ECLI:NL:RBGEL:2020:7084

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
05.284036.19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf van 8 jaar voor medeplegen van poging tot moord na schietpartij

Op 18 december 2020 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen [verdachte], die beschuldigd werd van het medeplegen van een poging tot moord. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 25 november 2019 in Velp, gemeente Rheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte, na een conflict dat voortkwam uit beschuldigingen van seksueel misbruik, met een vuurwapen op de aangever heeft geschoten. De aangever stond op dat moment bij de voordeur van zijn woning. De rechtbank heeft op basis van getuigenverklaringen en forensisch bewijs geconcludeerd dat de verdachte de schutter was en dat er sprake was van voorbedachten rade en medeplegen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar, waarbij ook rekening is gehouden met de ernst van het feit en de risico's voor de samenleving. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van 56 dagen ook toegewezen, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummers: 05/284036-19 + 05-840536-18 (tul)
Datum uitspraak : 18 december 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1980 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Achterhoek in Zutphen.
Raadsman: mr. M.W.J. Rosendaal, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot aanpassing omschrijving feiten, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 november 2019 te Velp, gemeente Rheden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen in de richting van [aangever 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 november 2019 te Velp, gemeente Rheden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen in de richting van [aangever 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 november 2019 te Velp, gemeente Rheden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen in de richting van [aangever 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat aangever [aangever 1] volgens de bewijsmiddelen in de deuropening van zijn woning stond toen er door verdachte met een vuurwapen gericht op hem werd geschoten. Ook het medeplegen en de voorbedachten rade kunnen worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken omdat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte de schutter is geweest. Ook is er geen bewijs voor het medeplegen. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat er geen aanmerkelijke kans bestond op het intreden van de dood of het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde voorbedachten rade niet kan worden bewezen.
Beoordeling door de rechtbank
Niet in geschil is dat na te melden aangever, [verdachte] , [medeverdachte] , [naam 1] , [getuige 1] en [naam 2] , elkaar kennen, via al dan niet verbroken relaties en/of familiebanden.
Bewijsmiddelen
Aangever [aangever 1] (hierna: aangever) heeft verklaard dat hij op 25 november 2019 bij de deuropening van zijn woning aan de [adres 2] stond toen er een auto aan kwam rijden. [naam 2] , de toenmalige partner van aangevers dochter, stond buiten in de voortuin, bij aangever. De auto stopte vlakbij de woning en verdachte (hierna: [verdachte] ) stapte als eerste uit. [verdachte] had een wapen in zijn hand en maakte een beweging alsof hij het wapen doorlaadde. Aangever zag dat [verdachte] op aangever kwam aflopen, het wapen op aangever richtte en begon te schieten, waarna aangever dekking zocht in de gang. Vervolgens zag aangever dat medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) bij het raam in de voortuin stond en met tuinmeubels op het raam sloeg. Aangever is naar boven gegaan en toen hij uit het raam keek, zag hij dat [medeverdachte] naar boven keek. Aangever hoorde dat [medeverdachte] riep “hij is boven”. Ook hoorde aangever [medeverdachte] tegen aangever zeggen dat aangever een lafaard was en naar beneden moest komen. [2]
Toen verbalisanten, na twee 112-meldingen rond 20.00 uur, aankwamen op de [adres 2] , troffen zij een man aan die erg emotioneel was en vertelde dat hij omstreeks 20.00 uur was beschoten. Onder de ruit van de woonkamer lag een kapotte tuinstoel op de grond. [3] De politie trof op de rijbaan, schuin rechts tegenover de woning, een huls aan op ongeveer 4,30 meter afstand van de stoeprand.
Uit het uitgevoerde forensisch onderzoek volgt dat in/nabij de voordeur van de woning drie beschadigingen passend bij inschoten zijn vastgesteld, te weten: 1. in de voordeur, 2. in het voordeurkozijn en 3. in de buitenmuur rechts naast de voordeur:
In de voordeur van de woning waren de bovenste buitenruit en de glaslat beschadigd. In de rechter verticale glaslat op een hoogte van 1,75 meter trof de verbalisant een doorschot aan en het projectiel dat dit doorschot veroorzaakt had.
In het kozijn van de sluitnaad van de voordeur (aan de scharnierzijde) was een
schotbeschadiging zichtbaar. Deze schotbeschadiging was, gelet op de aangetroffen in- en uitschot, vanaf de richting van de openbare weg op de woning geschoten. Achter de voordeur bevond zich een hal en in de hal rechts achter de voordeur een toilet. Het projectiel had een doorschot veroorzaakt in het kozijn van het toilet.
