ECLI:NL:RBGEL:2020:674

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
05/045718-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het veroorzaken van een verkeersongeval onder invloed van THC met dodelijke afloop

Op 4 februari 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 25 februari 2018 in Apeldoorn een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die onder invloed van THC verkeerde, reed met een snelheid tussen de 127 en 147 kilometer per uur, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 80 kilometer per uur was. Het ongeval resulteerde in de dood van een fietser, die op dat moment het kruispunt overstak, ondanks dat het verkeerslicht voor hem op rood stond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, wat heeft geleid tot het fatale ongeval. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een rijontzegging van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft bij de strafmaat rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en het feit dat het slachtoffer ook een verkeersfout heeft gemaakt. De uitspraak benadrukt de ernst van het rijden onder invloed en de gevolgen daarvan voor de verkeersveiligheid.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/045718-18
Datum uitspraak : 4 februari 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] ,
raadsman: mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 februari 2019 en 21 januari 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 februari 2018 te Apeldoorn in de gemeente Apeldoorn, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, [straatnaam 1] ,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat hij, verdachte
onder invloed van drugs, althans na het gebruik van een (niet onaanzienlijke) hoeveelheid drugs,
nabij een in die weg (de [straatnaam 1] ) gelegen oversteekplaats, met een snelheid, ongeveer gelegen tussen de 127 en 147 kilometer per uur, althans met een grotere snelheid dan de aldaar voor hem, verdachte geldende maximum snelheid van 80 kilometer per uur heeft gereden en/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem bestuurder voertuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat door hem bestuurde voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg (de [straatnaam 1] ) kon overzien en waarover deze vrij was en/of
niet of in onvoldoende mate heeft gekeken en/of is blijven letten op het zich direct voor hem, verdachte zich bevindende weggedeelte van die weg (de [straatnaam 1] ) en/of het zich op die weg bevindende verkeer en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een fiets en/of de bestuurder van die fiets, -welke bestuurder van die fiets doende was om die weg (de [straatnaam 1] ) gezien, zijn verdachtes rijrichting van links naar rechts gaande, over te steken-, en/of ten gevolge waarvan die bestuurder van die fiets ten val is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood,
terwijl hij, verdachte verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8 lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994 en/of
terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximum snelheid in ernstige mate heeft overschreden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 februari 2018 te Apeldoorn in de gemeente Apeldoorn, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmede over de weg, [straatnaam 1] , -nabij een in die weg (de [straatnaam 1] ) gelegen oversteekplaats-, met een snelheid, ongeveer gelegen tussen de 127 en 147 kilometer per uur, althans met een grotere snelheid dan de aldaar voor hem, verdachte geldende maximum snelheid van 80 kilometer per uur heeft gereden en/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem bestuurder voertuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat door hem bestuurde voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg (de [straatnaam 1] ) kon overzien en waarover deze vrij was en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een fiets en/of de bestuurder van die fiets, -welke bestuurder van die fiets doende was om die weg (de [straatnaam 1] ) gezien, zijn verdachtes rijrichting van links naar rechts gaande, over te steken-, en/of ten gevolge waarvan die bestuurder van die fiets ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2.
