Volgens [eiser] staat met de uitspraken van de Afdeling vast dat de beslissingen op bezwaar van de examencommissie onrechtmatig zijn, zodat gedaagden gehouden zijn de herzieningsverzoeken van [eiser] inhoudelijk in behandeling te nemen. Volgens [eiser] moeten zijn toetsen opnieuw worden beoordeeld, dan wel zou hij een nieuwe kans moeten krijgen voor het afleggen van de toetsen. Volgens [eiser] is het ook van belang dat het examenreglement van de beroepsopleiding tussentijds is gewijzigd. [eiser] is onder andere van mening dat het toekennen van terugwerkende kracht aan het nieuwe examenreglement onrechtmatig is. Ook is hij van mening dat door de toepassing van het nieuwe examenreglement hem de mogelijkheid tot bezwaar en beroep wordt ontnomen.
3.3.
De Radboud Universiteit en het CPO voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] vordert primair om gedaagden te gebieden om over te gaan tot herbeoordeling van de toetsen en subsidiair om de gedaagden te gebieden de Inspectie van het Onderwijs te verzoeken een derde beoordelaar aan te wijzen om de toetsen opnieuw te beoordelen. [eiser] heeft daartoe “de Stichting Katholieke Universiteit tevens het CPO als onderdeel van de Stichting Katholieke Universiteit tevens de examencommissie van beroepsopleiding advocaten” gedagvaard op het adres van de Stichting Katholieke Universiteit in [woonplaats].
4.2.
De Radboud Universiteit en het CPO voeren als primair verweer aan dat [eiser] de verkeerde partijen heeft gedagvaard en dat zij niet aan de door [eiser] gevorderde veroordelingen kunnen voldoen. De examencommissie kan wel aan die veroordeling voldoen, maar de examencommissie is geen onderdeel van het CPO en/of de Radboud Universiteit. Het CPO faciliteert alleen beroepsopleidingen, waaronder de advocatenopleiding en de examencommissie. De leden van de examencommissie worden niet aangesteld door het CPO, maar worden op grond van het Examenreglement door de Algemene Raad van de NOvA aangewezen. [eiser] had daarom de NOvA, die de examencommissie heeft ingesteld en bovendien gevestigd is in Den Haag, moeten dagvaarden, aldus de Radboud Universiteit en het CPO.
4.3.
[eiser] voert daartegen het volgende aan. Volgens [eiser] is de examencommissie een bestuursorgaan dat valt onder het CPO, omdat de leden van de examencommissie worden aangesteld door het CPO. Dat de examencommissie een onderdeel is van het CPO volgt volgens [eiser] ook uit de websites van gedaagden. Het CPO is volgens [eiser] weer een onderdeel van de Radboud Universiteit, omdat alle docenten van de Radboud Universiteit in het bestuur van het CPO deelnemen. Volgens [eiser] kon hij gelet op het voorgaande deze drie partijen dagvaarden.
4.4.
De eerste vraag die voorligt is of [eiser] de juiste partijen heeft gedagvaard. De voorzieningenrechter oordeelt hierover als volgt.
4.5.
De NOvA heeft op grond van artikel 9c van de Advocatenwet (Aw) de wettelijke taak zorg te dragen voor de beroepsopleiding voor advocaat-stagiaires. Het bestuur van de NOvA wordt gevormd door de Algemene Raad. De Beroepsopleiding Advocatuur wordt op grond van artikel 28 Aw geregeld in de Verordening op de advocatuur (hierna: de Voda). In artikel 3.15a lid 1 van de Voda is bepaald dat de Algemene Raad van de NOvA belast is met het opstellen van een examenreglement en het instellen van een examencommissie. In het ‘Examenreglement beroepsopleiding advocaten oktober 2015’ (hierna: het Examenreglement) is in artikel 3 en 4 een examencommissie opgesteld en zijn de taken van de examencommissie vastgesteld. In het Examenreglement is bepaald dat de Algemene Raad de bevoegdheden met betrekking tot het examen heeft gedelegeerd aan de Examencommissie. Uit het voorgaande volgt dat de examencommissie in ingesteld door de NOvA en niet door het CPO en/of de Radboud Universiteit. Op de website van de beroepsopleiding staat ook dat de leden van de examencommissie door NOvA worden benoemd en dat zij niet in dienst zijn van de NOvA of de CPO-Dialogue. (Zie:
https://beroepsopleidingadvocaten.nl/2013-2020/de-opleiding/toetsing/examencommissie). Daaruit blijkt eveneens de onjuistheid van de stelling van [eiser] dat de examencommissie onderdeel is van het CPO. Nu de vorderingen van [eiser] zijn gegrond op onrechtmatig handelen van de examencommissie, had [eiser] de NOvA in rechte moeten betrekken, niet de Radboud Universiteit en/of het CPO.
4.6.
Het kan ook niet worden aangenomen dat [eiser] de bedoeling heeft gehad om de NOvA te dagvaarden, nu [eiser] ter zitting zelf uitdrukkelijk heeft verklaard dat het zijn bedoeling was om de Radboud Universiteit, het CPO en de examencommissie als onderdeel daarvan gezamenlijk te dagvaarden.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser] de verkeerde partijen heeft gedagvaard en daarom niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vorderingen jegens gedaagden.
4.8.
[eiser] heeft verzocht om hem vrijstelling van het griffierecht te verlenen. De voorzieningenrechter wijst dit verzoek af. In de dagvaarding van 10 november 2020 is door [eiser] reeds medegedeeld dat hij een toevoeging bij de Raad voor de Rechtsbijstand heeft aangevraagd. Hierdoor geldt voor hem al een verlaagd tarief voor het griffierecht. Voor een volledige vrijstelling van het griffierecht ziet de voorzieningenrechter dan ook geen aanleiding.
4.9.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de examencommissie worden begroot op nihil. De kosten aan de zijde van de Radboud Universiteit en het CPO worden begroot op:
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat
633,00
Totaal € 1.289,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de examencommissie begroot op nihil, en aan de zijde van de Radboud Universiteit en het CPO tot op heden begroot op € 1.289,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de voor de Radboud Universiteit en het CPO na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2020.