ECLI:NL:RBGEL:2020:6536

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
05-069004-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in verkeerszaak met dodelijke afloop

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeluk. De verdachte, bestuurder van een graafmachine, was aangeklaagd voor het veroorzaken van de dood van een motorrijder door onvoorzichtig rijgedrag, in strijd met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 oktober 2019 in Druten met zijn graafmachine linksaf sloeg zonder voldoende te kijken of er verkeer van rechts kwam. Dit leidde tot een aanrijding met de motorrijder, die ter plaatse overleed. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan aanmerkelijke onvoorzichtigheid, maar de verdediging betoogde dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het ongeval. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar dat de verdachte wel gevaarlijk rijgedrag had vertoond, wat leidde tot een veroordeling op basis van artikel 5 WVW. De rechtbank legde een voorwaardelijke geldboete op van € 1.000, zonder rijontzegging, en sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/069004-20
Datum uitspraak : 10 december 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres]
Raadsvrouw: mr. W.A. Koers, advocaat te Leusden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
26 november 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 oktober 2019 te Druten in de gemeente Druten, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig ( [motorrijtuig 1]
, komende uit de richting van
de Maas en Waalweg en/of gaande in de richting van de kruising van de wegen de
Scharenburg en de Schutlakenstaat, daarmee rijdende op de Scharenburg,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft
gereden, hierin bestaande dat verdachte,
gekomen ter hoogte van voormelde kruising, voormeld motorrijtuig ( [motorrijtuig 1]
, tot stilstand heeft
gebracht en/of
terwijl hij verdachte bekend was met de verkeerssituatie aldaar en/of
terwijl het (uit)zicht op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer voor hem,
verdachte beperkt werd door de A-stijl van de cabine van dat motorrijtuig
( [motorrijtuig 1] en/of de
aan de voorzijde van dat motorrijtuig zich bevindende maaibank en/of giek,
niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het over die weg
(de Scharenburg) tegemoet komende verkeer en/of
alvorens naar links af te slaan in de richting van de Schutlakenstraat zich niet of in
onvoldoende mate heeft overtuigd dat hij, verdachte naar links kon af slaan
zonder het tegemoet komende verkeer te hinderen en/of in gevaar te brengen
en/of
naar links heeft gestuurd en/of naar links is afgeslagen, gaande in de richting van
de Schutlakenstraat en/of
in strijd met het gestelde in artikel 18 lid 1 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 een hem, verdachte op dezelfde weg (de Scharenburg)
tegemoetkomende en dicht genaderd zijnde bestuurder van een ander
motorrijtuig (motorfiets), niet voor heeft laten gaan en/of
is hij, verdachte met dat door hem bestuurde motorrijtuig ( [motorrijtuig 1]
, gebotst tegen, althans in
aanrijding gekomen met dat tegemoetkomende, toen dicht genaderd zijnde
andere motorrijtuig (motorfiets) en/of de bestuurder en dat andere motorrijtuig
(motorfiets), ten gevolge waarvan die bestuurder ten val is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn, verdachtes schuld te wijten
verkeersongeval heeft/hebben plaatsgevonden, waardoor een ander ( [slachtoffer ]
) werd gedood;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 oktober 2019 te Druten in de gemeente Druten, als
bestuurder van een motorrijtuig ( [motorrijtuig 1]
, komende uit de richting van de Maas en Waalweg en/of gaande in de richting van de kruising van de wegen de Scharenburg en de
Schutlakenstraat, daarmee heeft gereden op de Scharenburg en
gekomen ter hoogte van voormelde kruising, voormeld motorrijtuig ( [motorrijtuig 1]
, tot stilstand heeft
gebracht en/of
terwijl hij verdachte bekend was met de verkeerssituatie aldaar,
naar links heeft gestuurd en/of naar links is afgeslagen, gaande in de richting van
de Schutlakenstraat en/of
in strijd met het gestelde in artikel 18 lid 1 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 een hem, verdachte op dezelfde weg (de Scharenburg)
tegemoetkomende en dicht genaderd zijnde bestuurder van een ander
motorrijtuig (motorfiets), niet voor heeft laten gaan en/of
is hij, verdachte met dat door hem bestuurde motorrijtuig ( [motorrijtuig 1]
, gebotst tegen, althans in
aanrijding gekomen met dat tegemoetkomende, toen dicht genaderd zijnde
andere motorrijtuig (motorfiets) en/of de bestuurder en dat andere motorrijtuig
(motorfiets), ten gevolge waarvan die bestuurder ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 26 oktober 2019 reed verdachte in zijn motorrijtuig ( [graafmachine] ) over de Scharenburg in Druten. Verdachte heeft zijn graafmachine tot stilstand gebracht, heeft enkele auto’s uit tegengestelde richting voor laten gaan en is vervolgens linksaf geslagen richting de Schutlakenstraat. Achter de tegemoetkomende auto’s reed [slachtoffer ] op zijn motorfiets. Op het moment dat verdachte links af sloeg, botste [slachtoffer ] met zijn motorfiets tegen de maaibalk die bevestigd was aan de giek van de graafmachine.
