ECLI:NL:RBGEL:2020:6662

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
AWB 20_6515
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tot sluiting van woning wegens drugshandel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die haar woning in [woonplaats] gesloten zag worden door de burgemeester van de gemeente Zevenaar. De burgemeester had op 7 december 2020 besloten om de woning voor de duur van drie maanden te sluiten, omdat er bij een politieonderzoek naar de handel in harddrugs grote hoeveelheden drugs en contant geld in de woning waren aangetroffen. Verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. M. Sakarya, maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg om schorsing van de sluiting.

Tijdens de zitting op 14 december 2020 werd het verzoek besproken. De voorzieningenrechter moest beoordelen of de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester inderdaad bevoegd was, omdat er voldoende aanwijzingen waren dat de aangetroffen drugs bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. De voorzieningenrechter wees erop dat de aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs in de woning al voldoende is om aan te nemen dat deze (mede) bestemd zijn voor de handel.

Daarnaast werd gekeken naar de beleidsregels van de burgemeester, die bij een eerste overtreding bij aanwezigheid van meer dan 5 gram harddrugs een sluiting van drie maanden voorschrijft. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting van de woning noodzakelijk was om de openbare orde te herstellen, ondanks de argumenten van verzoekster dat zij niet op de hoogte was van de drugshandel van haar zoon. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen had. De woning moest gesloten worden voor de duur van drie maanden, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/6515

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 december 2020 in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster(gemachtigde: mr. M. Sakarya),

en

de burgemeester van de gemeente Zevenaar, verweerder(gemachtigde: J. Hendriks).

ProcesverloopBij besluit van 7 december 2020 heeft de burgemeester verzoekster gelast haar woning aan de [locatie] in [woonplaats] met ingang van 10 december 2020 om 10:00 uur voor de duur van drie maanden te sluiten en gesloten te houden.

Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft online plaatsgevonden op 14 december 2020. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waarover gaat deze zaak?
1. Deze zaak gaat over de last tot sluiting van de woning van verzoekster. In het besluit van 7 december 2020 (bestreden besluit) heeft de burgemeester verzoekster gelast haar woning aan de [locatie] in [woonplaats] met ingang van 10 december 2020 voor de duur van drie maanden te sluiten.
1.1.
Verzoekster woont met haar twee meerderjarige zoons aan de [locatie] in [woonplaats]. Naar aanleiding van een politieonderzoek naar de handel in harddrugs, waarbij de jongste zoon van verzoekster verdachte is, is bij de politie een vermoeden ontstaan dat de woning een ‘stash’ locatie voor harddrugs is. In verband daarmee is de woning van verzoekster op 15 oktober 2020 doorzocht. Uit de bestuurlijke rapportage van 17 november 2020 blijkt dat in de woning van verzoekster onder meer is aangetroffen:
- een seal bag met circa 50 gram wit poeder (mogelijk cocaïne);
- 1 wikkel met opschrift Scarface (op de slaapkamer van de jongste zoon);
- 51 wikkels met opschrift Scarface in een jas aan de kapstok;
- 1 pot met vermoedelijk versnijdingsmiddel in de woonkamer;
- een zak met nieuwe wikkels met opschrift Scarface (ongevouwen) in de woonkamer;
- 13 kleine wikkels met opschrift Scarface op de salontafel;
- 885 euro op het bureau (op de slaapkamer van de jongste zoon);
- 225 euro in de kluis (op de slaapkamer van de jongste zoon);
- 28.450 euro in een houten kistje (op de slaapkamer van de jongste zoon);
- 2.361 euro in een jas aan de kapstok.
1.2.
De burgemeester ziet hierin aanleiding verzoekster te gelasten de woning te sluiten voor de duur van drie maanden, ingaande op 10 december 2020. Hij doet dit op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet omdat in de woning middelen als bedoeld in lijst I van deze wet aanwezig waren.
1.3.
Verzoekster is het niet eens met de last tot sluiting en heeft daar bezwaar tegen gemaakt. Verzoekster wil daarnaast dat het bestreden besluit wordt geschorst. Daarom heeft zij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
1.4.
De burgemeester heeft meegedeeld bereid te zijn de begunstigingstermijn te verlengen tot en met de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Waarover moet de voorzieningenrechter beslissen?
2. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter over het verzoek om schorsing van het besluit tot sluiting van de woning van verzoekster. Zij beoordeelt of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt zij aan de hand van de argumenten die verzoekster heeft aangevoerd, de zogenoemde gronden, of de burgemeester gelet op de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen bevoegd is om tot sluiting van de woning over te gaan. Zo ja, dan beoordeelt zij vervolgens of de burgemeester bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot sluiting van de woning mag overgaan en of de begunstigingstermijn zorgvuldig is. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemzaak niet.
Is de burgemeester bevoegd tot sluiting van de woning?
3. Volgens verzoekster is de burgemeester niet bevoegd om de woning te sluiten. Volgens verzoekster is niet aannemelijk gemaakt dat in de woning verdovende middelen zijn verkocht. Het staat slechts vast dat er drugs aanwezig waren, dat één van haar zoons verdacht wordt van drugshandel en dat hij tussen de deals door naar de woning ging, maar niet gebleken is dat de handel in de woning plaatsvond. Dit is volgens verzoekster wel vereist. Zij wijst daarbij op een uitspraak van deze rechtbank. [1]
3.1.
De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Dit volgt uit artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet.
3.2.
Het standpunt van verzoekster dat voor toepassing van dit artikel van de Opiumwet vast moet komen te staan dat er in de woning in drugs is gehandeld volgt de voorzieningenrechter niet. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet weliswaar naar zijn tekst niet van toepassing is bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand, maar dat voldoende is dat deze voor verkoop, aflevering of verstrekking aanwezig moeten zijn. Dat betekent dat aannemelijk gemaakt moet worden dat de aanwezigheid bestemd is voor drugshandel, maar niet dat er ook in de woning is gehandeld. [2]
3.3.
De Afdeling heeft als uitgangspunt aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs (het door het Openbaar Ministerie toegepaste criterium voor eigen gebruik) de drugs in beginsel worden geacht (mede) bestemd te zijn voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbende op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Wordt het tegendeel niet aannemelijk gemaakt, dan is de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.
3.4.
Uit de bestuurlijke rapportages blijkt dat diverse wikkels met cocaïne in de woning zijn aangetroffen, met een totale inhoud van meer dan 30 gram. Dit is een handelshoeveelheid van een middel als bedoeld in lijst I. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat de drugs niet (mede) bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid harddrugs in de woning is de burgemeester dus bevoegd om tot sluiting over te gaan.
Past de sluiting van de woning in het beleid van de burgemeester?
4. De bevoegdheid tot toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet biedt de burgemeester beleidsruimte. Dit betekent dat het aan de burgemeester is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om van de bevoegdheid gebruik te maken. Het is aan de bestuursrechter in een (eventueel) bodemgeding om te toetsen of de burgemeester na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten.
4.1
De burgemeester heeft beleidsregels vastgesteld. [3] Volgens dit beleid wordt bij aanwezigheid van meer dan 5 gram harddrugs in de woning bij een eerste overtreding een sluiting van 3 maanden bevolen. De sluiting past dus binnen het beleid van de burgemeester.
Had de burgemeester reden moeten zien om van dit beleid af te wijken?
5. De burgemeester moet vervolgens alle omstandigheden van het geval betrekken in zijn beoordeling en bezien of deze op zichzelf dan wel samen met andere omstandigheden, zogenoemde bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De Afdeling is in haar uitspraak van 28 augustus 2019 ingegaan op het toetsingskader dat zij hanteert om dit te beoordelen. [4]
5.1.
Gelet op dit toetsingskader had de burgemeester in redelijkheid geen reden moeten zien om van zijn beleid af te wijken. Dit legt de voorzieningenrechter hierna uit.
Is sluiting van de woning noodzakelijk?
