ECLI:NL:RBGEL:2020:7021

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 december 2020
Publicatiedatum
12 januari 2021
Zaaknummer
05/720196-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag met zware geweldshandelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 december 2020 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag op zijn vriendin. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 december 2019 in Didam, gemeente Montferland, zijn vriendin opzettelijk van het leven heeft beroofd door haar meermalen met een mes in de borst, hals en hoofd te steken. De rechtbank heeft overwogen dat de verdachte niet met voorbedachten rade heeft gehandeld, waardoor hij is vrijgesproken van moord. De feiten zijn als volgt: de verdachte heeft de vriendin, die slechts 24 jaar oud was, op gruwelijke wijze om het leven gebracht in hun gezamenlijke woning. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte als ongeloofwaardig bestempeld en heeft geconcludeerd dat hij niet in een staat van slaap was tijdens de fatale gebeurtenissen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de ernst van de geweldshandelingen en de impact op de nabestaanden. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 15 jaren geëist, wat door de rechtbank is opgelegd. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor de moeder, vader en broer van het slachtoffer. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/720196-19
Datum uitspraak : 28 december 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1991 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste of bekende woonplaats hier te lande,
thans gedetineerd in [detentieadres] ,
raadsman: mr. J.W.M. Soentjens, advocaat in 's-Heerenberg.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 23 maart 2020, 25 mei 2020, 3 augustus 2020, 19 oktober 2020 en 14 december 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot aanpassing van de tenlastelegging en een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 december 2019, te Didam, gemeente Montferland, althans (in ieder geval) in Nederland, een persoon, genaamd [slachtoffer] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] :
  • één of meermaals in de borst te steken en/of snijden en/of
  • één of meermaals in de keel/nek/hals te steken en/of snijden en/of
  • één of meermaals in het hoofd te steken en/of snijden en/of
  • te verwurgen (samendrukkend geweld op de hals) en/of
  • te smoren (samendrukkend geweld op de mond) en/of
  • de borstkas samen te drukken (samendrukkend geweld op de borstkas);
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
subsidiair:
hij op of omstreeks 21 december 2019, te Didam, gemeente Montferland, althans (in ieder geval) in Nederland, een persoon, genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten:
  • meerdere, althans (een) steek- en/of snijwond(en) in de borst, waarbij onder meer de linkerlong en het hart zijn geperforeerd en/of
  • meerdere, althans (een) steek- en/of snijwond(en) in de keel/nek/hals, waarbij het strottenhoofd en de luchtpijp zijn geraakt en/of
  • meerdere, althans (een) steek- en/of snijwond(en) in het hoofd, waarbij het schedeldak op meerdere plaatsen is gekliefd,
heeft toegebracht, door die [slachtoffer] :
  • één of meermaals in de borst te steken en/of snijden en/of -één of meermaals in de keel/nek/hals te steken en/of snijden en/of
  • één of meermaals in het hoofd te steken en/of snijden, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het navolgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de periode van vrijdag 20 december 2019, 21:13 uur, tot zaterdag 21 december 2019, 03:37 uur, is [slachtoffer] (
hierna telkens aangeduid als [slachtoffer]) te Didam, gemeente Montferland door geweldshandelingen om het leven gebracht. [2] [slachtoffer] is overleden door steekletsels in de borst, waardoor de linkerlong en het hart werden doorboord, met als gevolg uitgebreid bloedverlies en functiestoornissen van de ademhaling en de organen. Daarnaast zijn nog andere geweldsvormen toegepast, namelijk het meervoudig (door)snijden van de hals, samendrukkend geweld op de hals (verwurging), samendrukkend geweld op de mond (smoren) en samendrukkend geweld op de borstkas (‘burking’). Laatstgenoemde geweldsvormen kunnen elk op zich of in combinatie een rol als medeoorzaak (-oorzaken) of bijdragende factoren hebben gespeeld bij het intreden van de dood. Ook is meermalen met een mes in het hoofd van [slachtoffer] gestoken. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. Nu er onvoldoende bewijs is voor het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ dient verdachte van moord te worden vrijgesproken, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft algehele vrijspraak bepleit. Niet alleen ontbreekt bewijs voor ‘voorbedachte raad’, maar ook ontbreekt overtuigend bewijs dat verdachte met opzet de ten laste gelegde geweldshandelingen heeft begaan. Daartoe heeft de raadsman een alternatief scenario gepresenteerd dat - kort weergegeven - inhoudt dat verdachte op 21 december 2019 tussen 01:00 en 01:20 uur tijdens zijn slaap [slachtoffer] om het leven heeft gebracht, waarna hij omstreeks 01:25 uur wakker is geworden, in paniek is geraakt, drugs nodig had en daartoe om 01:27 en 01:28 uur zijn banksaldo heeft bekeken. Vervolgens is verdachte de rest van zaterdag 21 december 2019 druk geweest met - kort weergegeven - drugs kopen en gebruiken, internetgebruik, rondrijden in de auto van [slachtoffer] en nadenken over zelfmoord, aldus dit alternatief scenario van de verdediging.
