ECLI:NL:RBGEL:2020:6514

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
05/880862-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal, valse aangifte en witwassen in strafzaak

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 december 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal, het doen van een valse aangifte en witwassen. De verdachte was beschuldigd van het stelen van een geldbedrag van ongeveer 98.880 euro uit een Rabobank filiaal in Aalten op 23 maart 2017, het doen van een valse aangifte van een beroving en het witwassen van een geldbedrag van 13.266 euro door dit te besteden aan verschillende aankopen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van getuigenverklaringen, telefoongegevens en andere bewijsmiddelen.

De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van twaalf maanden, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de diefstal en de valse aangifte. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte niet als leugenachtig konden worden aangemerkt zonder aanvullend bewijs. Ook voor het witwassen kon de rechtbank niet vaststellen dat het geld afkomstig was uit een misdrijf, omdat de verdachte een plausibele verklaring had gegeven voor de herkomst van het geld.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan de beschuldigingen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/880862-17
Datum uitspraak : 3 december 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] .
Raadsman: mr. E.J.M.J Damen, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
28 mei 2020, 13 augustus 2020, 5 november 2020 en 19 november 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 maart 2017 te Aalten, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ongeveer 98 880 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een
ander dan aan verdachte en/of zijn mededaders toebehoorde, te weten aan de
[bank] (filiaal [plaats] gelegen aan de [adres 2] ), in elk geval aan een
ander of aan anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die hoeveelheid geld onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van een of meer valse sleutels,
door gebruikmaking van een of meer toegangscodes en/of gebruikmaking van een
of meer kluissleutels tot welk gebruik verdachte en/of zijn mededaders niet
gerechtigd was/waren;
2.
hij op of omstreeks 23 maart 2017 te Doetinchem, in elk geval in Nederland,
aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit is gepleegd,
door ten overstaan van verbalisanten van de politie Doetinchem,
opzettelijk en in strijd met de waarheid verklaringen afgelegd dat hij op 23
maart 2017 zou zijn beroofd van zijn vrijheid door twee onbekend gebleven
personen, wetende dat dat strafbare feit niet is gepleegd;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 maart 2017
tot en met 13 juni 2017 te Arnhem, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een voorwerp, te weten een geldbedrag tot een totaalbedrag van 13266,- euro,
althans enig geldbedrag,
heeft overgedragen en/of omgezet, en/of van voorwerpen gebruik heeft gemaakt
door de aanschaf van onder meer:
- auto, merk [merk] , bij [bedrijf 1] , ten bedrage van 9000,- euro,
- armband ten bedrage van 239,- euro,
- meubelen bij [bedrijf 2] ten bedrage van 1527,- euro en/of
- meubelen bij [bedrijf 3] ten bedrage van 2500,- euro
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven geldbedragen
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] leugenachtig hebben verklaard om hun aandeel in de diefstal te verhullen. Hun verklaringen kunnen in die hoedanigheid voor het bewijs van het tenlastegelegde onder feit 1 en feit 2 worden gebruikt. De leugenachtige verklaringen van verdachte en medeverdachte, de data van de telefoons, de GPS-data van de tablet, de wijze waarop de diefstal heeft plaatsgevonden, de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en de verklaringen van medewerkers van [naam] , in onderlinge samen bezien, maken dat alles erop wijst dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] betrokken waren bij de onder feit 1 ten laste gelegde diefstal. Daarmee rechtstreeks verband houdend, kan ook feit 2 wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte gebruik heeft gemaakt van het uit de diefstal afkomstige geld, door dit geld om te zetten in voorwerpen. Het van diefstal afkomstige geld is vermengd geraakt met het overige contante vermogen van verdachte en vormt een substantieel bedrag van het contante geld, waardoor het volledige geldbedrag dat is aangewend voor het doen van contante aankopen als middellijk of onmiddellijk afkomstig uit enig misdrijf dient te worden aangemerkt. Het gaat dan om een bedrag van € 8.266,--.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging aangevoerd dat de bevindingen zoals in het dossier zijn opgenomen geen bewijswaarde hebben. In het dossier is geen bewijs te vinden waaruit volgt dat verdachte in de kluisruimte kan worden geplaatst als degene die het geld heeft weggenomen. Enige samenwerking met anderen kan evenmin uit het dossier worden afgeleid.