3. In de muur, rechts naast de voordeur van de woning, was een mogelijke schotbeschadiging aanwezig.
De verbalisant heeft vastgesteld dat de drie beschadigingen passen bij inschoten vanaf de richting van de openbare weg. Verder heeft de verbalisant vastgesteld dat de inschoten in de voordeur en in het kozijn zijn veroorzaakt terwijl naar de binnendraaiende voordeur deels open was. De verbalisant heeft op de buitenzijde van de voordeur nog fragmenten van schoensporen aangetroffen. [4]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij in de woning zat toen hij een auto zag stoppen. Hij liep naar de voordeur toe, maar toen hij de gang in liep, hoorde hij schoten en zag hij een kogel de deur in gaan. Hij zag het glas in de voordeur springen. Vervolgens zag hij aangever [aangever 1] naar binnen stappen en de deur dicht gooien. Hij hoorde [medeverdachte] roepen “bange schijterd”. Na afloop hoorde getuige [getuige 1] van [aangever 1] en [naam 2] dat [verdachte] degene was die geschoten had. [5] Getuige [getuige 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij de auto hard hoorde remmen en dat er heel weinig tijd zat tussen het remmen en het schieten. Ongeveer 15 seconden na het schieten werd er iets tegen het raam gegooid en werd er tegen de deur getrapt. Getuige [getuige 1] herkende de stem van [medeverdachte] , die hij voor de woning en door de brievenbus heen hoorde schreeuwen. Hij heeft ter plekke ook [naam 1] (de vrouw van [medeverdachte] ) gezien. Zij was aan het schreeuwen en stoelen tegen de ramen aan het gooien toen het schieten klaar was. [6]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat [medeverdachte] en zijn vrouw op 25 november 2019 bij haar en haar man, getuige [getuige 3] , op visite waren. Op een gegeven moment werd [medeverdachte] gebeld door [verdachte] en hoorde [medeverdachte] dat hij werd beschuldigd van seksueel misbruik van de dochter van aangever. [medeverdachte] en zijn vrouw wilden vervolgens naar aangever [aangever 1] in [plaats] ; “de onderste steen moest boven”. [getuige 3] zei dat [getuige 2] moest rijden omdat de rest te veel gedronken had. [medeverdachte] zei dat ze bij het tankstation in Velp moesten wachten omdat [verdachte] daarheen zou komen. [verdachte] kwam met een onbekende man aangereden bij het tankstation. [medeverdachte] , [verdachte] en de onbekende man stonden vervolgens buiten te praten. Zelf was ze toen koffie halen. Nadat [medeverdachte] weer bij getuige [getuige 2] in de auto was gestapt, zijn ze op instructie van [medeverdachte] achter [verdachte] en de onbekende man aan naar een woning in [naam wijk] gereden. Bij de woning stapten [verdachte] en de onbekende man uit en gingen de woning binnen. [medeverdachte] ging kort daarna ook naar binnen. Dit heeft enkele minuten geduurd. Vervolgens kwamen [verdachte] en [medeverdachte] de woning uit en stapten samen in de auto bij getuige [getuige 2] . [verdachte] zei tegen getuige [getuige 2] dat ze naar [adres 2] moest rijden en wees haar de weg. Toen ze op [adres 2] aankwamen riep [verdachte] : “Ik zie hem al staan” en stapte uit de nog rijdende auto. Getuige [getuige 2] stopte, waarna ook [medeverdachte] en zijn vrouw uitstapten. Toen getuige [getuige 2] de auto draaide, hoorde ze 5 schoten. [verdachte] , [medeverdachte] en zijn vrouw, kwamen terug gerend en sprongen in de auto. Op de terugweg hoorde getuige [getuige 2] [verdachte] zeggen: “We hadden jullie erbuiten moeten laten”. [7]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij en getuige [getuige 2] met [medeverdachte] en zijn vrouw zijn meegegaan toen zij naar [plaats] wilden. [medeverdachte] vertelde dat hij met [verdachte] had afgesproken bij het tankstation in Velp. Bij het tankstation kwam [verdachte] aanrijden samen met een onbekende man. Nadat getuige [getuige 3] was ingestapt, stonden [medeverdachte] , [verdachte] en de onbekende man buiten te praten. Vervolgens stapte [medeverdachte] de