hij op of omstreeks 25 februari 2018 te Apeldoorn in de gemeente Apeldoorn, een voertuig, te weten personenauto, heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof, als bedoeld in artikel 8,
eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis (Hasjies), terwijl bij een
onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 4,7 microgram THC per liter bloed (>3,0 microgram tetrahydrocannabinol (THC))bedroeg, in elk geval zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stof vermelde grenswaarde.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op zondag 25 februari 2018, omstreeks 01.02 uur, reed verdachte, als bestuurder van een personenauto op de [straatnaam 1] in de richting van de het kruispunt met de [straatnaam 2] in Apeldoorn, gemeente Apeldoorn. Verdachte reed op de derde rijbaan gezien vanaf de middenberm. Hij had net hiervoor twee auto’s ingehaald. Het voor verdachte bestemde verkeerslicht straalde al enige tijd groen licht uit. Verdachte reed, met een hogere snelheid dan ter plekke toegestaan, op het kruispunt af. Het slachtoffer, [slachtoffer] , reed op dat moment met zijn elektrische fiets op het fietspad langs de [straatnaam 2] richting het kruispunt van de [straatnaam 2] met de [straatnaam 1] . [slachtoffer] kwam, gezien vanuit de rijrichting van verdachte, van links. Het voor [slachtoffer] bestemde verkeerslicht straalde al enige tijd rood licht uit. Het slachtoffer is, ondanks het rode verkeerslicht, het kruispunt overgestoken en is vervolgens op de derde rijbaan gezien vanaf de middenberm, in aanraking gekomen met de auto van verdachte. Als gevolg van dit ongeval is het slachtoffer per plekke overleden aan zijn verwondingen. [2]
Uit het bloedonderzoek na het verkeersongeval is gebleken dat het in het bloed van verdachte gemeten gehalte Tetrahydrocannabinol (THC) 4,7 microgram per liter bloed betreft. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde, te weten dood door schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, wettig en overtuigend bewezen kan worden. Wat de verdediging betreft is geen sprake van de strafverzwarende omstandigheden zoals omschreven in artikel 175, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte verkeerde onder een zodanige invloed van een stof dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht en ook heeft verdachte de vastgestelde maximumsnelheid niet in ernstige mate overschreden. De raadsman heeft voorts bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde nu het bestanddeel ‘onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994’ niet kan worden bewezen.
Beoordeling door de rechtbank
Vast staat dat verdachte met zijn auto [slachtoffer] heeft aangereden ten gevolge waarvan deze is overleden. De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is of dit ongeval aan de schuld van verdachte te wijten is.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad valt in zijn algemeenheid niet aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Beoordeeld dient dus te worden of sprake is van ten minste een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. De rechtbank overweegt ten aanzien daarvan als volgt.
Snelheid
Naar aanleiding van het ongeval heeft er een uitgebreide VerkeersOngevalsAnalyse plaatsgevonden. Aan de hand van de aangetroffen sporen heeft de politie een berekening gemaakt van de door verdachte gereden snelheid. Uit de snelheidsberekening die gemaakt is op basis van het remspoor en de rem-blokkeervertraging van de auto van verdachte is een snelheid berekend. Geconcludeerd wordt dat de snelheid van de Volkswagen aan het begin van het
remblokkeerspoor 137 kilometer per uur bedroeg. In deze berekening is geen rekening gehouden met een snelheidsafname door de botsing. Ter plaatse gold een maximum toegestane snelheid van 80 kilometer per uur. [4]
Ook is een berekening van de snelheid gemaakt op basis van logbestanden uit verkeersregelinstallaties. Aan de hand van de registratie van de activatie van detectielussen in het wegdek door het voertuig van verdachte is berekend dat verdachte moet hebben gereden met een indicatieve snelheid gelegen tussen de 127 en 144 kilometer per uur. [5]
De getuige [getuige 1] heeft onder meer verklaard dat zij op 25 februari 2018 omstreeks 01.00 uur samen met [getuige 2] in diens auto zat en dat zij niet harder dan de aldaar toegestane maximumsnelheid van 80 kilometer per uur over de [straatnaam 1] reden. Zij zag dat zij ingehaald werden door een andere auto. De getuige schrok van de hoge snelheid van die auto; hij reed echt veel te hard. Zij zag dat het verkeerslicht op groen stond en zag vervolgens iets door de lucht vliegen. [6]
De getuige [getuige 2] heeft onder meer verklaard dat hij op 25 februari 2018 omstreeks 01.00 uur samen met zijn vriendin in zijn auto zat en dat ze over de [straatnaam 1] reden, richting Apeldoorn. Zij reden met een snelheid van 70 kilometer per uur. Een paar honderd meter voor het kruispunt werd hij ingehaald door een [merk auto] . Hij zag dat deze auto een behoorlijke snelheid had. Hij zag dat ze een kruispunt naderden met verkeerslichten die op groen stonden. Hij zag dat vanaf de [straatnaam 2] een fietser aan kwam die de kruising op reed. Hij dacht bij zichzelf ‘als dat maar goed gaat’ en het volgende moment zag hij dat de auto de fietser vol raakte. [7]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet op de snelheidsmeter heeft gekeken, maar dat hij schat dat hij zeker meer dan 80 kilometer per uur heeft gereden.
