ECLI:NL:RBGEL:2020:7094

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
8440576 HA VERZ 20-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsrelatie zonder billijke vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Werkbaan Oost B.V. en [verweerder]. Werkbaan Oost, vertegenwoordigd door mr. B.J. Boiten, heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder], die sinds 22 augustus 2005 als werkcoach werkzaam was. De werkgever stelde dat er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding, waarbij [verweerder] zich niet conformeerde aan gemaakte afspraken en regelmatig ongewenst gedrag vertoonde. Dit leidde tot meerdere gesprekken tussen partijen, waarin de werkgever zijn zorgen over het gedrag van [verweerder] uitte.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsrelatie ernstig en duurzaam verstoord was, onder andere door het heimelijk opnemen van gesprekken door [verweerder]. De rechter oordeelde dat herplaatsing niet mogelijk was en dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was. Werkbaan Oost werd veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding, maar de kantonrechter wees de aanvraag voor een billijke vergoeding af, omdat het handelen van de werkgever niet als ernstig verwijtbaar werd beschouwd. De rechter heeft de ontbinding per 1 september 2020 uitgesproken en [verweerder] veroordeeld in de proceskosten van Werkbaan Oost.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: 8440576 HA VERZ 20-23
Grosse aan: partijen
Verzonden d.d.
beschikking van 10 juli 2020 van de kantonrechter
in de zaak van
de besloten vennootschap Werkbaan Oost B.V.,
gevestigd te Lichtenvoorde,
verzoekster,
gemachtigde: mr. B.J. Boiten
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
gemachtigde: mr. W. Dieks.
Partijen worden hierna Werkbaan Oost en [verweerder] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

Dit verloop blijkt uit:
- het op 9 april 2020 ontvangen verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- het aanvullend verzoekschrift;
- de aanvullende producties van [verweerder];
- het aanvullend verweerschrift;
- de mondelinge behandeling van 1 juli 2020, waarvan aantekening is gehouden door de griffier.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1
[verweerder], geboren in 1976, is sinds 22 augustus 2005 werkzaam bij (de rechtsvoorganger van) Werkbaan Oost, laatstelijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van werkcoach.
2.2
Werkbaan Oost is een organisatie die voor drie gemeenten uitvoering geeft aan de sociale werkvoorziening.
De dagelijkse leiding is in handen van de directeur, sinds februari 2019 de heer [naam 1] (hierna: [naam 1]).
2.3
Op 17 mei 2019 hebben [naam 1] en [naam 2], leidinggevende van [verweerder] en lid van het management (hierna: [naam 2]) met [verweerder] gesproken.
In dit gesprek heeft [naam 2] medegedeeld op basis van een nog in te plannen gesprek met [verweerder] een plan van aanpak te maken. In dit plan zouden de verwachtingen van beide partijen worden neergelegd, elkaars wensen en hoe deze te bewerkstelligen. Hierna zou een evaluatie plaatsvinden.
In een kort vervolggesprek van 21 mei 2019 bevestigt [naam 1] dat [naam 2] met [verweerder] een traject zal ingaan en dat er een nieuwe afspraak zal worden ingepland.
2.4
Bij brief van 6 juni 2019 heeft [naam 1] aan [verweerder] onder meer geschreven:
“Op 17 mei 2019 hebben manager [naam 2] en ondergetekende met jou indringend gesproken. Het gesprek ging over jouw gedrag in de organisatie in de afgelopen tijd en met name de bejegening van de hoogste leidinggevende (ondergetekende).
(…)
Waar zeker wel wat mis mee is, zijn je gedragsvaardigheden (competenties), houding in de organisatie en het zich kunnen aanpassen aan de visie van de organisatie.
(…)
We hebben afspraken gemaakt over het spoedig veranderen van je houding, gedrag en bejegening. Ook de visie van de organisatie stel je niet meer ter discussie. Mocht je dit allemaal niet lukken zullen we in juli 2019 afspraken maken over het verlaten van de organisatie.
Ik herhaal mijn advies in het gesprek van 17 mei 2019 om naar een baan bij een andere organisatie uit te zien.”
2.5
Bij brief van 28 juni 2019 verzoekt de toenmalig gemachtigde van [verweerder] de brief van 6 juni 2019 uit het personeelsdossier te verwijderen. De gemachtigde betwist dat er afspraken zijn gemaakt over het spoedig veranderen van houding, gedrag en bejegening.
