ECLI:NL:RBGEL:2020:7009

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
8 januari 2021
Zaaknummer
05-760000-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mensenhandel, diefstal en verduistering van militaire goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 14 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mensenhandel, mensensmokkel, illegale tewerkstelling en diefstal van militaire goederen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek dat plaatsvond op 8 april 2019 en 30 november 2020. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor mensenhandel, maar stelde dat de andere feiten wettig en overtuigend bewezen konden worden. De verdediging pleitte voor algehele vrijspraak.

De rechtbank overwoog dat er onvoldoende bewijs was voor het oogmerk van uitbuiting van de slachtoffers en dat de verklaringen van de slachtoffers niet konden worden gebruikt voor het bewijs, omdat de verdediging hen niet had kunnen ondervragen. Dit leidde tot de conclusie dat er geen sprake was van mensenhandel. Voor mensensmokkel en illegale tewerkstelling was er eveneens onvoldoende bewijs, omdat niet kon worden vastgesteld dat de toegang van de slachtoffers tot Nederland wederrechtelijk was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wist of ernstige redenen had te vermoeden dat het verblijf van de slachtoffers wederrechtelijk was geworden.

Wat betreft de diefstal van militaire goederen, oordeelde de rechtbank dat er geen bewijs was dat de verdachte deze goederen had gestolen of verduisterd. De rechtbank gelastte de teruggave van de in beslag genomen goederen aan de verdachte en verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen tot schadevergoeding. De rechtbank besloot tot vrijspraak van alle feiten en hevelde het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/760000-19
Datum uitspraak : 14 december 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1978 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
raadsman: mr. M. Broere, advocaat in Roosendaal.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 8 april 2019 en
30 november 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is kort weergegeven ten laste gelegd:
feit 1: mensenhandel
ls bedoeld in artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 1° van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr); en/of
als bedoeld in artikel 273, eerste lid, aanhef en onder 4° Sr; en/of
als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 6° Sr;
feit 2: (een gewoonte maken van) mensensmokkel;
feit 3: (een gewoonte maken van) illegale tewerkstelling;
feit 4: diefstal en/of verduistering in dienstbetrekking
subsidiairgewoonteheling
van militaire goederen.
De feiten 1, 2 en 3 hebben betrekking op [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en vermelden als pleegperiode telkens de periode van
1 december 2012 tot en met 30 juni 2015.
De volledige tenlastelegging is als bijlage aan het eind van dit vonnis opgenomen.

2.De standpunten van partijen

De officier van justitie heeft gerequireerd tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde. De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de feiten 2, 3 en 4 (de verduisteringsvariant) wettig en overtuigend bewezen kunnen worden en heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht.
De verdediging heeft algehele vrijspraak bepleit.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Inleidende overwegingen feit 1, feit 2 en feit 3
In het navolgende zal de militaire kamer de in de tenlastelegging vermelde personen aanduiden als [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
De militaire kamer overweegt dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] verklaringen hebben afgelegd die belastend voor verdachte zouden kunnen zijn. De verdediging is echter niet in de gelegenheid geweest om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te ondervragen. Verzoeken daartoe zijn afgewezen omdat de verblijfsgegevens van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] onbekend waren en het onaannemelijk was dat zij binnen aanvaardbare termijn ter zitting konden verschijnen en worden gehoord. Naar het oordeel van de militaire kamer zijn de verklaringen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] over hun eigen ervaringen hebben afgelegd aan te merken als ‘sole and decisive’ als onder meer bedoeld in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 15 december 2015 (Schatschaschwili vs. Duitsland, 9154/10, NJ 2017/294). De militaire kamer overweegt in dit verband dat het steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] slechts bestaat uit
de audituverklaringen, te weten de verklaringen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben afgelegd over wat ze van elkaar hebben gehoord en informatie van medewerkers van hulporganisaties die is gebaseerd op wat zij van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben vernomen. Naar het oordeel van de militaire kamer kan de omstandigheid dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] niet door de verdediging konden worden ondervraagd, en de verdediging hierdoor geen effectieve mogelijkheid heeft gehad zich te verdedigen tegen de mogelijk belastende verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , niet worden gecompenseerd en daarom zal de militaire kamer de door hen afgelegde verklaringen niet voor het bewijs gebruiken.