Op grond van de hiervoor genoemde snelheidsberekeningen, de bij de berekende snelheid passende verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en de verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd, stelt de rechtbank vast dat verdachte direct voorafgaand aan het ongeval gereden heeft met een snelheid ongeveer gelegen tussen de 127 en 147 kilometer per uur.
Overschrijding maximumsnelheid in ernstige mate
Verdachte reed direct voorafgaand aan het ongeval met een snelheid van ongeveer tussen de 127 en 147 kilometer per uur terwijl een snelheid van 80 kilometer per uur was toegestaan. Dit is een overschrijding van de maximumsnelheid van in ieder geval (ongeveer) 50 kilometer per uur, hetgeen neerkomt op een overschrijding met ruim 60 % van de toegestane snelheid. De rechtbank acht hiermee bewezen dat verdachte de maximum snelheid in ernstige mate heeft overschreden.
De toestand, als bedoeld in artikel 8 lid 5 WVW 1994
Uit het bloedonderzoek na het verkeersongeval is gebleken dat het bloed van verdachte 4,7 microgram Tetrahydrocannabinol (THC) per liter bloed bevatte. [8] Met betrekking tot de bruikbaarheid van het bewijs van het ‘onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8, vijfde lid WVW 1994 overweegt de rechtbank het volgende.
Het (bloed)onderzoek is geregeld in artikel 163, vierde en zesde lid WVW 1994 en het (mede) op basis van artikel 163 tiende lid WVW 1994 vastgestelde besluit.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is van ‘een onderzoek zoals bedoeld in artikel 8 WVW 1994’ slechts sprake als de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omringd. Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat een dergelijke waarborg niet is nageleefd, leidt dat ertoe dat het resultaat van het verrichte onderzoek niet voor bewijs mag worden gebezigd. Artikel 359a Sv is dan niet van toepassing.
Uit de rechtspraak is verder af te leiden dat alleen in het geval van schending van een regel die behoort tot een stelsel van strikte waarborgen het resultaat van het onderzoek van het bewijs moet worden uitgesloten, omdat dan geen onderzoek heeft plaatsgevonden in de in de wet bedoelde zin. Het gaat volgens de Hoge Raad daarbij om de regels die ertoe strekken de juistheid en/of de betrouwbaarheid te waarborgen van het resultaat van het onderzoek.
De verdediging heeft betoogd dat het resultaat van het NFI onderzoek van het bewijs moet worden uitgesloten, omdat het bloed van verdachte is afgenomen na het verstrijken van de daartoe in artikel 12, derde lid van het Besluit gestelde, dwingende termijn, terwijl er geen bijzondere omstandigheden waren op grond waarvan van die termijn mocht worden afgeweken. Onder verwijzing naar de toelichting op deze bepaling en de rechten van verdachte heeft de raadsman betoogd dat één van de strikte waarborgen waarmee het onderzoek is omringd, is geschonden.
De rechtbank deelt deze opvatting van de verdediging niet. Het is juist dat bij verdachte om 02.18 uur een voorlopig speekselonderzoek is gedaan en dat om 04.40 uur bloed is afgenomen. De verplichting om binnen de termijn van anderhalf uur bij verdachte bloed af te nemen strekt er echter, blijkens de toelichting op het Besluit, niet toe de juistheid of betrouwbaarheid van het resultaat van het bloedonderzoek te waarborgen. Zij is slechts ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, die verband houden met het (over het algemeen) snel afnemen van het gehalte aan THC in het bloed. De gestelde termijn van anderhalf uur maakt aldus geen onderdeel uit van het stelsel van strikte waarborgen waarmee het onderzoek is omgeven, zodat het resultaat daarvan niet van het bewijs hoeft te worden uitgesloten (vgl. gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 mei 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4495).
