Uitspraak
wonende te [adres] .
1.De inhoud van de vordering
€ 98.880,--.
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 3 december 2020 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering van de officier van justitie tegen de betrokkene, geboren in 1980. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door hem was geschat op € 98.880, zou vaststellen en de betrokkene zou verplichten tot betaling aan de Staat. De vordering werd behandeld tijdens een zitting op 5 november 2020, waarbij de betrokkene aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.J.M.J. Damen.
De officier van justitie stelde dat wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de betrokkene samen met een veroordeelde € 98.880 had weggenomen bij een bank. De officier vorderde dat dit bedrag aan de betrokkene werd toegerekend, wat zou resulteren in een veroordeling tot betaling van € 49.440. De verdediging pleitte echter voor integrale vrijspraak en verzocht de ontnemingsvordering af te wijzen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het vonnis van 3 december 2020, waarbij de betrokkene was vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Aangezien een veroordeling in de strafzaak een noodzakelijke voorwaarde is voor de oplegging van de ontnemingsmaatregel, heeft de rechtbank geoordeeld dat de ontnemingsvordering moest worden afgewezen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie dan ook afgewezen.