2.6
Op 4 juli 2019 is opnieuw door [naam 1] en [naam 2] met [verweerder] gesproken. In dit gesprek is door [naam 1] medegedeeld dat Werkbaan Oost de arbeidsovereenkomst met [verweerder] wil beëindigen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1
Werkbaan Oost heeft verzocht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden, kosten rechtens.
3.2
Zij heeft aan haar verzoek onder meer en voor zover thans van belang, het volgende ten grondslag gelegd.
Er is sprake van een verstoorde arbeidsverhouding.
[verweerder] gaat zijn eigen gang en laat zich onvoldoende gelegen liggen aan hetgeen vanuit de leiding van hem wordt verwacht. Hij vertoont sterk eigenzinnig gedrag en wil zich niet conformeren aan gemaakte afspraken en werkwijzen. Dit is regelmatig met [verweerder] besproken, onder meer in mei 2019, maar dit leidt niet tot verandering.
Rond 8 mei 2019 heeft er een in ieder opzicht onaanvaardbare discussie ten kantore van [naam 1] plaatsgevonden. Het gesprek is door [verweerder] afgesloten met de uitlating:
”we zullen nog wel eens zien wie hier de baas is”.
[verweerder] herkent de ongewenstheid van zijn houding, opstelling en gedrag niet.
Uit het verweerschrift is gebleken dat minimaal vijf gesprekken door [verweerder] zijn opgenomen. Dit is op geen enkel moment besproken. Hiermee heeft [verweerder] aangestuurd op een verdere verstoring van de arbeidsverhouding.
Herplaatsing ligt niet in de rede.
3.3
[verweerder] heeft verweer gevoerd en (primair) geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Op de inhoud van het verweer zal hieronder waar nodig nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Vooropgesteld wordt dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt, dat de arbeidsovereenkomst enkel kan worden ontbonden, indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer in een andere passende functie binnen redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In het derde lid van artikel 7:669 BW is omschreven wat onder een redelijke grond wordt verstaan.
4.2
Werkbaan Oost heeft primair gesteld dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 aanhef en sub g BW.
De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
4.2.1
Vast staat dat tussen partijen een aantal gesprekken heeft plaatsgevonden. [verweerder] heeft deze gesprekken opgenomen, waarover later meer.
In het gesprek van 17 mei 2019 wordt gerefereerd aan een eerder gesprek. Dit is het gesprek van 8 mei 2019 geweest dat Werkbaan Oost in haar verzoekschrift noemt. Hierin zou, in de woorden van Werkbaan Oost, een in ieder opzicht onaanvaardbare discussie hebben plaatsgevonden op het kantoor van [naam 1]. Het gesprek is volgens Werkbaan Oost door [verweerder] afgesloten met de uitlating:
”we zullen nog wel eens zien wie hier de baas is”.
Uit het transcript van het gesprek van 17 mei 2019 blijkt dat daar is gezegd door [naam 1]:
“[verweerder], ik ben de vorige keer in onze, ja wat zal ik zeggen, confrontatie, 1 zin vergeten. Je bent op staande voet ontslagen. Dat was mijn zin die ik had moeten uitspreken. Dus dat wou ik je nog even een keer zeggen. Want het sloeg helemaal nergens op en als jij mij zo bejegent in mijn functie, dan is het klaar.
En ook:
“Zoals je tekeer ging tegen me. Je hebt gezegd, we zullen nog wel eens zien wie hier de baas is en wie hier gezag heeft.
[verweerder] reageert hierop met:
“Hohoho.”
Waarop [naam 1] verder gaat: “
En jij doet het op jouw manier beste [naam 1], nou we moeten ons afvragen of dat wel goed is. Dat waren jouw woorden.
(…)
Weet je wat er volgens mij onder zit [verweerder]? Jij aanvaardt geen gezag. Het moet allemaal op jouw manier.”