[slachtoffer ] is hierdoor ten val gekomen en is ter plaatse overleden. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Verdachte heeft zich in aanmerkelijke mate onvoorzichtig en onoplettend gedragen waardoor sprake is van schuld in de zin van artikel
6 WVW. De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangevoerd dat twee onafhankelijke getuigen, die met hun auto direct achter de graafmachine van verdachte reden, [slachtoffer ] wel op zijn motorfiets hebben zien aan komen rijden. Het zicht van verdachte werd deels belemmerd door de giek van de kraan en door de maaibalk. Verdachte heeft zich er niet van vergewist of er, na de auto’s die hij heeft laten voorgaan, nog andere weggebruikers waren op het moment dat hij naar links afsloeg. Van verdachte mocht, gezien de belemmeringen in het zicht door de giek en door de zogenoemde a-stijl van de cabine, een dynamische zithouding worden verwacht.
Het gedrag van verdachte heeft geleid tot een ongeval met dodelijke afloop. Volgens de officier van justitie is sprake van meer dan momentane onoplettendheid.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van het primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat één enkele voorrangsfout niet voldoende is voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW. Ook ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het verkeersgedrag van verdachte, namelijk het niet verlenen van voorrang, niet kan worden aangemerkt als concreet gevaar scheppend gedrag. Bovendien is niet aangeduid uit welk handelen dat gevaar scheppend gedrag bestaat.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op het viaduct over de N322 reed, voor hem uit keek en drie auto’s zag aankomen. [3] [4] Ter hoogte van de kruising met de Schutlakenstraat stopte verdachte en liet vervolgens drie auto’s voorgaan. Hij keek en zag niets aankomen, verdachte trok op en op dat moment kwam [slachtoffer ] op zijn motorfiets aan rijden. Verdachte heeft [slachtoffer ] niet gezien. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij bekend was met de verkeerssituatie, hij reed en rijdt dagelijks over de Scharenburg. Ook was verdachte bekend met de graafmachine en de daaraan bevestigde maaibalk. [5]
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte verwijtbaar heeft gehandeld en zo ja, in welke mate.
Artikel 6 WVW
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Ook kan niet alleen uit de ernst van de gevolgen worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte geen aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 WVW oplevert. Het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt, is dat hij bij het linksaf slaan aan een recht doorgaande motorfietser op een voorrangsweg voorrang had moeten verlenen. De rechtbank stelt daarbij vast dat geen andere verkeersovertredingen zijn gemaakt. Verdachte heeft verklaard dat hij de motorfiets niet heeft gezien. Voor schuld in de zin van artikel 6 WVW is echter meer nodig dan het enkele niet of te laat zien van een andere verkeersdeelnemer. Er moet op zijn minst sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de aard van deze ene verkeersfout, hoe ernstig de gevolgen hiervan ook zijn, geen sprake. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank zal hem daarvan vrijspreken.
Artikel 5 WVW
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gevaar zettend rijgedrag in de zin van artikel 5 WVW. Verdachte heeft zich er immers bij het naar links afslaan onvoldoende van vergewist of zich verkeersdeelnemers op de door hem over te steken weghelft bevonden. Verdachte heeft geen voorrang verleend aan de hem op dezelfde weg tegemoetkomende en dicht genaderde motorrijder. Daarmee heeft verdachte gevaar op de weg veroorzaakt, welk gevaar zich daadwerkelijk heeft verwezenlijkt en heeft geresulteerd in het overlijden van [slachtoffer ] . Het subsidiair ten laste gelegde is dan ook wettig en overtuigend bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks26 oktober 2019 te Druten in de gemeente Druten, als
bestuurder van een motorrijtuig ( [motorrijtuig 1]
, komende uit de richting van de Maas en Waalweg en
/ofgaande in de richting van de kruising van de wegen de Scharenburg en de
Schutlakenstraat, daarmee heeft gereden op de Scharenburg en
gekomen ter hoogte van voormelde kruising, voormeld motorrijtuig ( [motorrijtuig 1]
, tot stilstand heeft
gebracht en
/of
terwijl hij verdachte bekend was met de verkeerssituatie aldaar,
naar links heeft gestuurd en
/ofnaar links is afgeslagen, gaande in de richting van
de Schutlakenstraat en
/of
in strijd met het gestelde in artikel 18 lid 1 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 een hem, verdachte op dezelfde weg (de Scharenburg)
tegemoetkomende en dicht genaderd zijnde bestuurder van een ander
motorrijtuig (motorfiets), niet voor heeft laten gaan en
/of
is hij, verdachte met dat door hem bestuurde motorrijtuig ( [motorrijtuig 1]
, gebotst tegen,
althans in
aanrijding gekomen metdat tegemoetkomende, toen dicht genaderd zijnde
andere motorrijtuig (motorfiets) en
/ofde bestuurder en dat andere motorrijtuig
(motorfiets), ten gevolge waarvan die bestuurder ten val is gekomen,
door welke gedraging
(en)van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde:
“Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.”