Beoordeling door de rechtbank
Daderschap
Verdachte heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij degene is die [slachtoffer] om het leven heeft gebracht, maar hij kan ook niet uitsluiten dat hij [slachtoffer] heeft gedood. [4] De rechtbank overweegt dat uit het opsporingsonderzoek niets is gebleken van betrokkenheid van een of meer andere(n) bij de dood van [slachtoffer] . Evenmin volgt dit uit het onderzoek ter terechtzitting. Behalve het lichaam van [slachtoffer] is in de woning in Didam op 21 december 2019 niemand anders dan verdachte aangetroffen. Ook is niet gebleken van braak(sporen) [5] terwijl de in de woning aangetroffen DNA-sporen en vingerafdrukken van niemand anders afkomstig waren dan van verdachte en van [slachtoffer] . [6] In de slaapkamer van verdachte en [slachtoffer] is behalve veel bloed, ook een mes aangetroffen, welk mes kan passen bij de verwondingen van [slachtoffer] . [7] Dit mes heeft verdachte herkend als een mes van henzelf dat uit de keuken afkomstig was. [8]
Voorts heeft verdachte ten overstaan van de politie [9] verklaard “ik haat mezelf om wat ik gedaan heb” en heeft hij op vragen van een arts in het ziekenhuis geantwoord “ik heb mijn vriendin onder invloed vermoord en toen wilde ik zelf”. [10]
Telefonisch heeft verdachte op zaterdag 21 december 2019, omstreeks 21:24 uur, tegen zijn vader gezegd “volgens mij heb ik [slachtoffer] iets ergs aangedaan geloof ik”. [11]
Op grond van het vorenstaande heeft de rechtbank de overtuiging dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] op de hiervoor omschreven gewelddadige wijze van het leven heeft beroofd.
Opzet
Het opzetverweer van de verdediging is gebaseerd op het alternatieve scenario waarin verdachte in de nacht van 20 op 21 december 2019 tussen 01:00 en 01:20 uur tijdens zijn slaap [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. De rechtbank acht echter niet aannemelijk dat verdachte tussen genoemde tijdstippen heeft geslapen.
Daartoe overweegt de rechtbank allereerst dat verdachte lange tijd heeft volgehouden dat hij op 21 december 2019 omstreeks 03:00 uur – onder het bloed – wakker is geworden naast [slachtoffer] , die volgens verdachte op dat moment al was overleden. Ter terechtzitting van 14 december 2020 heeft verdachte verklaard dat hij tijdens zijn verhoren bij de politie meende dat hij die nacht om 03:00 uur wakker was geworden, maar dat hij dat inmiddels niet meer weet. De rechtbank constateert dat verdachte aldus sterk wisselend heeft verklaard en acht zijn verklaringen over ‘wakker worden’ ongeloofwaardig.
