Uitspraak
wonende te [adres 1] .
28 mei 2020, 13 augustus 2020, 5 november 2020 en 19 november 2020.
1.De inhoud van de tenlastelegging
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ongeveer 98 880 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het
door gebruikmaking van een of meer toegangscodes en/of gebruikmaking van een
aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit is gepleegd,
door ten overstaan van verbalisanten van de politie Doetinchem,
opzettelijk en in strijd met de waarheid verklaringen afgelegd dat hij op 23
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een voorwerp, te weten een geldbedrag tot een totaalbedrag van 13266,- euro,
heeft overgedragen en/of omgezet, en/of van voorwerpen gebruik heeft gemaakt
- auto, merk [merk] , bij [bedrijf 1] , ten bedrage van 9000,- euro,
- armband ten bedrage van 239,- euro,
- meubelen bij [bedrijf 2] ten bedrage van 1527,- euro en/of
- meubelen bij [bedrijf 3] ten bedrage van 2500,- euro
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven geldbedragen
2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] leugenachtig hebben verklaard om hun aandeel in de diefstal te verhullen. Hun verklaringen kunnen in die hoedanigheid voor het bewijs van het tenlastegelegde onder feit 1 en feit 2 worden gebruikt. De leugenachtige verklaringen van verdachte en medeverdachte, de data van de telefoons, de GPS-data van de tablet, de wijze waarop de diefstal heeft plaatsgevonden, de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en de verklaringen van medewerkers van [naam] , in onderlinge samen bezien, maken dat alles erop wijst dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] betrokken waren bij de onder feit 1 ten laste gelegde diefstal. Daarmee rechtstreeks verband houdend, kan ook feit 2 wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte gebruik heeft gemaakt van het uit de diefstal afkomstige geld, door dit geld om te zetten in voorwerpen. Het van diefstal afkomstige geld is vermengd geraakt met het overige contante vermogen van verdachte en vormt een substantieel bedrag van het contante geld, waardoor het volledige geldbedrag dat is aangewend voor het doen van contante aankopen als middellijk of onmiddellijk afkomstig uit enig misdrijf dient te worden aangemerkt. Het gaat dan om een bedrag van € 8.266,--.
Verdachte is slachtoffer geworden van wederrechtelijke vrijheidsberoving, waardoor hij moet worden vrijgesproken van feit 2.
Wat feit 3 betreft, heeft de verdediging gesteld dat uit de financiële stukken in het dossier niet kan blijken dat verdachte geld in grote getalen heeft gehad en ook niet dat hij geld heeft witgewassen.