auto in en zei hij dat ze achter [verdachte] aan moesten rijden. [verdachte] , de onbekende man en [medeverdachte] gingen bij een woning in [naam wijk] naar binnen. Na een paar minuten stapten [medeverdachte] en [verdachte] samen weer in de auto en zei [verdachte] dat ze naar [adres 2] moesten rijden. Op [adres 2] sprong [verdachte] uit de auto terwijl de auto nog reed. Toen de auto was gestopt, sprongen [medeverdachte] en zijn vrouw ook uit de auto. Getuige [getuige 2] draaide de auto en toen getuige [getuige 3] uitstapte, hoorde hij knallen en zag hij vuur/flitsen. [verdachte] en [medeverdachte] stonden op dat moment bij elkaar. [8]
[verdachte] heeft, na steeds te hebben gezwegen, ter terechtzitting van 4 december 2020 verklaard dat hij op de bewuste avond bij aangever voor de woning heeft gestaan. [9]
Bewijsoverwegingen
Herkenning door aangever
De verdediging heeft bepleit, aan de hand van pas bij pleidooi overgelegde gegevens over zicht bij wisselende lichtomstandigheden, dat moet worden geconcludeerd dat aangever [aangever 1] de schutter niet heeft kunnen herkennen, gelet op de afstand en de hoeveelheid licht op dat moment. Volgens de verdediging moet de verklaring van aangever op dit punt daarom worden uitgesloten van het bewijs.
De rechtbank verwerpt dit verweer en gebruikt de verklaring van aangever derhalve voor het bewijs. Aangever heeft namelijk concreet en gedetailleerd benoemd wat hij heeft waargenomen vanaf het moment dat de auto met verdachten in de buurt van zijn woning aankwam. Dat [verdachte] ter plekke aanwezig was, is uiteindelijk (pas ter zitting op 4 december 2020, na een jaar voorlopige hechtenis) ook door hem erkend. De waarnemingen van aangever vinden ook op belangrijke punten bevestiging in het dossier. Zo heeft aangever het merk en de kleur van de auto juist weten te benoemen, terwijl deze auto niet aan een van de verdachten toebehoorde. Aangever heeft ook concreet omschreven dat hij zag dat [verdachte] uitstapte, een vuurwapen in zijn hand had en dat hij beweging maakte alsof hij dit doorlaadde. Dit past bij de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 3] voor zover daaruit volgt dat [verdachte] als eerste uit de auto stapte. Aangever heeft over het zicht ten tijde van het schietincident ook verklaard dat er een lantaarnpaal pal voor zijn huis staat, dat die werkte en dat er ook een bushalte vlak naast zijn huis is. [10] De verdediging heeft dus onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het daar, op straat in een wijk met rijtjeswoningen, toen ‘pikkedonker’ moet zijn geweest en/of dat het zicht dermate beperkt was dat van herkenning geen sprake kan zijn geweest.
Waardering verklaring getuige [getuige 1]
De verdediging heeft impliciet bepleit dat de verklaringen van [getuige 1] niet betrouwbaar zouden zijn omdat hij door aangever met de auto voor het verhoor bij de politie is afgezet en omdat aangever hem voorafgaande aan het getuigenverhoor onder druk zou zijn gezet door aangever. De rechtbank verwerpt ook dit verweer.
[getuige 1] heeft desgevraagd bij de rechter-commissaris bevestigd dat aangever hem naar het politieverhoor heeft gereden en hij heeft verklaard dat aangever hem zei dat hij gewoon zijn verhaal moest doen en dat hij daarop heeft geantwoord dat hij zou vertellen wat hij had gezien. De rechtbank ziet geen reden om aan de verklaring van [getuige 1] hierover te twijfelen. Uit het dossier volgt geenszins dat [getuige 1] onder dwang of dreiging van aangever heeft verklaard, laat staan dat hij in strijd met de waarheid heeft verklaard. Dat tussen aangever en [getuige 1] op de avond van het incident – waarbij ze beiden aanwezig waren – en voorafgaand aan het getuigenverhoor van [getuige 1] (dat drie dagen later plaatsvond), over het incident is gesproken, maakt zijn verklaring omtrent zijn eigen waarneming ten tijde van en direct na afloop van het incident niet onbruikbaar voor het bewijs.