Bovendien volgt uit het opsporingsonderzoek met betrekking tot het gebruik van de computer en de telefoons van verdachte en van [slachtoffer] dat in de hiervoor genoemde periode waarin [slachtoffer] is overleden, te weten tussen vrijdagavond 21:13 uur en zaterdagochtend 03:37 uur, de navolgende handelingen hebben plaatsgevonden: [12]
  • om 21:22 uur werd de telefoon van [slachtoffer] in Didam geregistreerd;
  • na 22:00 uur had [slachtoffer] werk gerelateerd appverkeer met haar collega’s;
  • vanaf 22:33 uur appte verdachte met zijn cocaïnedealer en maakte een afspraak;
  • om 22:48 uur appte [slachtoffer] aan collega’s dat verdachte een pizza voor haar haalde;
  • vanaf 22:57 uur appte [slachtoffer] naar verdachte dat ze wilde dat hij weer naar huis zou komen;
  • vanaf 23:10 uur bezocht verdachte seks websites;
  • om 23:43 uur verwijderde verdachte zijn account van [website] ;
  • om 00:38 uur logde verdachte in op “ [internetbankieren] ”;
  • om 01:28 uur logde verdachte in op “ [internetbankieren] ”;
  • om 01:58 uur appte verdachte naar zijn cocaïnedealer om een afspraak te maken;
  • om 02:23 uur gebruikte verdachte verschillende programma’s van [merk] ;
  • om 03:06 uur appte de cocaïnedealer aan verdachte dat hij er aan zou komen;
  • om 03:07 uur antwoordde verdachte en maakte hij een afspraak met zijn dealer;
  • om 03:22 uur pinde verdachte 50 euro bij een [tankstation] in Babberich en appte hij naar zijn dealer “5 minuten”;
  • om 03:51 uur was verdachte vermoedelijk in Ulft, want de telefoon van verdachte straalde een zendmast in Ulft aan.
Op zaterdag 21 december 2019 heeft verdachte volgens dezelfde onderzoeksbevindingen tussen 08:28 uur en 21:23 uur meermalen met zijn cocaïnedealer geappt en gebeld (met de telefoon van [slachtoffer] ), meermalen apps verstuurd als ware hij [slachtoffer] , meermalen pornosites bezocht, en meermalen “ [internetbankieren] ” bezocht. [13]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 14 december 2020 verklaard dat hij zich niet kan herinneren de handelingen tussen 00:38 uur en 03:00 uur te hebben verricht. Hij heeft voorts verklaard niet uit te sluiten dat [slachtoffer] deze handelingen heeft verricht.
De rechtbank hecht geen geloof aan deze verklaringen van verdachte.
Allereerst concludeert de rechtbank daartoe dat het door de verdediging geopperde alternatieve scenario, waarin verdachte om 01:25 uur wakker zou zijn geworden en de overleden [slachtoffer] zou hebben aangetroffen, niet strookt met de verklaring van verdachte dat hij zich niet kan herinneren dat hij de handelingen om 01:28 uur en daarna heeft verricht.
Voorts heeft verdachte erkend dat hij, zoals hierboven opgesomd, op vrijdagavond contact met zijn cocaïnedealer heeft gehad, dat hij een pizza voor [slachtoffer] heeft gehaald, dat hij seks websites heeft bezocht en dat hij zijn account van [website] heeft verwijderd. Ook heeft hij erkend dat hij de handelingen vanaf 03:06 uur heeft verricht. [14] De rechtbank overweegt dat de genoemde gedragingen tussen middernacht en 03:00 uur zodanig vergelijkbaar zijn met en zelfs aansluiten op de overige daaraan voorafgaande en daarop volgende gedragingen, dat verdachte zelf ook – bewust – de genoemde handelingen om 00:38 uur, 01:28 uur, 01:58 uur en 02:23 uur moet hebben verricht.
Dit betekent dat verdachte in die periode niet heeft geslapen, anders dan hij heeft verklaard.