Anders dan de verdediging heeft betoogd, doet naar het oordeel van de rechtbank de opmerking van de Minister in de toelichting, dat bloedafname buiten de gestelde termijn niet meer mag, hieraan niet af. Nu de hoeveelheid THC die aanwezig is in het bloed met het verstrijken van de tijd afneemt, is verdachte hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
Naar het oordeel van de rechtbank kan dus bewezen worden verklaard dat in deze zaak een “onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW 94” heeft plaatsgevonden.
Bovendien is de rechtbank van oordeel dat in dit geval sprake was van bijzondere omstandigheden die bloedafname buiten de in artikel 12, derde lid van het Besluit gegeven termijn toelaatbaar maakte. Uit het dossier volgt dat de opgeroepen GGD-arts niet binnen de voorgeschreven tijd van anderhalf uur bloed kon afnemen, omdat er in [plaatsnaam] ook een dodelijke aanrijding had plaatsgevonden. Onder verwijzing naar het desbetreffende deel van de toelichting op het Besluit, heeft de zojuist genoemde omstandigheid te gelden als bijzonder zoals bedoeld in artikel 12, derde lid van het Besluit. Nu de rechtbank de termijnoverschrijding bij de bloedafname verschoonbaar heeft geacht, is van een vormverzuim in het opsporingsonderzoek geen sprake, zodat reeds op die grond het beroep van de verdediging op bewijsuitsluiting moet worden verworpen.
Op basis van het rapport van het NFI stelt de rechtbank vast dat verdachte ten tijde van het ongeval verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8 lid 5 WVW 1994.
Mate van schuld
Verdachte is met zijn auto met veel hogere snelheid dan de toegestane maximumsnelheid van 80 kilometer per uur op een kruising met onder andere ook oversteekplaatsen voor fietsers, afgereden. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het slachtoffer met zijn fiets heeft zien aankomen en dat hij ervan uitging dat het slachtoffer tijdig zou stoppen omdat het verkeerslicht voor verdachte op groen stond. Verdachte heeft ook verklaard dat hij na het zien van de fietser zijn snelheid niet heeft aangepast door zijn gas los te laten of te remmen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte daarmee onvoldoende geanticipeerd op de mogelijkheid dat de fietser, ondanks het rode verkeerslicht, toch zou doorrijden. Door onverminderd met veel te hoge snelheid door te rijden heeft hij zichzelf in de situatie gebracht, waarin hij de aanrijding niet meer kon voorkomen.
Daarbij weegt de rechtbank mee dat de snelheid waarmee verdachte reed (mede) een oorzaak is geweest van het ongeval. Weliswaar had het ongeval (ook) niet plaatsgevonden als het slachtoffer voor het rode licht was gestopt, uit de door de politie opgestelde ongevalsanalyse is echter gebleken dat indien verdachte met de toegestane maximumsnelheid van 80 kilometer per uur zou hebben gereden, de fietser ruimschoots voldoende tijd zou hebben gehad om de kruising over te steken zonder dat het tot een aanrijding was gekomen. Berekend is dat de kritieke snelheid van de auto 118 kilometer per uur was. Met die snelheid zou verdachte zonder snelheid te minderen, net achter (het achterwiel van) de fietser langs zijn gereden. [9]
Ook volgt uit het voorgaande dat als verdachte met de maximaal toegestane snelheid zou hebben gereden hij later op de plaats van de aanrijding was geweest. Verdachte heeft in die zin het slachtoffer ook de mogelijkheid ontnomen om een goede inschatting te kunnen maken of hij nog voor de auto van verdachte langs de overkant van de weg kon halen.
Daar komt bij dat verdachte ten tijde van het ongeluk onder invloed was, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat dit een negatieve invloed heeft op het reactievermogen en de rijvaardigheid van bestuurders. Dit vormde een extra reden voor verdachte om zijn snelheid aanzienlijk te matigen.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte aanzienlijk is tekortgeschoten in zijn zorgplicht als weggebruiker en acht daarom bewezen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend is geweest en het daarom aan zijn schuld te wijten is dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor het slachtoffer is overleden.