[verweerder] heeft onvoldoende weersproken dat hij de bewoordingen, althans woorden van gelijke strekking, heeft geuit jegens [naam 1]. Een werknemer mag kritiek hebben op het management en hij mag deze ook kenbaar maken naar dat management. Met de manier waarop [verweerder] zich heeft geuit - hoezeer ook voortgekomen uit gedrevenheid en zorg voor de organisatie - heeft hij de grens van wat in dit verband nog door de werkgever behoeft te worden geaccepteerd, overschreden. Uit de bewoordingen die [verweerder] heeft gebruikt, blijkt immers onmiskenbaar dat hij, zoals [naam 1] ook heeft aangegeven, geen gezag aanvaardt, in elk geval niet het gezag van [naam 1]. [verweerder] heeft hiermee de verhouding op scherp gezet.
4.2.2
Uit het verloop van de gebeurtenissen blijkt, dat nadat de (toenmalig) gemachtigde van [verweerder] zich tot Werkbaan Oost had gewend, de arbeidsrelatie tussen partijenverhoudingen verder onder druk is komen te staan. In het bijzonder de door de gemachtigde namens [verweerder] gedane betwisting dat afspraken zouden zijn gemaakt over het veranderen van houding, gedrag en bejegening zoals door Werkbaan Oost gemeld in haar brief van 6 juni 2019 heeft Werkbaan Oost gebracht tot het besluit de arbeidsovereenkomst te beëindigen. In het gesprek van 4 juli 2019 is dit aan [verweerder] medegedeeld.
4.2.3
In het midden kan hier blijven of er op 4 juli 2019 een voldragen grond voor beëindiging zou zijn geweest. Hiervoor is het volgende redengevend.
Na ontvangst van het verweerschrift is Werkbaan Oost gebleken dat [verweerder] de vanaf 17 mei 2019 gevoerde gesprekken heeft opgenomen. [naam 1] en [naam 2] waren hiervan dus niet op de hoogte. Werkbaan Oost heeft aangevoerd dat zij geschokt is over het feit dat [verweerder] niet aan de orde heeft gesteld de gesprekken te willen opnemen en het heimelijk heeft gedaan. De kantonrechter overweegt dat het heimelijk opnemen van gesprekken niet anders dan als buitengewoon onfatsoenlijk moet worden aangemerkt. Deze omstandigheid heeft eraan bijgedragen dat de verhouding nog verder is verstoord. Uit het handelen van [verweerder] blijkt bovendien zonneklaar dat hij geen vertrouwen in de werkgever heeft. Dit wettigt de conclusie dat de arbeidsverhouding nu ernstig en duurzaam is verstoord, zodat van Werkbaan Oost in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.3
Gelet op de genoemde omstandigheden ligt herplaatsing niet in de rede.
Het verzoek de arbeidsovereenkomst te ontbinden zal dan ook worden toegewezen en wel met toepassing van artikel 7:671b lid 8 onderdeel a BW, per 1 september 2020.
4.4
Werkbaan Oost heeft erkend dat zij de transitievergoeding verschuldigd is. Hierbij moet Werkbaan Oost uitgaan van het door [verweerder] genoemde loon van € 4.645,73 en
22 augustus 2005 als de datum van indiensttreding.
4.5
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [verweerder] een billijke vergoeding toe te kennen. Voor toekenning van een dergelijke vergoeding is alleen plaats als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Volgens [verweerder] is hiervan sprake, omdat Werkbaan Oost bewust heeft aangestuurd op een conflictsituatie en moedwillig de arbeidsverhouding heeft verstoord en een terugkeer geblokkeerd. [verweerder] wordt in zijn stelling in zoverre gevolgd, dat de hiervoor besproken brief van zijn (toenmalig) gemachtigde objectief gezien geen reden had kunnen zijn voor Werkbaan Oost af te koersen op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Partijen hadden immers besproken dat [verweerder] met [naam 2] “een traject zou ingaan” en dit was nog niet van de grond gekomen. Het is hier echter het handelen van [verweerder] zelf geweest, dat de kantonrechter tot het oordeel heeft gebracht dat de arbeidsovereenkomst nu moet worden ontbonden. De ontbinding is dus niet het gevolg van het ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.
4.6
[verweerder] zal als de voor het grootste deel in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten aan de kant van Werkbaan Oost gevallen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van
1 september 2020;
5.2
veroordeelt Werkbaan Oost aan [verweerder] de transitievergoeding te betalen;
5.3
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Werkbaan Oost vastgesteld op:
€ 124,00 aan griffierecht;
€ 500,00 aan salaris gemachtigde;
5.4
verklaart deze beschikking ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.C.J.I.M. van Dorp en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2020.