Nu naar het oordeel van de rechtbank uit de inhoud van de bewijsmiddelen voortvloeit dat verdachte in de periode tussen 01:00 en 01:20 niet heeft geslapen, ontvalt reeds hierdoor iedere grond aan het alternatieve scenario, temeer nu de verdediging dit slaapscenario niet nader heeft gestaafd. De rechtbank verwijst dit scenario dan ook naar het land der fabelen.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat uit de verklaringen van vier slaapdeskundigen ter terechtzitting voortvloeit dat het onaannemelijk is dat verdachte, die op vrijdag 20 december 2019 al veel cocaïne en een tablet oxazepam had gebruikt, heeft gehandeld onder invloed van een slaapstoornis. Immers, dergelijk middelengebruik maakt juist onwaarschijnlijk dat verdachte in het stadium van diepe slaap is geraakt. [15]
Op basis van het bovenstaande verwerpt de rechtbank het opzetverweer van de raadsman.
De rechtbank heeft de overtuiging dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk om het leven heeft gebracht, mede gelet op het op [slachtoffer] toegepaste geweld. Immers, verdachte heeft [slachtoffer] meermalen met een mes in de borst, de hals en het hoofd gestoken en gesneden. Voorts heeft hij samendrukkend geweld gebruikt op haar hals, mond en borstkas. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van deze opeenvolgende geweldshandelingen blijkt dat deze zozeer gericht waren op het doden van [slachtoffer] dat het opzet van verdachte wel gericht moet zijn geweest op het bereiken van dat resultaat.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ niet bewezen kan worden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van moord, maar acht doodslag wel bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op of omstreeks 21 december 2019, te Didam, gemeente Montferland,
althans (in ieder geval) in Nederland, een persoon, genaamd [slachtoffer] , opzettelijk
en al dan niet met voorbedachten radevan het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] :
  • één ofmeermaals in de borst te steken en
    /ofsnijden en
    /of
  • één ofmeermaals in de
    keel/nek/hals te steken en
    /ofsnijden en
    /of
  • één ofmeermaals in het hoofd te steken en
    /of snijden en/of
  • te verwurgen (samendrukkend geweld op de hals) en
  • te smoren (samendrukkend geweld op de mond) en
  • de borstkas samen te drukken (samendrukkend geweld op de borstkas).
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. In het bijzonder overweegt de rechtbank dat in het deskundigenverslag van het Pieter Baan Centrum is geadviseerd verdachte toerekenbaar te achten.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd, omdat hij vrijspraak bepleit heeft.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Ook is rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
  • het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 2 september 2020;
  • een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 26 november 2020;
  • een Pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum van P.E. Geurkink , GZ-psycholoog, R.V.F. Bronsema , psychiater en R.J.P. Rijnders , psychiater, gedateerd 25 november 2020.
De verdachte heeft zijn vriendin, in hun gezamenlijke woning – bij uitstek een plek waar zij zich veilig zou moeten voelen – op gruwelijke wijze om het leven gebracht. De verdachte heeft haar meermalen met een mes in de borst gestoken, waarbij haar hart en haar linkerlong zijn doorboord. Hij heeft haar meermalen met een mes in de hals gesneden, waardoor deze vrijwel geheel open lag. Hij heeft haar meermalen met een mes in het hoofd gestoken. En daarnaast heeft hij geprobeerd haar te verstikken door verwurging, smoren en ‘burking’.
Het slachtoffer lijkt te hebben geprobeerd om de messteken af te weren en moet de gewelddadige aanval ten minste enige tijd bewust hebben ondergaan. Zij zal in haar laatste momenten in doodsangst hebben verkeerd. Een dergelijke manier van iemand om het leven brengen is naar het oordeel van de rechtbank beestachtig te noemen. De verdachte heeft het slachtoffer, nog slechts 24 jaar oud, haar recht op leven bruut ontnomen. En dat, terwijl zij juist degene is geweest die hem ondanks zijn bovenmatige drugsgebruik is blijven steunen. Verdachte heeft haar naasten en vrienden een groot en onherstelbaar verlies en veel verdriet toegebracht. De onbeantwoord gebleven vragen over het hoe en waarom, die tot heden leven in de omgeving van het slachtoffer, hebben dit verdriet en ongeloof mogelijk nog vergroot. Dit is de rechtbank ook gebleken uit de slachtofferverklaring die ter terechtzitting door de moeder van het slachtoffer is voorgelezen.
