Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
3.De vordering en het verweer
4.De beoordeling
ik ben er niet mee eens omdat ik gewoon de auto betaald heb. Tijdens de mondelinge behandeling is aan [gedaagde] gevraagd hoe dat was gegaan. Hij heeft daarop, nadat hem daarover in de tijd geplaatste en concrete vragen (‘wat gebeurde er op de 29e?’, ‘hoe laat was dat?’ etc) werden gesteld, maar mondjesmaat willen antwoorden. Op een zeker moment gaf [gedaagde] ter zitting zelfs aan dat hij niet langer op vragen antwoord wilde geven. Uiteindelijk komt hetgeen hij op zitting wel heeft verteld er op neer dat hij in de ochtend van 29 januari 2020 rond 9.30 uur € 10.000,00 cash zou hebben betaald aan [eiser]. Die middag heeft hij de auto opgehaald. Verder zou hij
een week laternog een keer € 10.000,00 cash hebben betaald aan [eiser], die dat geld op kantoor zou hebben geteld. Op geen enkele manier heeft [gedaagde] deze stellingen gemotiveerd of onderbouwd. Zo heeft hij geen ondersteunende verklaringen in het geding gebracht. Hij heeft niet aangetoond dat en/of om welke reden hij beschikte over dergelijke grote cashbedragen. Dit roept op zichzelf vragen op over de geloofwaardigheid van zijn verklaring. Daar komt nog bij dat hij inconsequent is geweest over de gang van zaken rondom de cashbetaling. Tegen de gemachtigde van [eiser] had [gedaagde] volgens die gemachtigde op 11 maart 2020 aan de telefoon verklaard dat hij [eiser] in de ochtend betaald heeft, voordat hij de auto in de middag ophaalde. In het dossier (productie 5 bij dagvaarding) bevindt zich een gespreksverslag van gemachtigde van 11 maart 2020 waar dat in staat. Ter zitting heeft [gedaagde] over hetgeen hij in dit telefoongesprek had gezegd, desgevraagd, verklaard dat hij dat niet meer weet. Daarom kan worden uitgegaan van de juistheid van het gespreksverslag. Op 11 maart 2020 was de lezing van [gedaagde] dus dat hij vooraf de gehele koopsom aan [eiser] had betaald. Tenslotte is volgens [eiser] tijdens de kort gedingbehandeling op 18 mei 2020 namens [gedaagde] gezegd dat hij de koopsom volledig had voldaan na levering van de auto. [gedaagde] heeft ter zitting niet weersproken dat dat toen zijn standpunt was. Desgevraagd heeft hij hierover namelijk naar voren gebracht dat hij dit niet meer weet. Op 18 mei 2020 was de lezing van [gedaagde] dus dat hij achteraf de gehele koopsom aan [eiser] heeft betaald. [gedaagde] heeft op de mondelinge behandeling van 11 november 2020 een derde lezing gegeven, namelijk dat hij een deel vooraf en een deel achteraf heeft betaald, die verschilt van genoemde twee eerdere lezingen over de betaling. Dat heeft tot gevolg dat weinig waarde kan worden gehecht aan hetgeen [gedaagde] over het betalen van de auto heeft verklaard.