[verdachte] heeft geschoten
Aangever [aangever 1] heeft verklaard dat [verdachte] uit de auto stapte en vrijwel direct begon te schieten. Pas later zag hij medeverdachte [medeverdachte] . Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van getuige [getuige 2] en getuige [getuige 3] , die beiden verklaren dat [verdachte] als eerste uit de auto stapte en dat enkele meters verderop [medeverdachte] en zijn vrouw uitstapten. Ook getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat hij na het incident van aangever en van [naam 2] hoorde dat [verdachte] geschoten had.
Op basis van genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [verdachte] de schutter is en op aangever heeft geschoten. Verdachtes kale ontkenning dat hij heeft geschoten, acht de rechtbank niet aannemelijk, te minder omdat hij geen verdere vragen heeft willen beantwoorden. Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor een eventueel scenario dat iemand anders heeft geschoten. De rechtbank verwerpt dan ook de (niet tot enige verklaring in het dossier te herleiden) verweren van de verdediging hieromtrent.
Deugdelijke poging en opzet op de dood
De verweren van de verdediging komen er op neer dat aangever niet dodelijk gewond had kunnen raken door de schoten omdat hij binnen stond en dat het opzet daartoe ook ontbrak.
De rechtbank verwerpt die verweren.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een deugdelijke poging moet worden gekeken naar het objectieve gevaar van de daad. Volgens vaste jurisprudentie is voor de vraag of sprake is van een strafbare poging verder van belang of de gedragingen van verdachte(n) kunnen worden aangemerkt als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Daarvan is sprake als deze naar haar uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het delict.
Voorop staat dat schieten met een vuurwapen extreem gevaarzettend is en dat een kogel uit een vuurwapen bij uitstek geschikt is om dodelijk letsel te veroorzaken. Uit de bewijsmiddelen volgt dat dit ook het onmiskenbare doel is geweest van de schutter omdat aangever zich nabij de deuropening bevond toen [verdachte] vanaf de weg meerdere keren in zijn richting schoot.
Uit het forensisch onderzoek blijkt immers dat er in en om de voordeur van de woning drie beschadigingen zijn geconstateerd die passen bij inschoten vanaf de openbare weg: in de voordeur, in het kozijn van de deur en in de buitenmuur naast de deur. Het schotspoor in de voordeur zit op 1.75m hoogte. Ook is uit het forensisch onderzoek gebleken dat de inschoten in de voordeur en in het kozijn zijn veroorzaakt terwijl de voordeur deels open was. Het doorschot in de scharnierzijde van het deurkozijn heeft daarnaast een schotbeschadiging veroorzaakt in het kozijn van het toilet dat zich achter de voordeur bevond. Aangever heeft verklaard dat hij in de deuropening stond toen [verdachte] begon met schieten en dat hij toen naar binnen is gevlucht. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat er een kogel in het glas van de voordeur terecht kwam, waarna aangever [aangever 1] naar binnen stapte en de deur dicht gooide.
Gegeven al deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank naar objectieve maatstaven sprake geweest van een reëel en groot gevaar op het doden van aangever en waren de gedragingen van [verdachte] naar uiterlijke verschijningsvorm – in de kern: het meermalen schieten op de deur waar aangever zich (nabij) bevond – ook gericht op het doodschieten van aangever. Anders gezegd: er was sprake van een deugdelijke poging. Met die verschijningsvorm is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval ook het volle opzet bewezen. In het licht van deze gedragingen en tegen de achtergrond van het zwijgen van verdachten, valt immers niet in te zien dat verdachten met de beschieting een andere bedoeling hebben gehad.
Dat aangever niet is geraakt omdat hij weg kon springen of omdat [verdachte] net miste, leidt niet tot een ander oordeel.
De rechtbank acht daarom het opzet om aangever van het leven te beroven, bewezen.
Voorbedachten rade, medeplegen
De rechtbank dient verder de vraag te beantwoorden of er sprake was van een plan (voorbedachten rade) om [aangever 1] te doden en of er sprake is van medeplegen.
[verdachte] heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen, zowel ten aanzien van wat tevoren is besproken als ten aanzien van wat zich bij de woning van aangever heeft afgespeeld. Ook [medeverdachte] heeft zich grotendeels op zijn zwijgrecht beroepen. Zo heeft hij geen inzicht willen geven in wat van tevoren tussen hen is besproken en heeft hij niet willen verklaren over de rol van [verdachte] bij de woning. Mede gezien hun gezamenlijke optrekken in aanloop naar het schietincident en hun aanwezigheid en gedrag ter plaatse – zoals het respectievelijk meerdere keren schieten met een vuurwapen, het gooien met tuinmeubilair en het aanroepen en aanwijzen van aangever– schreeuwt hun gedrag om uitleg. Verdachten hebben er echter voor gekozen die uitleg niet te geven.