Uit de over verdachte opgestelde rapportages blijkt dat er bij verdachte sprake was van een matig-ernstige cocaïneafhankelijkheid die kan worden opgevat als een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Desondanks, nu verdachte niet volstrekt weerloos en willoos in de greep van het cocaïnegebruik was, luidt het advies om het tenlastegelegde, indien bewezen, aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank zal bij de strafmaat dan ook geen rekening houden met deze geconstateerde stoornis.
Het opzettelijk benemen van het leven behoort tot de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur rechtvaardigt. De wijze waarop verdachte in dit concrete geval [slachtoffer] om het leven heeft gebracht, acht de rechtbank dermate gruwelijk dat zich moeilijk een ernstiger vorm van doodslag laat denken. Daarom acht de rechtbank slechts de maximale gevangenisstraf passend.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

A.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] , moeder van het slachtoffer, heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding. De benadeelde partij vordert 11.055,48 euro wegens materiële schade en 25.000 euro aan smartengeld, bestaande in 7.500 euro wegens shockschade en 17.500 euro wegens affectieschade, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, gelet op het betoog dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
Beoordeling door de rechtbank
Met betrekking tot de materiële schade
De moeder van het slachtoffer heeft haar materiële vordering gebaseerd op de volgende schadeposten:
- telefoonkosten, € 25,-
- rouwkleding, € 104,98
- begrafenis, € 3.904,35
- publicatie Gelderlander, € 1.170,07
- bloemstuk, € 300,-
- asring/armband/ring, € 2.977,30
- foto’s, paintings, omlijsting, € 760,41
- kosten afwikkeling nalatenschap, € 157,20
- inkomstenderving, € 1.057,17
- psychische hulp, € 300,-
- urn, € 299,-
De vordering is wat betreft de telefoonkosten, de rouwkleding, de begrafeniskosten, de publicatie in De Gelderlander, het bloemstuk, de kosten afwikkeling nalatenschap, de inkomstenderving, de psychische hulp en de urn, ter hoogte van 7.317,77 euro, door de verdediging niet betwist. Nu dit deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank voldoende is onderbouwd en redelijk voorkomt, kan hiervoor een schadevergoeding tot dit bedrag worden toegekend.
Ten aanzien van de kosten van de asring/armband/ring en foto’s, paintings en omlijsting is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is van ‘rechtstreekse schade’ en daarom zal dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Met betrekking tot de immateriële schade
Affectieschade
De moeder van het slachtoffer heeft een bedrag van 17.500 euro gevorderd wegens affectieschade. Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk om vergoeding van affectieschade te vorderen voor nabestaanden van overleden slachtoffers. Het overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is.
De rechtbank constateert dat hiervan in dit geval sprake is en dat de moeder van het slachtoffer tot de kring van gerechtigden behoort, terwijl zij bij haar vordering aansluiting heeft gezocht bij de in het Besluit vergoeding affectieschade vermelde forfaitaire bedragen.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande uitgaan van de normbedragen en het gevorderde bedrag ter zake geleden affectieschade toekennen.
Shockschade
De moeder van het slachtoffer heeft voorts een bedrag van 7.500 euro gevorderd wegens shockschade. Blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan vergoeding van shockschade plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht door (1) het waarnemen van het bewezenverklaarde, of (2) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Of gesproken kan worden van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf dient per individueel geval te worden beoordeeld, waarbij de rechtbank in het oog moet houden dat vergoeding van shockschade alleen onder strikte voorwaarden plaatsvindt.