Gelet op voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks25 februari 2018 te Apeldoorn in de gemeente Apeldoorn, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, [straatnaam 1] ,
zeer, althansaanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend
en/of onachtzaamheeft gereden, hierin bestaande dat hij, verdachte
onder invloed van drugs,
althans na het gebruik van een (niet onaanzienlijke) hoeveelheid drugs,
nabij een in die weg (de [straatnaam 1] ) gelegen oversteekplaats, met een snelheid, ongeveer gelegen tussen de 127 en 147 kilometer per uur
, althans met een grotere snelheid dan de aldaar voor hem, verdachte geldende maximum snelheid van 80 kilometer per uurheeft gereden en
/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem bestuurde voertuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat door hem bestuurde voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg (de [straatnaam 1] ) kon overzien en waarover deze vrij was en
/of
niet of in onvoldoende mate
heeft gekeken en/ofis blijven letten op het zich direct voor hem, verdachte, zich bevindende weggedeelte van die weg (de [straatnaam 1] ) en
/ofhet zich op die weg bevindende verkeer en
/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een fiets en
/ofde bestuurder van die fiets, - welke bestuurder van die fiets doende was om die weg (de [straatnaam 1] ) gezien, zijn verdachtes rijrichting van links naar rechts gaande, over te steken -, en
/often gevolge waarvan die bestuurder van die fiets ten val is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood,
terwijl hij, verdachte verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8 lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994 en
/of
terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximum snelheid in ernstige mate heeft overschreden.
2.
hij op
of omstreeks25 februari 2018 te Apeldoorn in de gemeente Apeldoorn, een voertuig, te weten personenauto, heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof, als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis (hasjies), terwijl bij een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW 94 het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 4,7 microgram THC per liter bloed (>3,0 microgram tetrahydrocannabinol (THC)) bedroeg, in elk geval zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stof vermelde grenswaarde.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
de eendaadse samenloop van
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige een krachtens deze wet vastgestelde maximum snelheid in ernstige mate heeft overtreden
en
overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat bij de strafmaat rekening moet worden gehouden met het feit dat verdachte geen relevante documentatie heeft, dat hij al een lange tijd, te weten 1 jaar en 9 maanden, niet heeft kunnen beschikken over zijn rijbewijs in afwachting van een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid door het CBR en dat hij ondanks zijn belaste verleden zijn leven nu redelijk op orde heeft en hulp en begeleiding heeft aanvaard. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte maar al te goed beseft dat hij de nabestaanden onherstelbaar leed heeft toegebracht en dat hij zich nog steeds verantwoordelijk voelt voor de dood van het slachtoffer. Daarnaast moet bij de strafmaat naar mening van de verdediging ook worden meegewogen dat sprake is van een verkeersfout van het slachtoffer; hij reed door rood en was slecht zichtbaar. Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met de LOVS-oriëntatiepunten en met straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, alsmede het tijdsverloop. Een passende straf is een voorwaardelijke gevangenisstraf met daarnaast een taakstraf en oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid, waarbij bij de duur van de ontzegging wel rekening moet worden gehouden met het bestuursrechtelijke traject, aldus de raadsman.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 10 december 2019;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 28 januari 2019.
Verdachte heeft, onder invloed van THC, als bestuurder van een auto een verkeersongeval veroorzaakt, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden. Net na middernacht reed verdachte, komende vanaf de A50, (nog net) buiten de bebouwde kom met een snelheid van tussen de 127 en 147 kilometer per uur over de [straatnaam 1] . Dat is aanzienlijk meer dan de aldaar toegestane maximumsnelheid van 80 kilometer per uur. Verdachte was bekend met de verkeerssituatie en wist dat zich daar ter plaatse onder meer een fietseroversteekplaats bevond. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het slachtoffer heeft gezien terwijl deze bezig was met oversteken van dit kruispunt. Ondanks dat verdachte met zeer hoge snelheid reed, heeft hij hierin geen aanleiding gezien zijn snelheid te verminderen.
De rechtbank benadrukt dat er geen twijfel over bestaat dat de gebeurtenis op 25 februari 2018 voor de nabestaanden voor altijd in het geheugen staat gegrift, zoals ook door de moeder van het slachtoffer ter terechtzitting is verklaard. De nabestaanden rest slechts de herinnering van hun zoon, broer, vriend of familielid en het verdriet om het verlies van [slachtoffer] . Dat verdriet moet onbeschrijfelijk zijn.
