In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een executiegeschil, vordert de bewindvoerder van D. [naam 1] dat de gemeente [woonplaats] wordt verboden om over te gaan tot ontruiming van de standplaats van een woonwagen. De achtergrond van de zaak betreft een eerdere uitspraak van de kantonrechter, die op 11 maart 2020 een ontruiming had toegewezen vanwege huurachterstand. De bewindvoerder stelt dat er na deze uitspraak nieuwe feiten zijn ontstaan die een noodtoestand voor [naam 1] en haar minderjarige kleinkinderen zouden veroorzaken, vooral in het licht van de coronacrisis. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vorderingen van de bewindvoerder worden afgewezen. De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen sprake is van een kennelijke juridische of feitelijke misslag in het eerdere vonnis en dat de bewindvoerder niet heeft aangetoond dat de ontruiming een noodtoestand zou veroorzaken. De voorzieningenrechter wijst erop dat de gemeente voldoende tijd heeft gegeven voor een vrijwillige ontruiming en dat er geen bewijs is dat [naam 1] tot de risicogroep behoort. De vorderingen worden afgewezen en de bewindvoerder wordt veroordeeld in de proceskosten.