De rechtbank heeft daarom gekeken naar wat op basis van de bewijsmiddelen aan gezamenlijke gedragingen kan worden vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de uiterlijke verschijningsvorm van die gedragingen – in onderlinge samenhang beschouwd – dat verdachten het plan hebben gemaakt om gericht op aangever te schieten en dat tussen hen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier volgt dat [medeverdachte] de schoonvader is van [verdachte] en dat hij ( [medeverdachte] ) door de familie van aangever [aangever 1] werd beschuldigd van seksueel misbruik. [medeverdachte] was op bezoek bij getuigen [getuige 2] en [getuige 3] en werd door [verdachte] telefonisch op de hoogte gebracht van die beschuldiging. Volgens getuigen [getuige 2] en [getuige 3] wilde [medeverdachte] , nadat hij van de beschuldiging op de hoogte was gesteld, naar aangever [aangever 1] (in [plaats] ). Uit de politieverklaring van [medeverdachte] over zijn eigen toestand die avond volgt dat hij boos was en dat de emoties opliepen. Hij heeft toen eerst met [verdachte] afgesproken bij het tankstation in Velp. Bij het tankstation hebben zij met elkaar gesproken zonder dat de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] dat (volledig) hebben kunnen horen. In plaats van vervolgens door te rijden naar de woning van aangever [aangever 1] , zijn ze eerst naar een woning in de wijk [naam wijk] gereden. [medeverdachte] heeft getuige [getuige 2] geïnstrueerd om achter [verdachte] aan te rijden naar [naam wijk] . [verdachte] is de woning binnen gegaan. Daarna is ook [medeverdachte] de woning binnen gegaan. In de woning in [naam wijk] zijn beide verdachten binnen geweest en enkele minuten later zijn zij gezamenlijk bij [getuige 2] in de auto gestapt en hebben zij [getuige 2] naar de woning van aangever laten rijden.
Voorafgaande aan het schietincident heeft er dus intensief contact en overleg plaatsgevonden tussen [verdachte] en [medeverdachte] .
De rechtbank overweegt verder dat beide verdachten bij hun aankomst op de [adres 2] direct doelgericht hebben gehandeld. Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen volgt immers dat [verdachte] meteen riep “ik zie hem al staan” en uit een nog rijdende auto stapte. [medeverdachte] is kort daarna ook uitgestapt. [verdachte] begon, vlak nadat hij was uitgestapt, op aangever te schieten. [medeverdachte] heeft zeer korte tijd nadat de schoten waren gelost, met een tuinstoel tegen het raam van de woonkamer geslagen en staan schreeuwen. Ook blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 1] , die wordt ondersteund door het forensisch onderzoek, dat er tegen de deur is getrapt. Daarnaast heeft [medeverdachte] aangever [aangever 1] aan de schutter ( [verdachte] ) aangewezen toen hij hem boven bij het raam zag door te roepen “hij is boven”. Op het moment van aanwijzen waren er al schoten gelost.
[medeverdachte] heeft aldus ook in de uitvoering ter plaatse een betekenisvolle bijdrage geleverd aan de agressie en het geweld in plaats van zich kort voor, tijdens of direct na het schieten alsnog te distantiëren. Aldus waren de gedragingen van beide verdachten – zowel vooraf als ter plaatse – naar uiterlijke verschijningsvorm gericht op samenwerking bij het opzettelijk schieten op aangever en beide rollen hadden daarbij voldoende gewicht.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte] het plan moeten hebben gehad om op [aangever 1] met een vuurwapen te schieten en dat zij dit plan gezamenlijk hebben uitgevoerd. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, blijkt eveneens dat zij de tijd hebben gehad om zich te beraden op het door hen genomen besluit en gelegenheid hebben gehad om over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Ze zijn immers, na onderling telefonisch overleg naar een tankstation gereden waar ze elkaar hebben ontmoet en gesproken, waarna zij elk in aparte auto’s naar een woning in [naam wijk] zijn gereden, in die woning kort samen zijn geweest waarna ze ditmaal samen in een auto naar de woning van aangever zijn gegaan, waarna meteen het vuurwapen- en overig geweld richting aangever losbarstte en waaraan zij beiden deelnamen. Niet gebleken is dat een van hen op dat moment blijk heeft gegeven van verrassing, verbazing of protest over wat er op dat moment bij de woning van [aangever 1] gebeurde.