De moeder is op de avond van de aanhouding van verdachte bij de woning in Didam geweest. Daarnaast heeft de moeder – zo begrijpt de rechtbank uit haar verklaring – [slachtoffer] aangekleed, nadat haar lichaam was vrijgegeven. Zij is dan ook op directe wijze geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het misdrijf. Voorts overweegt de rechtbank dat afdoende is gebleken dat zij hiervoor psychische hulp heeft gezocht, zodat geestelijk letsel kan worden aangenomen. De rechtbank zal op basis hiervan de vordering van de moeder ter zake shockschade toewijzen.
Proceskosten
Er is een bedrag van 39,73 euro gevorderd wegens proceskosten. Nu dit deel van de vordering door de verdediging niet is betwist en naar het oordeel van de rechtbank voldoende is onderbouwd en redelijk voorkomt, kan dit bedrag volledig worden toegewezen.
In totaal zal een bedrag van 32.317,77 euro wegens geleden schade en een bedrag van 39,73 euro wegens proceskosten worden toegekend.
De rechtbank zal de toe te kennen schadevergoeding vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals dit is gevorderd, met dien verstande dat de wettelijke rente
- over een bedrag van € 4.322,73 is verschuldigd vanaf 27 december 2019,
- over een bedrag van € 1.057,17 is verschuldigd vanaf 1 januari 2020,
- over een bedrag van € 168,80 is verschuldigd vanaf 18 januari 2020,
- over een bedrag van € 1.544,07 is verschuldigd vanaf 24 februari 2020,
- over een bedrag van € 225 is verschuldigd vanaf 14 september 2020.
Voor de immateriële schade ad 25.000 euro is de gevorderde wettelijke rente toewijsbaar vanaf 21 december 2019.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij. De gevorderde en toegewezen wettelijke rente en de vergoeding van proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] , vader van het slachtoffer, heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding. De benadeelde partij vordert 25.000 euro aan smartengeld, bestaande in 7.500 euro wegens shockschade en 17.500 euro wegens affectieschade, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, gelet op het betoog dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
Beoordeling door de rechtbank
Affectieschade
Er is door de vader van het slachtoffer een bedrag van 17.500 euro gevorderd wegens affectieschade. Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk om vergoeding van affectieschade te vorderen voor nabestaanden van overleden slachtoffers. Het overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is.
De rechtbank constateert dat hiervan in dit geval sprake is en dat de vader van het slachtoffer tot de kring van gerechtigden behoort terwijl hij bij zijn vordering aansluiting heeft gezocht bij de in het Besluit vergoeding affectieschade vermelde forfaitaire bedragen.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande uitgaan van de normbedragen en het gevorderde bedrag ter zake geleden affectieschade toekennen.
Shockschade
De vader van het slachtoffer heeft voorts een bedrag van 7.500 euro gevorderd ter zake van shockschade.
Blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan vergoeding van shockschade plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht door (1) het waarnemen van het bewezenverklaarde, of (2) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Of gesproken kan worden van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf dient per individueel geval te worden beoordeeld, waarbij de rechtbank in het oog moet houden dat vergoeding van shockschade alleen onder strikte voorwaarden plaatsvindt.
De rechtbank begrijpt dat de gewelddadige dood van zijn dochter hem veel pijn en leed heeft gebracht, maar het is de rechtbank niet gebleken dat de vader direct is geconfronteerd met het feit of de ernstige gevolgen van het misdrijf. Nu derhalve niet aan het confrontatie-vereiste is voldaan, kan shockschade bij vader niet worden vastgesteld. Daarom zal de vordering van de vader voor dit deel worden afgewezen.
In totaal zal een vergoeding van 17.500 euro ter zake affectieschade worden toegekend.