6. In de eerste plaats moet sluiting noodzakelijk zijn. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre de sluiting van het perceel noodzakelijk is om het woon- en leefklimaat te beschermen en de openbare orde te herstellen.
6.1.
Verzoekster stelt dat sluiting niet noodzakelijk is. Zij voert aan dat geen sprake is van verstoring van de openbare orde, er zijn geen aanwijzingen dat er sprake is van gevaarlijke situaties of criminele activiteiten in en om de woning. Door haar zoon zit zij nu in de problemen. Zij heeft haar zoon inmiddels uit de woning gezet en laten uitschrijven uit de Basisregistratie personen, dus er is geen risico op herhaling.
6.2.
Vast staat dat in de woning van verzoekster een hoeveelheid harddrugs is aangetroffen die ruim de gebruikershoeveelheid overschrijdt. Daarnaast zijn lege, ongevouwen wikkels gevonden. De drugs is op verschillende plekken in de woning aangetroffen, onder meer in de woonkamer. Daarnaast blijkt uit de bestuurlijke rapportage dat de zoon van verzoekster verdacht wordt van drugshandel, dat drie afnemers verklaard hebben drugs van hem te hebben gekocht en dat is gezien dat hij tussen de drugsdeals door naar de woning ging. Het enkele feit dat meer dan 0,5 harddrugs is aangetroffen in een woning maakt zoals gezegd in beginsel al aannemelijk dat de aangetroffen drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt geldt dat als een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dat levert op zichzelf al een belang bij sluiting op, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. In dit geval zijn er ook nog verklaringen en waarnemingen die de aanname dat de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld ondersteunen.
6.3.
Gelet op alle omstandigheden van het geval ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om te twijfelen aan de aanname dat de woning een rol vervult in de keten van drugshandel. De burgemeester heeft daarom de sluiting noodzakelijk mogen achten om de bekendheid van de woning als drugspand te doorbreken en de openbare orde te herstellen. Dat verzoekster zegt dat zij haar zoon uit de woning heeft gezet maakt dit niet anders. Het toepassen van een bestuurlijke maatregel op grond van artikel 13b van de Opiumwet is pandgebonden en niet persoonsgebonden.
Is sluiting van de woning evenredig?
7. Naast noodzakelijk moet de sluiting ook evenredig zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid is van belang wat de gevolgen zijn van de sluiting voor verzoekster. Aan de voor bewoners mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet op een woning – die raakt aan het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht – moet een zwaar gewicht worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of de burgemeester in redelijkheid van de in die bepaling neergelegde bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en, zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is.
7.1.
Verzoekster stelt dat zij nooit iets heeft geweten of iets te maken heeft gehad met drugshandel. Verzoekster betoogt dat zij al 20 jaar een voorbeeldig huurster is en dat haar buren geen klachten of problemen hebben met haar. Zij voert aan dat de burgemeester onvoldoende rekening heeft gehouden met haar (gezondheids)belangen en met het feit dat zij problemen zal krijgen met haar huurwoning. Ook heeft zij geen alternatieve woonruimte.
7.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik heeft kunnen maken. Voor zover verzoekster stelt dat zij van niks wist en dat haar geen verwijt kan worden gemaakt geldt het volgende. Gelet op het feit dat drugs en grote sommen contant geld door de gehele woning zijn aangetroffen – waaronder de woonkamer en op de slaapkamer van haar zoon die zij zegt schoon te maken – had verzoekster redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van het feit dat haar zoon zich bezighield met drugshandel.
7.3.
Bij sluiting van een woning moeten de bewoners de woning altijd verlaten. Dit is op zichzelf dus geen bijzondere omstandigheid. De burgemeester mag zich op het standpunt stellen dat het met de tijdelijke woningsluiting te dienen algemeen belang, zwaarder weegt dan het belang van verzoekster op het ongestoord uitoefenen van haar woongenot en privéleven. Bij zijn belangenafweging heeft de burgemeester vooralsnog voldoende rekening gehouden met de situatie van verzoekster. Niet gebleken is dat de medische situatie van verzoekster maakt dat er een specifieke binding met de woning zelf is. Voor zover verzoekster stelt dat zij en haar oudste zoon slachtoffer worden van de jongste zoon, is dat iets wat zij aan haar zoon kan verwijten. Dit hoeft de burgemeester niet tot een ander besluit te brengen. Gelet op het feit dat door de hele woning op verschillende plekken drugs en toebehoren zijn aangetroffen, had verzoekster bovendien op de hoogte kunnen zijn van het feit dat haar zoon zich bezig hield met drugshandel.
7.4.
Voor zover verzoekster stelt dat zij geen alternatieve woonruimte heeft, overweegt de voorzieningenrechter dat uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat de oudste zoon van verzoekster verklaard heeft dat zij maar twee dagen per week in de woning is en verder bij haar vriend verblijft. Op de zitting heeft verzoekster geen duidelijkheid gegeven over haar woonsituatie. Zij heeft gezegd af en toe bij haar moeder te slapen en bij een goede vriend, maar hoe vaak dit voorkomt is niet helder geworden. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande voldoende reden om er vanuit te gaan dat verzoekster heel regelmatig elders verblijft. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat een tijdelijk verblijf elders niet mogelijk is.
Wat is de conclusie van de voorzieningenrechter?
8. Het bezwaar heeft geen redelijke kans van slagen. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af. Dit betekent dat de woning van verzoekster gesloten moet worden voor de duur van drie maanden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af..
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. E.C.E. Marechal, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. M. Kool, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2020.
De voorzieningenrechter en de griffier zijn niet in staat deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.Uitspraak van 23 juli 2019, AWB 19/3753.
2.Zie onder meer ABRvS van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362 en 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:148.
3.Beleidsregels artikel 13b Opiumwet gemeente [woonplaats] 2019.
4.ABRvS van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.