Over de gevolgen van dit oordeel voor de beoordeling van de feiten 1, 2 en 3 zal de militaire kamer hieronder ingaan.
Feit 1 (mensenhandel)
Naar het oordeel van de militaire kamer bevat het dossier onvoldoende bewijs om te komen tot het oordeel dat bij verdachte sprake was van het oogmerk om [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] uit te buiten. Ook is onvoldoende bewijs voorhanden om bewezen te achten dat op enig moment sprake was van een situatie waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
Dit betekent dat de militaire kamer, overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de raadsman, verdachte volledig zal vrijspreken van feit 1.
Feit 2 (mensensmokkel)
a.
met betrekking tot de vraag of sprake was van “wederrechtelijke toegang of doorgang”
De militaire kamer overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet duidelijk is geworden wanneer en hoe lang [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in Nederland dan wel de Europese Unie hebben verbleven. Zo ontbreken kopieën van hun paspoorten (met in- en uitreisstempels) en ontbreekt een groot deel van de vliegtickets dan wel boardingpassen.
Uit het dossier blijkt over de inreis van [slachtoffer 1] enkel dat zij in januari of februari 2013 naar Nederland is gekomen. Over de inreis van [slachtoffer 2] blijkt enkel dat er een ticket op naam van [slachtoffer 2] is geboekt voor een reis van Bélem (Brazilië) naar Brussel met vertrek op 12 februari 2015. En van de inreis van [slachtoffer 3] bevinden zich boardingpassen van haar reis vanuit Brazilië in het dossier, waaruit volgt dat zij op 23 april 2015 in Brussel is aangekomen. Het dossier biedt geen aanknopingspunten over de vraag of bij boeking van de vliegtickets de exacte datum van uitreis van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] al bekend was.
De militaire kamer overweegt dat in de ten laste gelegde periode Braziliaanse staatsburgers die maximaal 90 dagen in Nederland wilden verblijven, geen visum nodig hadden. Als uitgangspunt gold dat zij rechtmatig verblijf hadden in Nederland gedurende een vrije termijn van 90 dagen na hun inreis. Uit het dossier vloeit voort dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in elk geval binnen die vrije termijn de woning van verdachte hebben verlaten, terwijl [slachtoffer 1] ook na verloop van die vrije termijn bij het gezin van verdachte verbleef.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de toegang van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] tot Nederland wederrechtelijk was omdat het steeds de bedoeling is geweest dat zij langer dan deze vrije termijn van 90 dagen in Nederland zouden gaan verblijven. De militaire kamer overweegt allereerst dat verdachte en zijn echtgenote dit niet hebben verklaard. Door de uitsluiting van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het bewijs kunnen hun verklaringen niet bijdragen aan het antwoord op de vraag of verdachte wist dat het al dan niet de bedoeling was dat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] langer dan 90 dagen zouden blijven. Gelet op de sterk wisselende verklaringen die [slachtoffer 1] hierover bij de Koninklijke Marechaussee en bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, leiden haar verklaringen evenmin tot de overtuiging van de militaire kamer dat het de bedoeling was dat zij meer dan 90 dagen in Nederland zou gaan verblijven en dat verdachte dat van te voren wist of ernstige redenen had dat te vermoeden. De militaire kamer overweegt dat verdachte ter zitting een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het boeken van ‘open tickets’ die net iets minder dan een jaar geldig waren.
Naar het oordeel van de militaire kamer is dan ook in geen van de gevallen sprake geweest van een wederrechtelijke toegang of doorreis als bedoeld in artikel 197a Wetboek van Strafrecht.
met betrekking tot de vraag of sprake is geweest van “wederrechtelijk verblijf
De militaire kamer overweegt dat de vraag of sprake was van een wederrechtelijk verblijf moet worden beantwoord aan de hand van de vreemdelingrechtelijke regelgeving, zoals die gold ten tijde van de ten laste gelegde periode. Daaruit volgt dat de vrije termijn van 90 dagen (en daarmee het rechtmatig verblijf) onder meer kwam te vervallen als arbeid werd verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat daarvan sprake is geweest omdat verdachte als werkgever [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Op grond van de toenmalige Wet arbeid vreemdelingen was het een werkgever, waaronder ook moest worden verstaan een natuurlijke persoon die een ander huishoudelijke of persoonlijke diensten liet verrichten, verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning of zonder dat een vreemdeling in het bezit was van een gecombineerde vergunning voor werkzaamheden bij die werkgever.