De rechtbank zal het toe te wijzen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals dit is gevorderd. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 21 december 2019.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank voorts aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij. De gevorderde en toegewezen wettelijke rente is daar niet bij inbegrepen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] , de broer van het slachtoffer, heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding. De benadeelde partij vordert 239 euro wegens materiële schade en 25.000 euro aan smartengeld, bestaande in 7.500 euro wegens shockschade en 17.500 euro wegens affectieschade, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, gelet op het betoog dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
Beoordeling door de rechtbank
Met betrekking tot de materiële schade
De broer van het slachtoffer heeft 79 euro gevorderd wegens de aanschaf van rouwkleding. Daarnaast heeft hij 160 euro gevorderd wegens de kosten van een urn. Nu dit deel van de vordering door de verdediging niet is betwist en naar het oordeel van de rechtbank voldoende is onderbouwd en redelijk voorkomt, kunnen deze bedragen geheel worden toegekend.
Met betrekking tot de immateriële schade
Affectieschade
Er is door de broer van het slachtoffer een bedrag van 17.500 euro gevorderd ter zake van affectieschade. Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk om vergoeding van affectieschade te vorderen voor nabestaanden van overleden slachtoffers.
De rechtbank komt ten aanzien van de broer tot een ander oordeel dan hiervoor ten aanzien van de ouders van [slachtoffer] . Zoals in een recente brief van 1 september 2020 van de Minister voor Rechtsbescherming aan de Tweede Kamer bevestigd is, heeft de wetgever ervoor gekozen dat broers en zussen niet standaard worden gerekend tot de kring van gerechtigden voor affectieschade. Naast die vaste groep van gerechtigden voorziet de wet wel in een hardheidsclausule voor uitzonderlijke gevallen: een persoon die in een nauwe persoonlijke relatie tot het slachtoffer staat, kan op gronden van redelijkheid en billijkheid gelijk worden gesteld met de naasten die worden gerekend tot de kring van gerechtigden. Die gronden van redelijkheid en billijkheid dienen zo veel mogelijk onderbouwd te worden aangevoerd en te worden beoordeeld naar de specifieke omstandigheden van het geval.
In dit concrete geval wil de rechtbank zonder meer aannemen dat de broer veel pijn en verdriet ondervonden heeft, en nog ondervindt, door de dood van zijn zus. Maar voor het aannemen van uitzonderlijke omstandigheden, zoals de wetgever bij invulling van de hardheidsclausule voor ogen heeft gestaan, is ten aanzien van deze vordering onvoldoende aangevoerd. Nader onderzoek naar de mogelijkheid van het bestaan van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De vordering zal dan ook met betrekking tot affectieschade niet-ontvankelijk worden verklaard.
Shockschade
De broer van het slachtoffer heeft voorts een bedrag van 7.500 euro gevorderd wegens shockschade. Blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan vergoeding van shockschade plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht door (1) het waarnemen van het bewezenverklaarde, of (2) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Of gesproken kan worden van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf dient per individueel geval te worden beoordeeld, waarbij de rechtbank in het oog moet houden dat vergoeding van shockschade alleen onder strikte voorwaarden plaatsvindt.
De rechtbank begrijpt dat de gewelddadige dood van zijn zus veel pijn en leed heeft gebracht, maar het is de rechtbank niet gebleken dat de broer direct is geconfronteerd met het feit of de ernstige gevolgen van het misdrijf. Nu derhalve niet aan het confrontatievereiste is voldaan, kan shockschade bij de broer niet worden vastgesteld. Daarom zal de vordering van de broer voor dit deel worden afgewezen.
Proceskosten
Er is een bedrag van 60,97 euro gevorderd ter zake van proceskosten. Nu dit deel van de vordering door de verdediging niet is betwist en naar het oordeel van de rechtbank voldoende is onderbouwd en redelijk voorkomt, kan dit bedrag volledig worden toegekend.
In totaal zal derhalve aan de broer een vergoeding van 239 euro wegens geleden schade en een vergoeding van 60,97 euro wegens gemaakte proceskosten worden toegekend.