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft (subsidiair) bepleit dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege afwezigheid van alle schuld (hierna: AVAS). Zij heeft zich er in dat verband op beroepen dat [slachtoffer ] op zijn motorfiets op een cruciaal moment niet zichtbaar is geweest voor hem.
De rechtbank is van oordeel, zoals ook volgt uit de bewezenverklaring, dat verdachte zich er bij het naar links afslaan onvoldoende van heeft vergewist of zich verkeersdeelnemers op de door hem over te steken weghelft bevonden. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte onvoldoende heeft geanticipeerd op de situatie en gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Van een situatie waarin aan verdachte geen enkel verwijt kan worden gemaakt, zoals door de verdediging is aangevoerd, is geen sprake. Het AVAS-verweer wordt dan ook door de rechtbank verworpen.
Er is ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren, bij niet nakoming te vervangen door veertig dagen hechtenis, en tot oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht, mocht de rechtbank tot een veroordeling komen, dat rekening gehouden moet worden met het feit dat verdachte nooit eerder een verkeersongeval heeft veroorzaakt en dus first offender is. Daarbij komt dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft om zijn werkzaamheden uit te kunnen blijven voeren voor zijn twee bedrijven.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is met zijn graafmachine linksaf geslagen richting de Schutlakenstraat en heeft zich er daarbij onvoldoende van vergewist of zich verkeersdeelnemers op de door hem over te steken weghelft bevonden en daardoor geen voorrang verleend aan een hem tegemoetkomende bestuurder van een motorfiets. De bestuurder van de motorfiets is als gevolg van het door het ongeval opgelopen letsel overleden.
Het leed dat is veroorzaakt door het ongeval is groot en onherstelbaar. De dochters en echtgenote van het slachtoffer hebben ter zitting verklaringen voorgelezen waarin zij tot uitdrukking hebben gebracht dat sprake is van een onomkeerbaar gemis. Ook hebben zij verteld dat zij sinds het ongeval contact hebben met verdachte. Ter zitting is gebleken dat ook verdachte gebukt gaat onder het ongeval en de dood van het slachtoffer.
De rechtbank realiseert zich terdege dat geen enkele op te leggen straf in verhouding staat tot het leed van de nabestaanden. Maar de rechtbank heeft ook gekeken naar de straffen die normaliter voor dit soort feiten worden opgelegd, en bij een veroordeling voor een overtreding van artikel 5 WVW wordt door rechters veelvuldig een geldboete en een voorwaardelijke rijontzegging opgelegd. Bij de strafoplegging houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte niet eerder voor een verkeersovertreding is veroordeeld. De rechtbank komt tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft gevorderd, omdat de rechtbank verdachte vrijspreekt van het verkeersmisdrijf van artikel 6 WVW.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geheel voorwaardelijke geldboete de meest passende straf is. De rechtbank legt verdachte een geheel voorwaardelijke geldboete op van € 1.000 met een proeftijd van één jaar. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om geen rijontzegging op te leggen, ook niet in voorwaardelijke vorm.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot betaling van een
geldboetevan
€ 1.000,- (duizend euro), bij gebreke van betaling te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
 bepaalt dat deze
geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten in het geval verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 1 (één) jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.W.H. van Brandenburg (voorzitter), mr. D.S.M. Bak en
mr. E.H.T. Rademaker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. den Otter, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 december 2020.
mr. E.H.T. Rademaker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019477582, gesloten op 20 maart 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aanrijding, p. 7 en Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 47.
3.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 26 november 2020.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] p. 15.
5.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 26 november 2020.