Met ingang van 1 juni 2013 werd in artikel 1j van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen bepaald dat een tewerkstellingsvergunning voor een au pair
nietnodig was als aan bepaalde cumulatieve voorwaarden werd voldaan. Vóór die datum van 1 juni 2013 was een dergelijke bepaling opgenomen in de Vreemdelingencirculaire 2000 (B7/2.2).
De militaire kamer constateert dat verdachte destijds aan vrijwel al deze voorwaarden heeft voldaan, met uitzondering van één voorwaarde. Die voorwaarde betrof de verplichting dat een dagindeling met het gastgezin schriftelijk en in een voor de au pair begrijpelijke taal moest zijn vastgesteld op grond waarvan de au pair licht ondersteunende huishoudelijke werkzaamheden zou verrichten. Niet gebleken is dat een dergelijke schriftelijke dagindeling in het geval van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] was opgesteld. Weliswaar waren mondeling afspraken gemaakt over de tijden en de aard van de zorg voor de zoon van verdachte en zijn echtgenote, maar naar de letter van eerdergenoemde regeling diende dit
schriftelijkte worden vastgelegd om in aanmerking te komen voor voormelde vrijstelling van de verplichting voor verdachte en diens echtgenote om tewerkstellingsvergunningen aan te vragen.
Gelet op het cumulatieve karakter van de voorwaarden betekent dat dat voor alle drie vrouwen een tewerkstellingsvergunning nodig was en zij, bezien vanuit vreemdelingenrechtelijk perspectief, illegaal arbeid hebben verricht. Daarmee was hun vrije termijn al kort na de legale toegang van rechtswege geëindigd zodat hun verblijf in Nederland al snel, vanaf de aanvang van hun oppaswerkzaamheden, wederrechtelijk was geworden.
De militaire kamer dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was geworden, waarbij zij de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] buiten beschouwing laat.
Verdachte heeft bij de Koninklijke Marechaussee verklaringen afgelegd over wat hij op dat moment, ten tijde van zijn verhoren, wist over het verblijfrecht van Brazilianen in Nederland. De militaire kamer overweegt dat uit deze verklaringen echter niet duidelijk wordt wat hij in 2013 ( [slachtoffer 1] ) respectievelijk 2015 ( [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ) wist en wat hem na de ten laste gelegde periode (bijvoorbeeld in het kader van het verblijf van [getuige 1] in 2016, dat via een bemiddelingsbureau was geregeld, dan wel naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek) ter kennis is gekomen.
Dat verdachte voorafgaand aan dan wel tijdens het verblijf van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] wist of ernstige redenen had te vermoeden dat de ‘vrije termijn’ van rechtswege verviel als de werkzaamheden van een au pair als ‘arbeid’ in de zin van de Wet arbeid vreemdelingen werden beschouwd indien de dagindeling met het gastgezin niet schriftelijk en in een voor de au pair begrijpelijke taal was vastgesteld zodat vanaf de aanvang van de oppaswerkzaamheden geen sprake meer was van rechtmatig verblijf, volgt naar het oordeel van de militaire kamer uit die verklaringen niet. De militaire kamer wijst in dit verband op de verklaring van verdachte dat hij echt niet wist dat de werkzaamheden van een au pair als werk worden gezien (pagina 299 en diens verklaring ter terechtzitting).
Verdachte heeft verklaard op Google te hebben gezocht naar de regels voor au pairs. Hij heeft daaruit begrepen dat een au pair zakgeld behoorde te krijgen, dat een au pair slechts werkzaamheden mocht verrichten die niet te zwaar zijn en dat een au pair vooral bedoeld is om op het kind te passen. Hieruit volgt naar het oordeel van de militaire kamer niet perse dat verdachte ook heeft geweten of ernstige redenen had te vermoeden hoe de regelingen omtrent het verblijfsrecht van een buitenlandse au pair in elkaar staken. Immers, die regelingen waren neergelegd in verschillende wetten, algemene maatregelen van bestuur en circulaires, die ook nog eens met enige regelmaat werden gewijzigd. Bovendien was er in de ten laste gelegde periode ook nog sprake van een zogenaamde ‘proeftuin au-pair regeling’, ingevoerd in 2013 bij de Wet Modern Migratiebeleid, waarop ook nog eens een overgangsperiode van 5 jaar van toepassing was (artikel XII van de Wet Modern Migratiebeleid).
