ECLI:NL:RBGEL:2020:7067

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 november 2020
Publicatiedatum
14 januari 2021
Zaaknummer
05/881458-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van drie verdachten voor handel in harddrugs en bedreiging van agenten

Op 30 november 2020 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen drie verdachten, twee mannen en een vrouw, die gezamenlijk en in vereniging betrokken waren bij de handel in harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De vrouw en haar partner zijn ook veroordeeld voor het aanwezig hebben van harddrugs in hun woning. Een van de mannen heeft in een andere zaak agenten bedreigd door met zijn auto op hen in te rijden tijdens een vluchtpoging, waarbij ook harddrugs en wapens zijn aangetroffen. De tweede man was betrokken bij de internationale handel in harddrugs door postpakketten met drugs te verzenden vanuit een Post-NL punt in Zutphen. De rechtbank heeft op basis van de verklaringen van de verdachten en het bewijs uit het dossier, waaronder proces-verbalen van doorzoekingen en verhoren, geoordeeld dat de verdachten opzettelijk hebben gehandeld in harddrugs en dat zij deel uitmaakten van een dealersnetwerk. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot gevangenisstraffen, waarbij de vrouw een gevangenisstraf van 8 maanden kreeg, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht bij de reclassering en behandeling voor psychische problematiek. De rechtbank heeft ook een taakstraf van 120 uur opgelegd. De uitspraak is gedaan in tegenspraak en is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/881458-19
Datum uitspraak : 30 november 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres 1] .
Raadsvrouw: mr. S. Striekwold, advocaat te Lent.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 22 juni en 9 november 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van de maand mei 2019 tot en met 13 januari 2020 te Zutphen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk
aanwezig heeft gehad, (onder meer)
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (XTC-pillen) en/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (speed) en/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde MDMA, amfetamine, cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
zij op of omstreeks 13 januari 2020 te Zutphen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning aan de [adres 2] en/of de [adres 3] ) (onder meer)
- ongeveer 222,36 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- ongeveer 121,46 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of
- ongeveer 307,27 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (speed) en/of
- ongeveer 18,26 gram en/of (ongeveer) 214 XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde cocaïne, heroïne, amfetamine en/of MDMA, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde. Hetzelfde geldt voor het onder 2 tenlastegelegde met uitzondering van de genoemde hoeveelheden die niet duidelijk uit het dossier zijn gebleken. Verder ontbreekt het opzet ten aanzien van de aangetroffen drugs aan de [adres 3] in Zutphen, zodat verdachte hiervan partieel dient te worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat gelet op de bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van feit 1 de verdediging zich refereert aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 2 dat heeft zij zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier niet duidelijk is gebleken welke hoeveelheden drugs zijn aangetroffen in de woning van verdachte en in de kluis van [getuige] . Ten gevolge hiervan dient verdachte voor het gehele feit te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen lijn 0567, p. 438-450;
- het proces-verbaal van bevindingen nieuw nummer [medeverdachte 1] , p. 597-600;
- het proces-verbaal waarnemingen dealen verdachte en [naam 2] , p. 602-619;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 1887-1888;
- het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte, [medeverdachte 1] , p. 1993-2002;
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 2051-2060;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 november 2020.
Feit 2
Op 13 januari 2020 is in de woning van verdachte aan de [adres 2] te Zutphen een doorzoeking geweest. Daarbij werden diverse soorten vermoedelijk verdovende middelen aangetroffen. [2] Na onderzoek is gebleken dat het cocaïne, heroïne en amfetamine betrof. [3]
De verdachte heeft verklaard dat zij samen met medeverdachte [medeverdachte 1] in harddrugs heeft gedeald en ten aanzien van de gevonden voorraden heeft zij verklaard dat het goed kan dat deze soorten drugs bij haar in de woning zijn aangetroffen. [4] De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] op het hiervoor genoemde adres opzettelijk hoeveelheden cocaïne, heroïne en amfetamine voorhanden heeft gehad.
Op 13 januari 2020 is eveneens de woning van [getuige] aan de [adres 3] te Zutphen doorzocht. In die woning werd een grote hoeveelheid pillen aangetroffen en een drietal plastic zakjes met daarin wit poeder. Na onderzoek is gebleken dat het amfetamine betrof en XTC pillen die MDMA bevatten. [5] [getuige] heeft verklaard dat hij drugs in zijn woning heeft bewaard voor medeverdachte [medeverdachte 1] . [6] Uit een tapgesprek is gebleken dat medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte naar [getuige] belden om te zeggen dat verdachte zo bij hem zal komen om ‘even te vullen’. [7] [getuige] heeft daarover verklaard dat het wel kan zijn dat verdachte op 19 december 2019 in zijn woning is geweest om de kluis te vullen. [8]
Uit het voorgaande is gebleken dat verdachte niet alleen wetenschap maar ook feitelijke beschikkingsmacht heeft gehad over de op 13 januari 2020 in de woning aan de [adres 3] te Zutphen aangetroffen harddrugs. Daarmee is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte 1] en [getuige] op dit adres opzettelijk hoeveelheden cocaïne, heroïne, amfetamine en XTC pillen aanwezig heeft gehad.
De rechtbank overweegt dat het dossier geen eenduidige informatie bevat over het gewicht van de aangetroffen soorten harddrugs. Daarom komt de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de hoeveelheden in grammen die in de tenlastelegging zijn opgenomen en zal zij alleen bewezen verklaren dat verdachte, samen met een ander of anderen, hoeveelheden van materialen die cocaïne, heroïne, amfetamine en MDMA bevatten, aanwezig heeft gehad.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
zij, op
een ofmeerdere tijdstippen, in
of omstreeksde periode van de maand mei 2019 tot en met 13 januari 2020 te Zutphen en
/of(elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,(telkens) opzettelijk heeft bereid en
/ofbewerkt en
/ofverwerkt en
/ofverkocht en
/ofafgeleverd en
/ofverstrekt en
/ofvervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk
aanwezig heeft gehad, (onder meer
)
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (XTC-pillen) en