De wettelijke rente ten aanzien van het bedrag van 79 euro is verschuldigd vanaf 28 december 2019. Voor het bedrag van 160 euro is de wettelijke rente verschuldigd vanaf 24 februari 2020.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen. De gevorderde en toegewezen wettelijke rente en de vergoeding van proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) jaren;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] :
 veroordeelt veroordeelde ten aanzien van het bewezen verklaarde feit tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [benadeelde 1], van een bedrag van
€ 32.317,77 (zegge: tweeëndertigduizenddriehonderdzeventien euro en zevenenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de na te noemen data tot aan de dag der algehele voldoening, te weten:
- over een bedrag van € 25.000 is de wettelijke rente verschuldigd vanaf 21 december 2019,
- over een bedrag van € 4.322,73 is de wettelijke rente verschuldigd vanaf 27 december 2019,
- over een bedrag van € 1.057,17 is de wettelijke rente verschuldigd vanaf 1 januari 2020,
- over een bedrag van € 168,80 is de wettelijke rente verschuldigd vanaf 18 januari 2020,
- over een bedrag van € 1.544,07 is de wettelijke rente verschuldigd vanaf 24 februari 2020,
- over een bedrag van € 225 is de wettelijke rente verschuldigd vanaf 14 september 2020;
 veroordeelt veroordeelde ten aanzien van het bewezen verklaarde feit tot betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 39,73 (zegge: negenendertig euro en drieënzeventig eurocent);
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1] , van een bedrag van
€ 32.317,77 (zegge: tweeëndertigduizenddriehonderdzeventien euro en zevenenzeventig eurocent), met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 196 dagen gijzeling zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 verklaart de vordering van de
benadeelde partij [benadeelde 1]voor het overige deel niet-ontvankelijk.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] :
 veroordeelt veroordeelde ten aanzien van het bewezen verklaarde feit tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [benadeelde 2], van een bedrag van
€ 17.500 (zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 2] , van een bedrag van
€ 17.500 (zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro), met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 122 dagen gijzeling zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 wijst de vordering van de
benadeelde partij [benadeelde 2]voor het overige af.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] :
 veroordeelt veroordeelde ten aanzien van het bewezen verklaarde feit tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [benadeelde 3], van een bedrag van
€ 239 (zegge: tweehonderdnegenendertig euro)vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 79 vanaf 28 december 2019 en over een bedrag van € 160 vanaf 24 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
 veroordeelt veroordeelde ten aanzien van het bewezen verklaarde feit tot betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 60,97 (zegge: zestig euro en zevenennegentig eurocent);
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 3] , van een bedrag van
€ 239 (zegge: tweehonderdnegenendertig euro), met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 4 dagen gijzeling zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 verklaart de vordering van de
benadeelde partij [benadeelde 3]tot een bedrag van € 17.500 niet-ontvankelijk;
 wijst de vordering van de
benadeelde partij [benadeelde 3]voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Quak (voorzitter), mr. R.M.H. Pennings en mr. F.E. Venema, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Roelfsema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 december 2020.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer ON3R019109, BVH 2019569086, onderzoek Anatevka , gesloten op 24 juli 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Schouwverslag forensisch arts d.d. 22 december 2019, pag. 1197, alsmede proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 december 2020 (nagekomen).
3.NFI rapport Pathologieonderzoek d.d. 8 mei 2020, pag. 1368, 1372.
4.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 14 december 2020.
5.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 22 december 2019, pag. 256.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 391; NFI-rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Didam op 21 december 2019, p. 1470-1473; NFI-rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Didam op 21 december 2019, p. 1521-1522; NFI-rapport DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] gepleegd in Didam op 21 december 2019, p. 1549-1550.
7.NFI-rapport d.d. 28 februari 2020, pag. 1493-1499.
8.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 14 december 2020.
9.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 22 december 2019, pag. 250.
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 december 2019, pag. 395.
11.Proces-verbaal getuigenverhoor [getuige] d.d. 26 december 2019, pag. 842, alsmede proces-verbaal van bevindingen (onderzoek telefoon vader) d.d. 4 januari 2020, pag. 670
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 april 2020, pag. 1080.
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 april 2020, pag. 1080, 1081.
14.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 14 december 2020.
15.Verklaringen deskundigen ter terechtzitting d.d. 14 december 2020.