Kortom, de relevante regelgeving was onoverzichtelijk, complex en zeker voor een leek niet eenvoudig te doorgronden, zoals al volgt uit de vereenvoudigde weergave die de militaire kamer hierboven heeft gegeven. Daar komt nog bij dat het Nederlands, de taal waarin deze complexe wetgeving was gesteld, niet de moedertaal van verdachte is.
De militaire kamer komt dan ook tot het oordeel dat niet aannemelijk is dat verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat het verblijf van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] wederrechtelijk werd op het moment dat zij op de zoon van verdachte gingen passen.
De militaire kamer overweegt voorts nog, enigszins ten overvloede, dat uit de bewijsmiddelen niet voortvloeit dat verdachte uit winstbejag heeft gehandeld. Uit de wetsgeschiedenis volgt immers dat het bij een winstoogmerk gaat om een gerichtheid op verrijking. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de keuze voor een kinderoppas uit Brazilië was ingegeven door de onmogelijkheid om in andere opvang voor zijn zoon te voorzien in verband met de medische problemen van zijn zoon. Verdachte, zelf opgegroeid in Brazilië en wetende dat veel Braziliaanse vrouwen graag als oppas naar Nederland willen komen om het land te leren kennen, heeft daarom besloten een oppas uit Brazilië, tegen kost en inwoning en met betaling van zakgeld, voor zijn zoon te laten zorgen. Hieruit volgt naar het oordeel van de militaire kamer op geen enkele manier dat het handelen van verdachte gericht was op zijn eigen (financieel) voordeel. Dat hij, zoals de officier van justitie naar voren heeft gebracht, heeft verklaard dat het inschakelen van een bemiddelingsbureau voor hem te duur was, is naar het oordeel van de militaire kamer hooguit een feitelijke vaststelling geweest en zegt niets over de intenties van verdachte.
De militaire kamer komt tot het oordeel dat feit 2 niet bewezen is. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van dit feit.
Feit 3 (illegale tewerkstelling)
Zoals hierboven reeds is beschreven, was geen sprake van een wederrechtelijke toegang of doorgang van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Wel is hun verblijf op zeker moment wederrechtelijk geworden, maar wist verdachte dat niet en had hij ook geen ernstige redenen om te vermoeden dat dat zo was. Alleen al hierom kan feit 3 niet bewezen worden.
De militaire kamer overweegt daarnaast dat verdachte [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] niet “krachtens overeenkomst of aanstelling” arbeid heeft laten verrichten. Er was enkel sprake van een mondelinge afspraak om op een aantal doordeweekse dagen, als de echtgenote van verdachte niet thuis was, de zoon van verdachte en zijn echtgenote naar school te brengen en op te halen en hem tussen de middag eten te geven. De echtgenote van verdachte heeft verklaard dat de enige afspraak was om hun zoon op te halen en eten en medicijnen te geven.
Naar het oordeel van de militaire kamer is dit geen arbeid in de zin van artikel 197b van het Wetboek van Strafrecht.
De militaire kamer zal verdachte daarom ook vrijspreken van feit 3.
Feit 4
De militaire kamer stelt vast dat het onderzoek dat in het kader van deze verdenking is verricht, niet is opgestart naar aanleiding van een melding van diefstal of vermissing van goederen door het Ministerie van Defensie, maar verband hield met het op 27 juni 2017 aantreffen van een grote hoeveelheid militaire goederen in de woning van verdachte. In de aangifte, die overigens pas op 8 april 2019 namens Defensie is gedaan, is beschreven dat en waarom het volgens Defensie niet anders kan zijn dan dat verdachte die goederen heeft gestolen of verduisterd.
