ECLI:NL:RBGEL:2020:6523

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
8651793
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing van een civiele vordering naar de kamer voor andere zaken dan kantonzaken

In deze zaak vordert ING Bank N.V. een bedrag van € 25.000 van de gedaagde partij, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 16 september 2020, gevolgd door een comparitie van partijen op 2 december 2020. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gedaagde partij aangevoerd dat ING geen rechtsvordering meer op haar heeft, wat door ING werd betwist. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het verweer van de gedaagde gericht is tegen de rechtstitel van de vordering en niet enkel tegen het gevorderde bedrag. Hierdoor is de kantonrechter van oordeel dat de zaak niet door de kantonrechter behandeld kan worden, maar moet worden verwezen naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken. De kantonrechter heeft de zaak verwezen naar de rolzitting van 13 januari 2021 en heeft partijen erop gewezen dat zij in de verdere procedure vertegenwoordigd moeten worden door een advocaat. Tevens is aangegeven dat het griffierecht zal worden verhoogd en dat er nog griffierecht van de gedaagde zal worden geheven.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8651793 \ CV EXPL 20-6796 \ 42693 \ 28195
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ING Bank N.V.
gevestigd te Amsterdam
eisende partij
gemachtigde C. de Graaf
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde].
gevestigd te [woonplaats]
gedaagde partij
gemachtigde mr. M.W. Huijzer
Partijen worden hierna ING en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 september 2020 en de daarin genoemde processtukken;
- nadere producties 1 en 2 van de zijde van ING;
- de comparitie van partijen van 2 december 2020.

2.De beoordeling

2.1.
ING vordert – kort samengevat – dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt om aan haar te betalen de som van € 25.000,00. In het petitum van ING staat vervolgens:
Eisers wenst zich echter uitdrukkelijk het recht voor te behouden om in een later stadium tot dagvaarding van gedaagde voor de restant hoofdsom, alsmede wettelijke rente en (buitengerechtelijke) kosten over te gaan.
2.2.
In artikel 93 aanhef en sub a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat zaken betreffende vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000,00 door de kantonrechter worden behandeld en beslist, tenzij de rechtstitel dat bedrag te boven gaat en die rechtstitel wordt betwist.
2.3.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen zich uitgelaten over de bevoegdheid van de kantonrechter.
2.4.
[gedaagde] voeren onder meer als verweer dat ING geen rechtsvordering meer op haar heeft. Dit zou door ING zelf aan haar zijn bevestigd, aldus [gedaagde].
Naar het oordeel van de kantonrechter is dit verweer van [gedaagde] gericht tegen de rechtstitel waarop de vordering is gegrond en niet slechts tegen het gevorderde bedrag van ten hoogste € 25.000,00.
ING doet – ook ter zitting – geen afstand van het meerdere boven € 25.000,00. De kantonrechter is daarom van oordeel dat deze zaak dient te worden behandeld en beslist door een kamer voor andere zaken dan kantonzaken.
2.5.
Ter zitting heeft ING verzocht om deze zaak op grond van artikel 96 Rv (alsnog) aan de kantonrechter voor te leggen. Nu partijen zich niet samen tot de kantonrechter hebben gewend (artikel 96 lid 1 Rv) en [gedaagde] ook niet heeft ingestemd met deze keuze van ING (artikel 96 lid 2 Rv), kan de kantonrechter aan deze keuze geen gehoor geven. Daarom zal de zaak ingevolge artikel 71 lid 1 Rv worden verwezen naar de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van deze rechtbank.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van 13 januari 2021 van de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van deze rechtbank, locatie Arnhem;
3.2.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure moeten worden vertegenwoordigd door een advocaat;
3.3.
wijst partijen erop dat ingevolge artikel 8 lid 1 WGBZ het in deze procedure geheven griffierecht zal worden verhoogd en van [gedaagde] alsnog griffierecht zal worden geheven.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op