/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (speed) en
/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde MDMA, amfetamine, cocaïne en
/ofheroïne,
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
zij op
of omstreeks13 januari 2020 te Zutphen tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning aan de [adres 2] en
/ofde [adres 3] ) (onder meer)
-
ongeveer 222,36 gram, in elk gevaleen hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
/of
-
ongeveer 121,46 gram, in elk gevaleen hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en
/of
-
ongeveer 307,27 gram, in elk gevaleen hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (speed) en
/of
-
ongeveer 18,26 gram en/of (ongeveer) 214 XTC-pillen, in elk gevaleen hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde cocaïne, heroïne, amfetamine en
/ofMDMA,
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 108 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, contactverbod, meewerken aan middelencontrole, houden aan afspraken omtrent wonen/woonbegeleiding, houden aan afspraken omtrent dagbesteding, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat zij een veroordeling passend acht waarbij het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf conform voorarrest is, met daarnaast en voorwaardelijk deel en de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 27 oktober 2020
.
Verdachte heeft ter zitting verklaard van mei 2019 tot januari 2020 te hebben gehandeld in harddrugs. De rechtbank gaat er bij de strafoplegging vanuit dat verdachte samen met anderen ruim 8 maanden opzettelijk heeft gehandeld in harddrugs. De rechtbank is van oordeel dat verdachte meer dan een beperkte rol had. Zij had samen met haar partner een netwerk aan afnemers en enkele loopjongens.
Het is algemeen bekend dat harddrugs, eenmaal onder het bereik van gebruikers, een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid. Harddrugs werken over het algemeen zeer verslavend. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat een aanmerkelijk deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong vindt in het gebruik van drugs. De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij zich heeft laten leiden door eigen gewin en geen oog heeft gehad voor de gevolgen voor gebruikers en de samenleving in het algemeen.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het reclasseringsadvies van 15 juni 2020. Verdachte kan worden omschreven als een impulsieve, beïnvloedbare, getraumatiseerde vrouw die kwetsbaar is voor destructieve partnerrelaties. De reclassering acht het noodzakelijk dat uitgebreid psychologisch onderzoek wordt gedaan, zodat aan de hand van de psychopathologie een delict-preventieve behandeling kan worden geboden Verder is sprake van een instabiel en problematisch beeld op vrijwel alle leefgebieden. Tijdens de schorsing van haar voorlopige hechtenis heeft verdachte werk en huisvesting gevonden, maar het vasthouden en stabiliseren van leefgebieden is moeizaam verlopen.
Het recidiverisico wordt ingeschat op laag-gemiddeld, zolang er voorwaarden gelden. De reclassering acht een stevig plan van aanpak dan ook nodig om de recidivekans verder te verminderen. Bij veroordeling heeft de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden geadviseerd: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, contactverbod, meewerken aan middelencontrole, houden aan afspraken omtrent wonen/woonbegeleiding, houden aan afspraken omtrent dagbesteding. Een gevangenisstraf zou volgens de reclassering de reeds bereikte doelen uit het toezicht, zoals huisvesting en werk teniet doen.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken, is naar oordeel van de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf passend. Dit is hoger dan de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank ziet daarvoor aanleiding in de omstandigheden dat verdachte heeft verklaard een langere periode (vanaf mei) te hebben gedeald dan door de officier van justitie naar voren is gebracht en de significante rol die verdachte heeft gespeeld bij het dealen. De rechtbank acht het verder in het belang van verdachte én de maatschappij dat verdachte aan zichzelf gaat werken om herhaling te voorkomen.
Alles overwegend legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Verdachte zal aldus niet terug behoeven te gaan in detentie en er is sprake van de spreekwoordelijke stok achter de deur. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte op een taakstraf van 120 uur.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikel 9, 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
7 (zeven) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd blijft melden op afspraken met de reclassering, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende van de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met medeverdachten, zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol en drugs en zich verplicht mee te werken aan urineonderzoek en ademonderzoek, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van forensische polikliniek (V)GGNet of een soortgelijke zorginstelling) op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor de psychische problematiek van veroordeelde;
- indien de reclassering dat nodig vindt, gedurende de proeftijd zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en zich zal houden aan afspraken omtrent (woon-)begeleiding en het
(dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
  • geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht);
  • stelt als voorwaarde dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit haar medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • stelt als voorwaarde dat veroordeelde medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
 een
taakstrafgedurende
120 (honderdtwintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

heft ophet geschorste bevel tot
voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kleinrensink, voorzitter, mr. Y. Yeniay-Cenik en
mr. A.S. Gaastra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.G.M. van Ophuizen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 november 2020.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019366036, gesloten op 26 mei 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van doorzoeking [adres 2] te Zutphen, p. 1522-1538.
3.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, p. 1557-1560 en proces-verbaal NFiDENT,
4.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting op 9 november 2020.
5.Proces-verbaal van bevindingen doorzoeking, p. 1451-1461, het proces-verbaal onderzoek drugs, p. 1499-1502 en het proces-verbaal onderzoek NFiDent van 21 januari 2020, p. 1503-1508.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige, [getuige] p. 1791.
7.Proces-verbaal van bevindingen contact [getuige] , p. 591.
8.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige] , p. 1792 en 1797.