Maar dat er daadwerkelijk op enig moment goederen van Defensie zijn weggenomen volgt uit die aangifte en de overige bewijsmiddelen niet. Daarbij overweegt de militaire kamer dat het procesdossier geen objectieve informatie bevat, zoals bijvoorbeeld een schaderegister of voorraadadministratie, waaruit blijkt dat er goederen ontbreken, welke goederen bij verdachte zouden zijn aangetroffen. Nu verdachte heeft verklaard dat hij beurzen bezocht en daar onder andere ‘militaria’ kocht, terwijl deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2] , is de militaire kamer van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich de in de tenlastelegging vermelde goederen wederrechtelijk heeft toegeëigend. Dat de door verdachte gekochte goederen van (een door een ander gepleegd) misdrijf afkomstig waren en verdachte dat wist, dan wel redelijkerwijs moest vermoeden volgt evenmin uit de bewijsmiddelen.
De militaire kamer zal verdachte ook vrijspreken van feit 4.

4.De beoordeling van het beslag

Gelet op de vrijspraak voor feit 4 zal de militaire kamer de teruggave aan verdachte gelasten
van alle voorwerpen op de beslaglijst van 27 oktober 2020.

5.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben een vordering tot schadevergoeding ingediend.
[slachtoffer 2] vordert € 6.196,25 aan materiële schade en € 3.500,- aan smartengeld en [slachtoffer 3] vordert € 7.094,39 aan materiële schade en € 3.000,- aan smartengeld. Voor allebei geldt dat de bedragen moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Alleen al omdat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt van de feiten 1, 2 en 3 zullen beide benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

6.De beslissing

De meervoudige militaire kamer:
 spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde onder de feiten 1, 2, 3 en 4;
 gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen onder de nummers 2 tot en met 34 op de beslaglijst van 27 oktober 2020;
 verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
 verklaart [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
 heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Quak (voorzitter) en mr. Y. van Wezel, rechters, en
Kolonel mr. C.E.W. van de Sande, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 december 2020.
BIJLAGE -Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2012 tot en met 30 juni 2015 in Roosendaal, althans in Nederland en/of België, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
A) een ander of anderen, te weten:
- [slachtoffer 1] en/of
- [slachtoffer 2] en/of
- [slachtoffer 3]
(telkens) door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
heeft geworven en/of vervoerd en/of gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (sub 1°)
en/of
B) een ander of anderen, te weten:
- [slachtoffer 1] en/of
- [slachtoffer 2] en/of
- [slachtoffer 3]
(telkens) door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (sub 4°)
immers heeft hij, verdachte, telkens
-(direct of indirect) via Facebook contact gelegd met die vrouwen om naar Nederland te komen als au pair (kinderoppas met (lichte) hulp in de huishouding) en/of
-de reis van Brazilië naar Nederland voor die vrouwen geregeld en/of bekostigd en/of
-die vrouwen opgehaald van het vliegveld en haar/hen per auto naar zijn woning gebracht, althans laten brengen, en vervolgens aldaar (illegaal) gehuisvest in zijn woning en/of
-die vrouwen in de veronderstelling laten verkeren dat hij een ziektekostenverzekering voor hen zou regelen en/of bekostigen en/of
-die vrouwen in de veronderstelling laten verkeren dat hij een opleiding en/of taalcursus voor hen zou regelen en/of bekostigen en/of
-die vrouwen als hulp in de huishouding en/of schoonmaker en/of oppas laten werken in zijn woning, althans huishoudelijke werkzaamheden en/of zorgtaken voor zijn kind laten verrichten die de regelgeving voor au pairs te boven gaat en/of
-die vrouwen gedurende vele uren per dag en/of (regelmatig) gedurende 7 dagen per week laten werken en/of
-die vrouwen geen danwel een zeer laag salaris betaald en/of slechts kost en inwoning verschaft; -terwijl die vrouwen zonder geldige verblijfstitel in Nederland verbleven en/of in een zwakke economische en/of financiële positie verkeerden en/of de Nederlandse en/of Engelse taal onvoldoende machtig waren en/of niet op de hoogte waren van de in Nederland geldende wet- en regelgeving en/of hun rechten en/of plichten en/of -terwijl die vrouwen geen sociaal netwerk hadden om op terug te vallen en/of niet konden beschikken over zelfstandige woonruimte en/of een legaal inkomen en/of in Nederland geen tot weinig andere bestaansmogelijkheden hadden en/of