Er is niet gebleken van contra-indicaties, te minder nu verdachten zelf geen enkel inzicht hebben willen geven in hun handelen. Voorbedachten rade acht de rechtbank daarom bewezen.
Van medeplegen is eveneens sprake. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan van dat feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een andere persoon of andere personen. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
De rechtbank stelt op grond van het bovenstaande vast dat de samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] zodanig nauw en bewust is geweest in de aanloop naar de aankomst bij de woning van [aangever 1] , alsmede bij diens woning (het schieten, het slaan met meubels, het aanwijzen aan de schutter van aangever, het schreeuwen), dat van medeplegen in juridische zin sprake is. Dat slechts een van hen het vuurwapen heeft vastgehad, doet aan dat oordeel niet af.
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot moord.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks25 november 2019 te Velp, gemeente Rheden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen,
althans eenmaalmet een vuurwapen in de richting van [aangever 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot moord

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat [verdachte] ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar.
Het standpunt van de verdediging
In geval van bewezenverklaring heeft de verdediging gevraagd rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De duur van een op te leggen gevangenisstraf zou de duur van de voorlopige hechtenis niet moeten overschrijden. Meer subsidiair moet aansluiting worden gezocht bij de strafoplegging in vergelijkbare zaken.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord. Verdachte, met een vuurwapen op zak, heeft zich samen met onder meer de medeverdachte naar de woning van aangever laten rijden, bij wie verdachten verhaal wilden gaan halen naar aanleiding van een aangifte wegens seksueel misbruik van aangevers dochter. Toen hij aangever bij de voordeur van de woning zag staan, heeft hij vanaf de straat meerdere kogels afgeschoten richting aangever. Aangever overleefde de aanslag doordat de kogels hun doel net misten.
De woning is een rijtjeswoning in een woonwijk. Verdachte had met het vuurwapen ook anderen, zoals een buurtbewoner of een willekeurige voorbijganger kunnen raken. Het was immers nog vroeg op de avond. Verdachte en medeverdachte hebben met hun wraakactie deze levensgevaarlijke risico’s voor lief genomen.
Het uitvoeren van een moordplan is een zeer ernstig misdrijf. Afrekeningen dragen bij aan gevoelens van grote onveiligheid in de samenleving. Dat geldt des te meer als deze plaatsvinden in een woonwijk en er een vuurwapen wordt gebruikt.
Het uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 19 oktober 2020 is een lijst van vooral vermogens- en verkeersdelicten. Verdachte is nog niet eerder voor een vuurwapengerelateerd feit veroordeeld.
Gelet op de ernst van het feit kan niet worden volstaan met een andere straf dan een langdurige gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur weegt het strafdoel van vergelding zwaar. Met de gekozen proceshouding (zwijgen c.q. ontkennen) neemt verdachte geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen.
De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 8 jaar. Een kortere straf doet geen recht aan de ernst van het feit.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 05-840536-18)

De politierechter heeft verdachte in een andere strafzaak op 18 juli 2018 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 56 dagen.
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van die straf.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, gelet op de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering moet worden afgewezen nu het een ander soort feit betreft.
De beoordeling door de rechtbank
Bewezen is dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank is van oordeel dat de voorwaardelijk opgelegde straf daarom ten uitvoer moet worden gelegd.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 45, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging
 gelast de tenuitvoerlegging van de op 18 juli 2018 door de politierechter voorwaardelijk opgelegde straf, te weten 56 dagen gevangenisstraf (parketnummer 05-840536-18).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Mei, voorzitter, mr. P.J.C. Cremers en
mr. G. Hilberink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 december 2020.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland Midden, districtsrecherche, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnummer ON4R019171 (Jump), gesloten op 22 april 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [aangever 1] , p. 71 t/m 73, gelezen in onderlinge samenhang met proces-verbaal van verhoor aangever [aangever 1] , p. 79-80.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 43
4.Proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict, p. 47 t/m 49
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 107 t/m 111
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 16 november 2020
7.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [getuige 2] , p. 339 t/m 345, gelezen in onderlinge samenhang met het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 31 augustus 2020.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 179 t/m 186
9.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 4 december 2020
10.Proces-verbaal verhoor getuige [aangever 1] bij rechter-commissaris d.d. 16 november 2020, p. 5