De rechtbank rekent het verdachte zeer aan dat hij, onder invloed van cannabis en terwijl het donker was, met een onacceptabel hoge snelheid, heeft gereden over een groot kruispunt waar zich ook oversteekplaatsen voor fietsers bevinden. Tegelijkertijd houdt de rechtbank er rekening mee dat het slachtoffer de rijbaan is overgestoken zonder verdachte voor te laten gaan, terwijl het voor het slachtoffer bestemde verkeerslicht al enkele minuten rood licht uitstraalde.
Verdachte heeft ervan blijk gegeven in te voelen hoeveel verdriet de nabestaanden hebben en heeft zich zeer aangedaan getoond.
Voor wat betreft de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank onder meer gelet op voormeld reclasseringsrapport. Daaruit komt onder meer naar voren dat er voorafgaand aan het ongeluk sprake was van psychische- en trauma gerelateerde klachten vanuit de jeugd. Na het verkeersongeval zijn deze klachten fors toegenomen. Verdachte is zonder hulp van verslavingszorg gestopt met blowen en is al bijna anderhalf jaar clean. Verdachte bewoont een eigen woning, heeft zijn financiën op orde en ontvangt intensieve (woon)begeleiding vanuit [naam] . Ondanks de gemotiveerde houding van verdachte is een behandeling bij GGNet binnen een vrijwillig kader niet van de grond gekomen. Verdachte is ook niet gemotiveerd voor reclasseringstoezicht en wil zijn eigen keuzevrijheid behouden. Dit maakt een reclasseringstoezicht niet uitvoerbaar en geadviseerd wordt de zaak af te doen zonder reclasseringsbemoeienis. Een gevangenisstraf zal gevolgen hebben op het gebied van huisvesting en zijn uitkering. Een taakstraf behoort wel tot de mogelijkheden, aldus de reclassering.
Bij het bepalen van haar uitgangspunt voor het opleggen van de straf, houdt de rechtbank rekening met de landelijke oriëntatiepunten. Uit die oriëntatiepunten volgt dat voor het bewezen verklaarde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden en een rijontzegging voor de duur van twee jaar als uitgangspunt geldt.
De rechtbank zal verdachte daar echter niet toe veroordelen, vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zijn relatief jonge leeftijd, het feit dat ook het slachtoffer een verkeersfout heeft gemaakt en het tijdsverloop.
Rekening houdend met het voorgaande zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie gevorderd, namelijk tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Bij haar beslissing over de hoogte van de geëiste ontzegging van de rijbevoegdheid, houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte in het kader van het bestuursrechtelijke traject geruime tijd niet over zijn rijbewijs heeft kunnen beschikken. Uit oogpunt van bescherming van de verkeersveiligheid, de vergelding en het inperken van het recidivegevaar, zal de rechtbank aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van achttien maanden, waarvan zes voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaar.
De tijd, gedurende welke het rijbewijs van verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd en ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
3 (drie) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op 2 (twee) jaren wordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 ontzegt veroordeelde wegens het
onder 1bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de duur van
18 (achttien) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van deze bijkomende straf groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
 bepaalt, dat de
tijd, gedurende welke het rijbewijsvan veroordeelde ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden,
ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf
geheel in minderingzal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. Bertens (voorzitter), mr. C.H.M. Pastoors en mr. A. van der Hilst, rechters, in tegenwoordigheid van E.T. Vriezekolk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 februari 2020.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost Gelderland, Basisteam Apeldoorn, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer] , gesloten op 15 mei 2018 in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aanrijding, pag. 3-5 en VerkeersOngevalAnalyse, pag. 16-31.
3.Rapport van het NFI, pag. 219-220.
4.VerkeersOngevalsAnalyse, pag. 40.
5.Proces-Verbaal snelheidsberekening op basis van logbestanden uit verkeersregelinstallaties, p. 171.
6.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 231-232.
7.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , 233.
8.Rapport van het NFI, pag. 219-220.
9.Proces-Verbaal Analyse van een verkeersdelict op basis van gegevens van een verkeersregelinstallatie, p. 137-138