Verdachte is slachtoffer geworden van wederrechtelijke vrijheidsberoving, waardoor hij moet worden vrijgesproken van feit 2.
Wat feit 3 betreft, heeft de verdediging gesteld dat uit de financiële stukken in het dossier niet kan blijken dat verdachte geld in grote getalen heeft gehad en ook niet dat hij geld heeft witgewassen.
De beoordeling door de rechtbank
Feit 1
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat op 23 maart 2017 bij de [bank] in [plaats] uit de bevoorradings- en onderhoudsruimte van de geldopnameautomaten een geldbedrag van € 98.880,-- is weggenomen. Op grond van het thans voorliggende dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] degenen zijn geweest die in genoemde ruimte zijn geweest en daaruit het geldbedrag hebben weggenomen. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie heeft aangevoerd, van oordeel dat de verklaring van verdachte niet kan bijdragen aan de bewijsmotivering. Voor het gebruiken van een door verdachte afgelegde kennelijk leugenachtige verklaring voor het bewijs moet de rechtbank namelijk aan de hand van wettige bewijsmiddelen kunnen aantonen dat de verklaring van verdachte vals is. Daaruit blijkende feiten en omstandigheden moeten in strijd zijn met de verklaring van verdachte en de juistheid ervan uitsluiten. De vaststelling dat een verklaring vals is, moet dus worden gebaseerd op minimaal één ander bewijsmiddel. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen wettige bewijsmiddelen voorhanden op basis waarvan de rechtbank kan aantonen dat de verklaring van verdachte vals is, waardoor de juistheid van zijn verklaring niet kan worden uitgesloten. Dat een verklaring hoogst onaannemelijk is, of dat de afgelegde verklaring geen steun vindt in enig bewijsmiddel, is onvoldoende voor een oordeel dat die verklaring kennelijk leugenachtig is in de zin als hiervoor bedoeld.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat niet wettig kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder feit 1, waardoor verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Feit 2
Verdachte stelt dat hij op 23 maart 2017 het slachtoffer is geworden van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Daarvan heeft verdachte aangifte gedaan. Gelet op wat de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van feit 1 kan de rechtbank niet aantonen dat de aangifte die verdachte heeft gedaan, wat daar ook van zij, vals is. Daarom wordt verdachte eveneens vrijgesproken van het tenlastegelegde onder feit 2.
Feit 3Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat in de periode van 27 maart 2017 tot 13 juni 2017 in ieder geval € 9.655,89 contant is uitgegeven door verdachte en/of zijn partner. Dat een dergelijk geldbedrag contant is uitgegeven in ongeveer tweeënhalve maand tijd rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden van witwassen. Van verdachte mag daarom worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat geld. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
Verdachte heeft verklaard dat het contant uitgegeven geld afkomstig is uit een spaarpot waarin rond de € 10.000,-- zat. Verdachte en zijn partner hebben na 23 maart 2017, de datum waarop verdachte slachtoffer is geworden van wederrechtelijke vrijheidsberoving, besloten om het geld te gaan uitgeven. Ook de partner van verdachte heeft verklaard dat zij een spaarpot hadden waarin ongeveer € 10.000,-- zat.
Gelet op de hoogte van het contant uitgegeven geldbedrag en de periode waarin dit geldbedrag is uitgegeven, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Niet kan worden uitgesloten dat het geld waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het tenlastegelegde onder feit 3.

3.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J.M. Doon (voorzitter), mr. Y.M.J.I. Baauw en mr. D.S.M. Bak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Damme, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 december 2020.