-terwijl hij door zijn onberekenbare en gewelddadige gedrag een voortdurende sfeer heeft gecreëerd van agressie en/of angst en/of intimidatie en/of
-terwijl hij verdachte die vrouwen heeft beperkt in hun mogelijkheden om weg te gaan door de retourvlucht (zonder overleg) te verplaatsen naar een latere datum, althans door het beheer van de vliegtickets bij hemzelf te houden en/of
-terwijl hij verdachte die vrouwen geen/weinig salaris betaalde en die vrouwen duidelijk heeft gemaakt dat zij hem nog een groot geldbedrag moesten betalen vanwege de opgebouwde schuld voor de vliegtickets; door welke feiten en omstandigheden een afhankelijkheidssituatie is ontstaan waartegen/waaraan zij zich niet heeft/hebben kunnen verzetten en/of onttrekken en/of ten gevolge waarvan zij geen weerstand aan verdachte heeft/hebben kunnen bieden
en/of
C)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 2] (sub 6°);
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2012 tot en met 30 juni 2015 te Roosendaal althans in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
een of meer anderen, te weten:
- [slachtoffer 1]
- [slachtoffer 2] en/of
- [slachtoffer 3] en/of
-behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door België en Nederland (lid 1),
-uit winstbejag behulpzaam is bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland (lid 2),
of hen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, terwijl verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang en/of die doorreis en/of dat verblijf wederrechtelijk was,
immers heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s) toen aldaar al dan niet in vereniging:
-(direct of indirect) via Facebook contact gelegd met die vrouwen om naar Nederland te komen als au pair (kinderoppas met (lichte) hulp in de huishouding) en/of
-de reis van Brazilië naar Nederland voor die vrouwen geregeld en/of bekostigd en/of
-die vrouwen opgehaald van het vliegveld en haar/hen per auto naar zijn woning gebracht, althans laten brengen, en vervolgens aldaar (illegaal) gehuisvest in zijn woning en/of
-die vrouwen in de veronderstelling laten verkeren dat hij een ziektekostenverzekering voor hen zou regelen en/of bekostigen en/of
-die vrouwen als hulp in de huishouding en/of schoonmaker en/of oppas laten werken in zijn woning, althans huishoudelijke werkzaamheden en/of zorgtaken voor zijn kind laten verrichten die de regelgeving voor au pairs te boven gaat en/of
-die vrouwen (aldus) in Nederland (illegaal) te werk gesteld;
terwijl hij, verdachte, van deze bovengenoemde feiten een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2012 tot en met 30 juni 2015 te Roosendaal althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
een of meer anderen, te weten:
- [slachtoffer 1]
- [slachtoffer 2] en/of
- [slachtoffer 3] en/of
die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland hadden verschaft, (telkens) krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders, wist(en) althans ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders, van deze bovengenoemde feiten een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
4.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2015 te Roosendaal en/of Rucphen, althans in Nederland, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid (militaire) kleding (waaronder jassen en/of broeken) en/of (leger)schoenen en/of rugtassen en/of droppouches en/of klimuitrusting en/of (munitie)kisten en/of gereedschap en/of elektronica en/of filterbussen, in elk geheel of ten dele toebehorende aan het Ministerie van Defensie, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
en/of
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2015 te Roosendaal en/of Rucphen, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk een hoeveelheid (militaire) kleding (waaronder jassen en/of broeken) en/of (leger)schoenen en/of rugtassen en/of droppouches en/of klimuitrusting en/of (munitie)kisten en/of gereedschap en/of elektronica en/of filterbussen, in elk enige hoeveelheid militaire goederen, geheel of ten dele toebehorende aan het Ministerie van Defensie, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte; en welk(e) goed(eren), verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als militair, en aldus anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2015 te Roosendaal en/of Rucphen, althans in Nederland, (telkens) een hoeveelheid (militaire) kleding (waaronder jassen en/of broeken) en/of (leger)schoenen en/of rugtassen en/of droppouches en/of klimuitrusting en/of (munitie)kisten en/of gereedschap en/of elektronica en/of filterbussen, in elk heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof,
terwijl hij, verdachte, van deze bovengenoemde feiten een gewoonte heeft gemaakt.