Uitspraak
1.De inhoud van de tenlastelegging
2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs
9.De beslissing
heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Rechtbank Gelderland
In de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte, geboren in 1982, heeft de rechtbank Gelderland op 23 november 2020 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van 50,07 kilogram cocaïne, gepleegd in de periode van 1 januari 2019 tot en met 8 februari 2019, in Nederland en Ecuador. De tenlastelegging omvatte het betreden van een schip met een breekijzer en het zoeken naar de cocaïne. Tijdens de rechtszittingen op 5 juni, 1 oktober, 12 oktober, 26 oktober en 9 november 2020, heeft de rechtbank de verklaringen van de verdachte en de bewijsstukken beoordeeld.
Het openbaar ministerie stelde dat de verdachte de uithaler van de cocaïne was, wat essentieel zou zijn voor de beschuldiging. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat de verdachte op het schip was om illegaal naar Engeland te reizen en niet om de cocaïne te bemachtigen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig was, maar stelde vast dat de cocaïne al op 5 februari 2019 uit het schip was gehaald door de Douane. De verdachte was op 6 februari 2019 op het schip, maar de cocaïne was toen niet meer aanwezig.
De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was voor betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van de cocaïne vóór de inbeslagname. Hoewel zijn handelingen als voorbereidingshandelingen gekwalificeerd konden worden, waren deze niet ten laste gelegd. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit en hefte het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.